Utrecht CS 1934
Ik kan niet meer blijven, mijn reislust roept. Of is het de drang om te vluchten? Ik dacht een reisgenoot gevonden te hebben, maar zij zwichtte voor liefde, ik had vergeefs vertrouwd en zij liet mij met lege handen achter.
De mist kolkt over het plein en verkilt me tot het bot. Woede verstart mijn hand rond de handgreep van mijn valies. Ik duik in mijn kraag en steek het water over op weg naar het station.