Bel voor een Wonder

Miracles van de soundtrack van Unbroken van Coldplay

Eindelijk lucht…

De spanning van drie telefoonvergaderingen glijdt van me af. Er is niks zo erg als blind zijn als je met iemand praat en merken dat je stem niet voorbereid is op repliek.

Sinds ik thuiswerk, maak ik iedere werkdag tussen de middag een rondje op de fiets om de benen te strekken, de rug in beweging te zetten en het hoofd leeg te maken. Tien kilometer over de Twentse dreven zijn voldoende om eens lekker ruim te ademen en hier en daar een odeur de campagne mee te pikken, want het boerenbedrijf gaat ondanks de crisis gewoon door.

Het bushaltehokje bij de provinciale weg toont de laatste reclame. Ditmaal een opvallende annonce:

Bel voor een wonder…

Tja, een wonder kan ik wel gebruiken, denk ik dan. VanDale levert mij zonder op antwoord te wachten prompt een definitie:

Iets buitengewoons, iets waarover men zich zeer verwondert, iets dat men niet verklaren kan; de manifestatie van een bijzondere kracht, afwijkend van of zelfs in strijd met het gewone.

Na een korte mijmering eist mijn weg de aandacht weer op, als ik het platteland op wil moet ik bij deze oversteek op mijn qui vive zijn, anders wordt het een passage met mogelijk gevaar voor eigen leven. Ik laat een aanstromende Porsche van een nouveau riche en een lijvige Kampeertruck van een Zwitserlevenbejaarde dus maar even voorgaan alvorens ik de B-weg aan de overkant op storm. Ja, ik hou van een beetje tempo fietsen.

Ik passeer een bosje langs de kant van de weg, ik ben er wel eerder geweest met mijn vrouw op zoek naar bloemen en kruiden voor haar tincturen en zalfjes. Toch, heel raar, er is iets. Iets dat ik al jaren niet meer in het straatbeeld gezien heb.

Een telefooncel… Zo maar midden in het bosje.

Bel voor een wonder, denk ik, is dit een knipoog van het universum?

Ik zet mijn fiets neer en doe hem op slot, zelfs op het platteland kun je niet voorzichtig genoeg zijn, en worstel me door het kreupelhout. Ja hoor, het is er eentje van vroeger. Zo’n grijs hokje, een uiterst transparante opstelling door de grote ruiten met daarboven witverlichte tekst Telefoon in een blauw veld. Een uitnodiging tot communicatie, nu begrijp ik de kleurstelling van het Facebooklogo. De tl-balk van de binnenverlichting heeft blijkbaar een nieuwe starter nodig, want het licht knippert van tijd tot tijd.

Mijn gedachten gaan direct terug naar mijn kindertijd. Het is onbeleefd om bij een telefooncel naar binnen te gluren, werd mij voorgehouden. Een lastige regel als het zo interessant is om mensen te zien praten en hun gekke gezichten waar te nemen. Soms ging de discussie zelfs zo stevig dat de ruiten besloegen. Een enkel keertje kwam ik zelfs een stelletje in een telefooncel tegen. Toen waren de ruiten ook beslagen, wat maar goed was ook, want dan was het voor de scherpe kinderwaarneming tenminste niet geheel duidelijk wat er in werkelijkheid gebeurde. Ze hadden in ieder geval geen muntjes nodig om hun gesprek en hun aangename stilte gaande te houden.

Wat doet zo’n telefooncel hier? is mijn volgende gedachte.

Zou het een portaal zijn naar een ander universum en ene andere tijd, zoals bij Dr. Who en zijn thuisplaneet Gallifrey? Of een plek waar zichzelf vernietigende opdrachten werden uitgereikt, zoals bij Mission Impossible?

Mijn nieuwgierigheid wint het. Ik zoek naar muntjes en warempel, ik heb er nog een paar in mijn portemonnee, een stille opstand tegen het virtueel betalen met pin en creditcard.

De telefooncel ruikt precies zoals ik me herinner. De geur van oud en verweerd papier van de telefoonboeken die eindeloos zijn doorgebladerd omdat nul-nul-acht bellen geld kost, verrijkt met een snufje gras en modder die de vorige beller had meegebracht.

De hoorn weegt zwaar in mijn hand. Ik hoor een kiestoon. Ik mik een paar geldstukken door de gleuf, de muntjes kletteren in het bakje. Zo moet het aflaatkistje in de Middeleeuwen geklonken hebben: Zodra het geld in ’t kistje klinkt/Terstond de ziel ten hemel springt.

De oproeptoon houdt nog even aan, zodat ik me afvraag of mijn financiële bijdrage wel goed is geland. Dan gaat met een duidelijk klik de verbinding open.

“U belt voor een wonder?” klinkt een vrouwenstem die ik me uit vroege puberdromen herinner waarin mythologie tot leven kwam.

“Eh, hoor ik dat goed, een wonder?”

“Jazeker, u heeft dit nummer toch gedraaid?”

Een streng doch rechtvaardig stemgeluid onderbreekt onze conversatie. Geldgebrek! Snel werp ik de paar muntjes die ik nog over heb in het toestel. Ik hoop dat ik genoeg tijd krijg.

“Bent u er nog?” vraag ik.

“Welzeker. Welk wonder hebt u in gedachten?”

Ik kan mij oren niet geloven. Ik moet dit verwerken en zwijg daarom, mijn hersenen zijn te druk om geschikte woorden aan te sturen.

Wonder? We deden weleens spelletjes vroeger: Wat zou je wensen als ieder wens van jou werd vervuld? Het begon met het materiele. Daarna ging de fantasie door naar het ideële: Wereldvrede, wereldgezondheid, iedereen voldoende te eten en te drinken. Maar ach, wat wisten we toen van de intenties van elite en grootmachten die idealisten louter inzetten voor hun eigen machtsstrijd?

“Hoeveel wonderen kan ik bestellen?” probeer ik de keuzecrisis te ontwijken.

“Een en slechts een enkele,” klinkt het gedecideerd, “wij hebben geen belang bij de firma Alladin met zijn Wonderlamp.”

“Ik zou willen, dat…” probeer ik een opening te vinden.

“Ik wil u er wel op wijzen dat een wonder iets anders is dan een wens,” reageert de gene zijde op mijn aarzeling, “de laatstgenoemde zit niet in ons pakket.”

Dat brengt me in verwarring. Hoe moet ik wonder en wens van elkaar scheiden? Sommige wensen van mij zouden een waar wonder zijn. Iets waarvoor je op ieders goede wil moet vertrouwen. Andere wensen zouden niemand goed doen behalve ikzelf. Zouden dat wel wonderen zijn?

Wat voor wonder zou ik wensen?

“Ik geef u ook nog even aan dat wonderen gebeuren als ze nodig zijn,” onderbreekt de vrouw aan de andere kant mijn denkpatroon, “terwijl wensen verwacht worden vervuld te worden op het moment dat u dat wilt. Iets om mee rekening te houden. En daarnaast, soms bent u zichzelf niet bewust van een wonder dat u ten deel valt.”

Ik zucht in verwarring: “Ow, dat is wel heel filosofisch, mevrouw. Ik kan dat niet volgen.”

“U heeft nog even…” een venijnige zoemtoon onderbreekt haar woorden, “tijd.”

Ik herinner me de oorzaak: “Muntjes op!” Ik tast in mijn portemonnee. Niks meer: “Tijd, okee,” roep ik, “maar ik heb geen geld meer!”

“Dan zult u moeten rekenen op uw bewustzijn.”

Klik. De lijn valt dood. Ik geef gefrustreerd een klap op de telefoonboeken-carrousel. Stof waait op. Niks aan te doen. Bewustzijn, waar haal ik dat vandaan?

Ik stap weer op de fiets en zet me in beweging. Plots klapt een blauw voorwerp tegen mijn schouder waardoor ik mijn balans verlies en slingerend de berm in ga. Geen seconde te vroeg, een bestelbusje zonder beeldmerk scheurt toeterend over de plek waar ik een seconde geleden nog reed en verdwijnt uit het gezicht. In een flits meen ik een opgestoken vinger waar te nemen.

De opgefokte haast van de consumptiemaatschappij, gaat het door me heen.

Ik raak mijn tijdsbesef even kwijt, de gedachte aan wat had kunnen gebeuren roept alleen maar terugblikken op aan mijn leven, alles wat je waarschijnlijk voor ogen krijgt als het einde daar is. Langzaam komt het heden weer terug, de fiets in de berm, zo te zien nog onbeschadigd, ikzelf kan alles nog bewegen en zo te voelen doet niets pijn. Ik beweeg voor de zekerheid alles nog een keer en kom overeind.

Alleen het licht is anders.

Het blauwe voorwerp trekt mijn aandacht. Een boek met een titel in gouden letters op azuurblauw.

Cursus in Wonderen.

Ik zet grote ogen op, maar blijf behoedzaam. Kun je werkelijk een cursus lopen om wonderen te kunnen doen? Goed, cursussen zat, tegenwoordig, je kunt alles leren en zelfs afleren, maar dit had ik niet verwacht.

Ik herinner me de klap waardoor ik uit het spoor ben geraakt. Een boek dat zo maar uit de lucht kwam vallen. Wat een rare manier om op iets geattendeerd te worden. Of moet ik het wonderlijk noemen? Echter, met boeken die uit de hemel komen vallen loopt het meestal slecht af en dat komt niet alleen door de zwaartekracht.

Ik kijk om me heen of er geen prediker of apostel in de bosschages verstopt zit. Niks te zien en alles wat ik hoor is gekwetter van vogels en ruisen van de wind in de bladeren. Mijn blik gaat omhoog. Geen engel vliegt er rond, alhoewel ik er wel van overtuigd ben dat er een beschermengel in het spel zit.

Ik pak het boek op. Dun papier, goud op snit een rood koordje om als bladwijzer te dienen. Ik blader, het gevoel is hetzelfde als de Bijbel uit mijn jeugd. Alleen de inkepingen, die je kon gebruiken om de bijbelboeken op te slaan, ontbreken hier.

Het zou toch wel iets wezen, zelf wonderen kunnen doen. Stel dat iedereen dat kan. Dan is er gelijk een nieuwe cursus nodig, Coordinatie in Wonderen voor Beginners. Want je weet hoe het gaat met interferentie van wonderen, een wondertje hier zorgt misschien wel voor een orkaan aan de andere kant van de wereld. Of hebben we misschien helemaal geen cursus nodig om zelfs onbewust wonderen te werken die elkaar versterken in plaats van uitdoven?

Het voorblad lonkt: Niets werkelijks kan worden bedreigd, niets onwerkelijks bestaat…

Ik puzzel. Wat is werkelijk en wat niet, hoe kun je dat zien? Om dat in de gaten te krijgen, hebben we al een hele geschiedenis van de filosofie achter de rug en we zijn er nog steeds niet uit. Lees de krant maar eens, een dagelijkse terugkerende oefening in waarheidsvinding, zeker in de huidige crisis.

Ik sla een paar bladzijden om.

Oneindig geduld produceert direct resultaten.

Dat is een goeie. Als de tijd niet bestaat, werkt dat vast wel, als je bang bent voor wat de tijd kan doen, is dat een stuk lastiger. Ik denk aan mijn dochter, vijf jaar verwachting zonder zwangerschap, hoe haar geduld langzaam in wanhoop veranderde en het geloof in een wonder in twijfel verkeerde en ze haar hoop buiten zichzelf vestigde op een behandeling die de weg vrij moest maken. Gegarandeerd resultaat? Nee, de statistiek maakte het nog steeds een loterij, maar nu met een beperkt aantal loten.

