Benauwd

Breathe van het album Dark Side of the Moon van Pink Floyd

“Kijk, daar is de bus al.”

Moeder trekt Patrick mee, haar greep knelt zijn hand.

De chauffeur knikt: “Goedemorgen, mevrouw. Waar gaat de reis naartoe?”

“Leiden, een volwassene, een kind.”

De chauffeur stelt een paar hendeltjes in en draait aan de zwengel. Patrick kijkt zijn ogen uit. Wat een interessant apparaat. Waar zouden die hendeltjes voor dienen? Er komen twee stripjes papier tevoorschijn. De man scheurt ze af: “Een vijfentwintig, mevrouw.”

Moeder worstelt met het wisselgeld. “Hou jij je koffertje even vast, Patrick?” Ze telt stuivers, dubbeltjes en een enkel kwartje uit.

Patrick voelt het gewicht van zijn koffertje. Een pyjama, schoon hemd, sokken en de knuffelbeer. Hij voelt zich gewichtig, hij gaat op reis. Alleen de plek waar naartoe…

“Mogen we achterin, mama?”

Moeder knikt terwijl ze haar eigen tas fatsoeneert. De bus zit bijna vol, maar helemaal achterin zijn nog stoelen vrij. Patrick bestudeert de passagiers bedachtzaam. Een oude vrouw glimlacht: “Wat een droppie.”

De beiden ploffen neer op de achterbank. Precies op tijd, de motor bromt en de deuren sissen dicht. Met een stevige bocht draait de bus de provinciale weg op.

Patrick kijkt zijn ogen uit. Ze zijn nog nooit met de bus deze kant op geweest. Hij bestudeert de huizen aan de kant van de weg, de fietsers die tegen de wind in worstelen en een enkele voetganger die wegkruipt in zijn kraag tegen de gure wind. Een bord langs de kant van de weg trekt zijn aandacht.

“Wat staat er op dat bord, Mama?”

“Koudekerk aan den Rijn.”

“Zijn we er dan bijna?”

“Nee, dat duurt nog even.”

“Koudekerkse Brug,” roept de chauffeur om.

De man op de stoel voor hen komt overeind en trekt aan een touwtje. Een rood lampje voor in de bus licht op. Het voertuig schokt door een paar bochten en mindert vaart. Sommigen stappen uit, bij de chauffeur staan een paar mensen kaartjes te kopen. Eentje is blijkbaar bekend, die staat een tijdje met de chauffeur te kletsen.

“Wat is aan den Rijn, Mama?”

“Het dorp ligt bij de Rijn. Dat is de rivier die ook bij ons door het dorp stroomt. Straks rijden we weer langs het water. Kun je mooi naar de bootjes kijken.”

De bus zet zich in beweging en inderdaad, aan de rechterkant ziet hij het water. Bootjes dobberen aan de kant en een rijnaak trekt een scherpe boeggolf. Aan een steiger ligt een drijvende bok. Katrollen zwaaien in de wind. Patrick kijkt zijn ogen uit, hij is gek op hijskranen.

“Waar gaan we naartoe, Mama?”

“Dat heb ik je gisteren toch verteld? Je gaat een nachtje naar het ziekenhuis voor het amandelen knippen.”

Patrick herinnert zich haar verhaal. Alleen die amandelen. Is dat net zoiets als haren knippen bij de kapper? Hij siddert. Hij is niet gek op de kapper, dat enge geluid van de schaar vlak bij zijn oor. Stel dat hij in het lelletje knipt. Dat doet vast zeer.

“Waarom moet ik alleen, mama?”

“Omdat de dokter dat heeft gezegd. Morgen haal ik je weer op en dan gaan we nog een keer met de bus. En dan heb ik een cadeautje voor je.”

Hij lacht. Hij weet al wat dat is, hij mocht het zelf uitzoeken. Een Matchbox autootje, een betonmolen. Maar dat is pas morgen…

Wat doen ze eigenlijk met amandelen?

Een ziekenhuis, daar zijn dokters en zusters. Dokters hebben zo’n luisterding dat koud is op je lijf. Dan moet je zuchten. Hij herinnert zich een zuster, van de prikjes voor school. Dat was akelig, hij werd er raar van. Maar wat ze nu gingen doen in dat ziekenhuis. Hij durft er niet aan te denken.

“Ziekenhuis Leiden,” klinkt de stem van de chauffeur. Moeder haast zich aan het touwtje te trekken. Dat blijkt niet nodig, het rode lampje brandt al.

“Zijn we er al?”

“Ja, kom mee, anders rijdt de bus door.” Moeder trekt hem mee, met een luid gesis klappen de deuren open: “Voorzichtig op het afstapje.”

De wind waait stevig door Patrick’s haren en trekt aan zijn koffertje. Regendruppels spatten in zijn gezicht. “Kom mee,” zegt moeder, “anders ben je al verkouden voordat de amandelen eruit zijn.”

Patrick hobbelt mee met een nadenkende trek op zijn gezicht. Amandelen eruit? Waaruit? Is dat knippen?

Ze waaien bijna de draaideur in. Aan de andere kant is het drukkend warm. Moeder puft het uit: “Ze weten wel van stoken in het ziekenhuis.”

Een zuster achter de balie vraagt waar ze voor komen. Moeder vat het samen. “Ik bel gelijk even,” zegt de receptioniste met een blik op Patrick, “wat een droppie, hè. Je hoeft niet bang te zijn, hoor jochie.”

Patricks voelt een wee gevoel in zijn maag. Niet bang? Wat gaan ze hier met hem doen? Hij kijkt rond. Een lange gang, tl-balken aan het plafond. In de verte duwen zusters een bed vooruit. Er ligt iemand in.

“De dokter zit in Kamer 1-34,” kondigt de receptioniste aan, “aan het eind van de gang linksaf.”

Moeder en Patrick lopen die kant op. Patrick snuift, wat ruikt het hier raar. Het weeë gevoel in zijn maag wordt erger. De klop op de deur klinkt spookachtig.

“Aha, hier is de patiënt,” zegt de dokter, “mevrouw, wilt u zijn hemd even uitdoen?”

Patrick rilt. Het is koud zonder bovenkleren. De dokter drukt het koude ding op zijn borst en luistert. “Diep zuchten,” hij zucht zo hard dat hij er duizelig van wordt.

“Mooi, mevrouw, in de kamer hiernaast liggen operatiekleren. Wilt u hem die aantrekken en wachten tot hij wordt opgehaald? U kunt het koffertje aan de zuster meegeven.”

Moeder knikt en trekt Patrick mee. Ze kleedt hem uit, hij moet een heel raar hemd aan. “Dat is van het ziekenhuis,” legt ze uit, “dan worden je eigen kleren niet vies.”

“Het zit niet lekker,” klaagt hij, “het kriebelt.”

“Straks mag je de pyjama aan,” probeert moeder hem gerust te stellen.

Een verpleegster rijdt een brancard naar binnen: “Hier mag jij op,” lacht ze, “dan gaan we samen een ritje maken.”

Moeder tilt Patrick op: “Ga maar liggen,” zegt ze, “het is goed zo.”

De verpleegster wijst: “Zwaai maar even naar je moeder. Morgen mag ze weer terugkomen”

Patrick kan haar nog net zien. Hij beweegt zijn hand met moeite. Hij kan niet meer zien of ze glimlacht of niet, want de verpleegster rijdt het bed de gang op. Het licht van de tl-balken schittert in zijn ogen. Zijn handen verkrampen, zijn hart slaat wild.

Waar brengen ze me naartoe? Waarom mag mama niet mee?

De liftdeur glijdt open en weer dicht. Kabels knersen, het bed schommelt. Patrick voelt zijn hart in zijn keel kloppen. Ze rijden door lange gangen, de geur wordt nog penetranter. Abrupt stopt de zuster voor een deur. Langzaam rijdt ze de brancard naar binnen.

In de kamer staan meer mensen, allemaal in lange jassen met een mondmasker op. Patrick ziet alleen ogen die hem aanstaren. De zuster duwt hem onder een batterij felle lampen. Patrick schrikt, maar durft zijn ogen niet dicht te doen.

“Verdoving, zuster,” klinkt een mannenstem, “hou hem vast tot het werkt.”

Patrick voelt de greep van een paar handen om zijn polsen. Een van de gemaskerde zusters drukt een kapje op zijn gezicht. Het stinkt, hij moet hoesten, een ijskoude angst bevriest het bloed in zijn aderen. Hij worstelt, hij schreeuwt door het kapje heen. De greep om zijn pols is genadeloos, de stank beneemt hem de adem. Zijn blik vertroebelt, hij hoort zijn eigen stem veraf, wanhopig, smekend. De ogen boven de mondmaskers blijven onaangedaan.

“Vasthouden,” herhaalt de mannenstem, “hij is bijna weg.”

Ik ga dood, is Patricks laatste gedachte.

***

Patrick opent zijn ogen. Het is donker, zijn uitzicht is vaag. Waar is hij? Lodderig kijkt hij om zich heen, alles draait. Zijn keel doet zeer. Hij ligt in een bed, de dekens strak over hem heen. Naast hem staat nog een bed, een vage vorm onder de dekens. Hij tast over het dek. Een vertrouwd gevoel, zijn knuffelbeer.

Hij draait zich om. De ogen van de beer glanzen in het licht van een lampje bij het raam. Golven vermoeidheid maken zijn blik wazig. De ogen van de beer worden groter en draaien rondjes. Opeens tasten harige tentakels uit de oogkassen en grijpen hem bij de keel. Patrick schreeuwt van angst en probeert de beer weg te duwen, maar het helpt niet, de tentakels klemmen steeds vaster om zijn keel. De kop van de beer toont een satanische grijns. Ook uit de oren komen grijparmen.

“Rustig maar,” een hand glijdt over zijn voorhoofd, een andere hand haalt de beer weg, “dat komt door het gas. Je hoeft niet bang te zijn, wij passen op je.”

Patrick klampt zich aan de stem vast en kijkt naar het bed naast hem. Iemand doet het dek omhoog en trekt de pyjamabroek naar onder. Een hand met een injectiespuit verschijnt.

Patrick schrikt, dat is net zo’n ding als bij de zuster met de prikjes. Met een krachtige beweging verdwijnt de naald in de bilspier. De vorm onder de dekens schokt en kreunt terwijl de hand de plunjer naar beneden drukt in een pijnlijk trage beweging.

Patrick wil schreeuwen, maar zijn keel weigert dienst. Komt die spuit straks ook voor hem?

***

Ze zeggen dat jeugdherinneringen steeds scherper worden naarmate je ouder wordt.

Patrick filosofeert over de gedachte. Tja, als je tegen je pensioen loopt, ga je steeds meer je leven overdenken. Dat is niet zo gek. De huidige tijd nodigt ook niet uit om je in de toekomst te verdiepen.

Verdomde Corona. Verdomde maatregelen.

Het winkelcentrum komt in zicht. Hij kijkt om zich heen. Gelukkig, het is niet druk. Dan komt hij ermee weg. De gedachte aan de benauwdheid rilt over zijn rug.

Kalm, niks aan de hand.

Mensen passeren hem. Allemaal gemaskerd, alhoewel een enkeling opgelucht het beklapje voor zijn gezicht wegtrekt. Hij ziet alleen maar starende ogen. Net zoals toen…

De deur zwaait open. Een bordje wordt zichtbaar. Mondkapje Verplicht.

Patrick kijkt om zich heen en speurt de hal van het winkelcentrum af. Zal hij? Geen beveiliging te zien. Voorzichtig doet hij een paar stappen voorwaarts.

Twee beveiligers in gele hesjes met walkie-talkies duiken op. “Mondkapjes verplicht, mijnheer,” klinkt het gedempt van achter hun maskers.

Patrick recht zijn rug: “Dat hoef ik niet. Gezondheidsredenen.”

“Kunt u dat aantonen? Doktersbewijs?”

Patrick schudt zijn hoofd: “Heb ik niet. Het is toch genoeg dat ik dat aangeef?”

“Met de huidige wetgeving niet. Ik moet u verzoeken dit pand te verlaten of alsnog een mondmasker te dragen. U vormt een gevaar voor de gezondheid van uw medemensen die zich allemaal wel aan de regels houden.”

Woede schiet door Patrick heen: “Ik moet toch mijn eten halen, verdomme. Jullie hebben het recht niet.”

“Toevallig wel. De noodwet geeft ons mandaat. Wij verzoeken u voor de tweede maal om dit pand te verlaten of een mondkapje op te doen.”

Patrick loopt naar voren: “Ik hoef dat niet. Gezondheidsredenen.”

Een van de beveiligers grijpt hem bij de schouder en duwt hem terug: “Ik verzoek u voor de laatste keer het pand te verlaten.”

Patrick ziet het masker, de starende ogen, voelt de greep die hem onderdrukt. Woede en angst werken samen: “Blijf van me af, verdomd nog an toe!” Hij maait om zich heen.

De andere beveiliger pakt zijn walkie-talkie: “Verzoek om assistentie, we hebben een amokmaker hier bij ingang West.”

Mensen staan stil en bekijken het tafereel. Een enkeling pakt zijn Smartphone.

Patrick worstelt alsof zijn leven ervan afhangt. De beveiliger schopt de benen onder hem vandaan. Patrick valt hard op de grond, zijn tegenstander zet een knie op zijn borst om hem in bedwang te houden.

De druk op zijn borst perst de adem uit zijn longen. Hij hoest en schreeuwt: “Stop, stop, ik krijg geen adem meer!” De druk blijft. De andere beveiliger drukt zijn polsen tegen de vloer. Mannen rennen naderbij.

Mensen filmen het tafereel. “Kijk eens,” zegt iemand geschokt, “net zoiets als het Black Lives Matter filmpje.”

“Pffff,” schampert een ander, “wil je dit White Lives Matter noemen? Daar krijg je de Dam niet voor vol, hoor.”

De stemmen van de omstanders dringen vaag tot Patrick door, benauwdheid zuigt het leven uit hem weg. “Vasthouden,” herhaalt een mannenstem, “de anderen zijn bijna hier. Dan gooien we hem eruit.”

Ik ga dood, is Patricks laatste gedachte.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven