Muziek: Runny Nose Blues!
Afslag Delden/Bentelo/Bornerbroek. Tijd voor ons weekenduitje, een rondje door het Twickelse Bos. Weer of geen weer, in deze coronacrisistijd waarin thuisblijven niet langer leuk is, is dit wandelingetje een hoognodige afwi8sseling die hapje frisse lucht met zich meebrengt.
We zetten de auto neer op de parkeerplaats van Uitspanning Het Hoogspel, een horecagelegenheid waar de vorige twee generaties van de familie van Erna, mijn vrouw, al koffiedronken en wat balletjes stootten op het biljart terwijl de kinderen zich vermaakten in de speeltuin. Ja, ook wij volgen die traditie met onze kinderen en ons kleinkind, het is een goede plek met de gezelligheid van Oale Groond. Op dit moment is Het Hoogspel een goedbezochte take-away. De geur van de vuurkorf komt ons al tegemoet.
Eerst moeten we er echter voor werken met een wandeling op de Deldener Esch en in het Twickelse Bos. Wandelen is populair geworden in deze tijd. Juist nu de grond drassig is, trek vooral goede schoenen aan, anders wordt lock-down een bog-down!
We lopen de Deldener Esch op en passeren de plek van de oude Deldener School. Soms komen we mensen tegen op gepaste afstand. De meesten reageren vriendelijk op ons goede morgen, enkelen wijken schielijk uit alsof onze groet de Zwarte Dood met zich meebrengt. Ja, de aerosolen-theorie is hardnekkig, zelfs al waait het stevig.
Na een frisse wandeling op open terrein komen we bij de weg naar de Noordmolen. Het maisveld ligt er kaal bij, enkele schapen in het eiland verderop kijken ons nieuwsgierig na.
Ik hoor een apart geluid. Ik stoot Erna aan: “Hoor jij dat ook?” Ze schudt van nee. “Daar in de kant bij de greppel. Een gek sniffend geluid.”
Ik ga poolshoogte nemen. Het is geen vogel, geen konijn, geen insect dat nog niet door heeft dat het winter is. Ik zet grote ogen op. Ik geloof ze eigenlijk niet…
In de berm ligt een neus. Nee, geen feestneus, ook al is hij een beetje rood aangelopen, alsof de doorbloeding door alcoholgebruik is gestimuleerd.
Okee, ik heb de nodige fantasie. Het bos zit vol met elfjes en tovenaars en hier en daar fladdert een vampier rond. Maar een losse neus zonder eigenaar? Het is goed dat ik geen klompen aan heb.
“Heeft u een zakdoek voor me?” vraagt de neus. Ik trek een verse Kleenex uit mijn broekzak.
“He, dat lucht op,” zucht het lichaamsdeel, “ik dacht dat ik bleef lopen.”
“Hoe bent u hier beland?” vraagt Erna.
“Dat is een lang verhaal. Ik liep met mijn baas door het bos. Het is een beetje koud, dat merkt u zelf ook, dus ja, dan word je als neus een beetje mobiel. Dus mijn baas trekt een mooie boerenzakdoek tevoorschijn en blaast eens flink door me heen.
Juist op dat moment komen er een man en een vrouw voorbij. Met een mondkapje op,” hij zucht geëmotioneerd, “ik kan het bijna niet aanzien, al mijn arme medeneuzen zo wreed verstikt. Daar word ik echt snotterig van.
Getverderrie, schreeuwt de vrouw, die vent zit corona rond te blazen. Met een vieze zakdoek en zonder mondkapje! Waar wij bij zijn! Hij zit ons te besmetten!
Met een blik vol verontwaardigde haat schuiven ze door de berm op drie meter langs ons heen. Stik er maar lekker in, schreeuwt die vent ons na, dan worden wij tenminste niet ziek.
U zult begrijpen dat mijn baas nogal schrok. Hij doet geen vlieg kwaad, heeft zich het hele jaar aan de afstandsregels gehouden, maar me toch goed verzorgd, hij heeft zelfs een speciaal mondkapje gekocht om mij de ruimte te gunnen. Een doodgoeie man.
In de verte kwam nog zo’n gemaskerd stel aan. Ik snap er niks van, dit is het Twickelse Bos en geen openbare binnenruimte, dus dat hoeft helemaal niet. Mijn baas was echter zo geschrokken, dat hij bang werd dat ze zijn loopneus zouden herkennen en hem zouden dwingen om naar de teststraat te gaan. Daar ben ik ook bang voor, dat gepor in mijn gaten door lieden die geen medische achtergrond hebben, ik voel me spontaan verstopt.
Hou jij je even stil, zei mijn baas tegen me, als jij hier in de berm even wacht, dan kom ik later terug om je op te halen. Zo gezegd, zo gedaan, ik verstopte me stil in de berm en hij liep door. Okee, die mensen keken wel een beetje raar, maar zeiden verder niets.
Maar,” de neus snift verdrietig, “hij is nog niet teruggekomen. Straks is het avondklok en dan lig ik hier de hele nacht naar adem te happen zonder de zuurstof door te kunnen geven. Ik ben hartstikke bang dat mijn baas reukloos ten onder gaat.”
“Tja, wat kunnen we hieraan doen?” vraag ik me hardop af.
“Wilt u me bij de neus nemen? Ik weet waar mijn baas naartoe wilde.”
Erna haalt een mooie zakdoek tevoorschijn: “Stap maar in, ik heb nog een mooie plek in mijn tasje.”
“Mmmm, ruikt lekker mevouw! Chanel Nr. 5, u bent een connaitrice!”
We vervolgen onze weg met onze passagier.
“Het Hoogspel, hè,” klinkt het gedempt uit Erna’s tas, “daar zit ie nu! Vaste prik.”
We ruiken de chocolademelk al.