Ik sla het boek weer dicht en leg het neer. Een kille wind laat me rillen. Witte vlokken dansen voor mijn ogen en vlijen zich neer op het gras van de berm. En daar zit ik dan, zonder jas!

Bestaat tijd nu werkelijk niet?

Het was toch net zomer? Hoe kan dit dan? Wonderbaarlijk, zou ik zeggen. Verwarring helpt me nu niet. Fietsen wel, ik zal toch een schuilplaats moeten zien te vinden. Tegen de sneeuwjacht in worstel ik me klappertandend vooruit. Waar vind ik beschutting? Daarginds, een bushokje! Met de moed der wanhoop trap ik me er naartoe. Als ik maar even uit die snijdende wind kan komen!

Ik ben niet alleen. Een grijsaard zit op een bankje onder het afdak met een klein draaiorgeltje voor zich. Zijn voeten zijn bloot. Een centenbakje staat leeg voor hem. Het orgeltje verspreidt een droeve klank die de wind maar ternauwernood overstemt. In een opwelling pak ik mijn portemonnee en mik een paar munten in het bakje.

Hee, wat raar, ik had toch geen geld meer?

Hij knikt me dankbaar toe en mompelt iets onverstaanbaars.

“Wat zegt u?” schreeuw ik boven de wind uit, “Wonderreis?”

“Nee,” antwoordt de oude nu duidelijker zonder de muziek te vertragen, “Winterreise! Het laatste lied, mijn taak zit er bijna op.”

“Winter. Dat kunt u wel stellen,” ik klappertand mijn vullingen bijna uit mijn kiezen en ga naast hem zitten. De beschutting doet me goed. De oude man bromt een lied bij zijn eentonige melodie.

En hij laat het passeren,
alles zoals het wil.
Hij draait, en zijn draaiorgel
staat nooit stil.

Wonderlijke oude man!
Zal ik met je meegaan?
Wil je voor mijn liederen
aan je draaiorgel draaien?

“Je hoeft niet mee,” fluistert de oude, “je hebt de veerman betaald, maar het is je tijd nog niet. Bedenk dat zelfs de dood weleens voor het lied van nieuw leven wijkt.”

“Dat is het wonder,” fluister ik voor me heen.

Ik doe mijn ogen open. De zon brandt op het stoffige zandpad. Hoe lang heb ik hier stilgestaan? De sneeuw en het bushokje, weg. Het blauwe boek met de gouden letters, verdwenen, een telefooncel? Nergens te zien.

Ik krab mezelf op mijn hoofd en probeer mijn gedachten op een rij te zetten. Een prikkeling van angst in de chaos. Is dit een voorproefje van de lijdensweg die mijn vader heeft meegemaakt?

Mijn ratio wint het. Ik stap weer op de fiets en maak mijn rondje af. Langs de boomkwekerij en het rechte pad langs het industrieterrein met de berm vol prachtige veldbloemen. De grote weg over en het fietspad door de wijk in, langs de kleigaten waar mijn schoonzoon graag zit te vissen, langs de groepjes werkmensen die hier in geanimeerd gesprek hun middagrondje doen. Parallel aan de klootschietbaan die volgens de bordjes geen hondenveld is (gelijk hebben ze, heb je weleens een kloot uit een drol gevist?) Door het groen langs het Chinese restaurant waar we weleens gaan wokken en bakplaten, om uiteindelijk in mijn achtertuin uit te komen.

Bedenk dat zelfs de dood weleens voor het lied van nieuw leven wijkt, spookt me door het hoofd. Ieder poging tot nieuw leven eindigde in de dood voordat het begon. Op een enkel keertje na.

Ik zie een fiets staan, kinderzitje achterop. Mijn vrouw komt naar buiten. Glimlach en kus. Mijn dochter komt er achteraan, we knuffelen elkaar, de Corona-angst voorbij.

Binnen hoor ik een bekende kinderstem. “Opa, gaan we treintje leggen op zolder?” klinkt het.

Zevenendertig jaar wonder, denk ik plotseling.

Daar hoefde ik niet voor te bellen.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven