Elegie Prenatale, een veelzeggend liedje van Boudewijn de Groot uit 1965
Op vakantie zoek je naar een paar leuke uitjes. In IJhorst vonden we een kunstroute, genaamd Grensloos Kunst Verkennen. De route leidde langs diverse locaties in de dorpen IJhorst en De Wijk. Daar stelden particulieren binnen- en buitenruimten ter beschikking voor het ten toon stellen van allerlei kunstobjecten. Die varieerden van beelden tot schilderijen en van multimediashow tot een kunstig in breiwerk verpakte oude Renault 4.
De hele kunstroute was te lang om in een keer te lopen, dus we hebben hem in etappes gedaan. Net zoals het uitkwam, dus typisch niet op volgorde van het boekje.
Een van de eerste locaties die we in De Wijk tegenkwamen stond bijna helemaal achter aan de lijst, het textielwerk van Irma Frijlink. Zij tekent met een naaimachine op industrieel vilt en snijdt de delen uit om er driedimensionale objecten mee te maken. Zo had zij een opstelling in een zaaltje van kwallen in allerlei variëteiten.
Daarnaast had zij een tentoonstelling getiteld Hommage aan de Vrouw. Daarmee ging zij terug naar een donkere periode van de maatschappelijke mening over seks voor het huwelijk en ongehuwde zwangerschap. Zijzelf noemt 1956 – 1984, de tijd tussen de invoering van de adoptiewet en de abortuswetgeving, maar vlak de periode van voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog zeker niet uit.
Ze exposeerde een aantal hemden die vrouwenfiguren voorstelden. Ze waren bewerkt met motieven in getekend vilt die uitdrukking gaven aan gevoelens van ongehuwd zwangere vrouwen: Schaamte, verdriet en gemis. Gevoelens waaraan in die tijd volledig voorbij werd gegaan omdat de maatschappij hen als gevallen vrouwen zag die ofwel moesten lijden onder hun zonde ofwel moesten worden “heropgevoed” in de normen van de maatschappij, waarbij ze vaak overgehaald of zelfs gedwongen werden om hun kind af te staan voor adoptie.
Ik bekeek de expositie en werd overvallen door die emoties van angst en afschuw, ze grepen me regelrecht naar de keel. Ik werd er benauwd van, ik voelde hartkloppingen en kreeg de neiging om hard weg te lopen, een reactie die grensde aan paniek. Het was alsof ik plotseling contact maakte met een herinnering die opeens uit het onbewuste tevoorschijn sprong.
In eerste instantie wist ik niet waarvan het kwam. Was ik misschien moe of gespannen en daardoor gevoelig voor de geringste signalen? Of raakte die kunst me op een onbewust niveau?
Ik dacht erover na en kreeg toen het gevoel dat ik ooit op de een of andere manier bij zo’n situatie aanwezig was geweest, dat spreken over schande met gevoelens van afkeer en afwijzing. Het verbond me weer met het gevoel van schaamte en angst rond seksualiteit dat ik in mijn opvoeding heb meegekregen. Het onderwerp was beladen, als een oncontroleerbare lichamelijke neiging waardoor je als je niet bijzonder oppaste in grote problemen, lees aan de kinderen, kon raken. Kinderen krijgen werd een beetje als straf voor de zonde gepresenteerd, zeker in de ongehuwde situatie.
Ik ben een vijftiger jaren kind dat al verwekt werd voordat een huwelijk überhaupt in beeld kwam. Ik kreeg blijkbaar iets mee van de gangbare opvatting van die tijd dat je er dan eigenlijk niet mocht zijn, dat je een schande voor de familie was. Dat benauwde me ontzettend. Het veroorzaakte eigenlijk een halve paniekreactie.
We maakten een praatje met de kunstenares en hoorden iets over de achtergronden die haar ertoe hadden bewogen om die hemden te maken. En zo kwam ik in contact met een onderwerp dat me blijkbaar onbewust angst aanjoeg.
Dat wekte mijn nieuwsgierigheid en zo dook ik in het onderwerp. Internet was me daar zeer behulpzaam bij, ik vond zelfs enige tv-documentaires over afstandsmoeders en afstandskinderen en doorgangshuizen zoals Moederheil in Breda. Ze gaven me een onthutsend beeld van een starre maatschappelijke moraal in het recente verleden.
Seks voor het huwelijk was tot eind zestiger jaren in de publieke opinie een absoluut taboe en zelfs een zonde. Dat is het bij orthodoxe religieuzen tegenwoordig nog steeds. Een ongehuwde zwangerschap was een zware schande voor de familie en de gemeenschap die koste wat kost weggemoffeld moest worden, dan wel gecompenseerd door vrijwillige of gedwongen gedragsverandering. Let wel dat ik niet slechts Christenen tot orthodoxe religieuzen reken, er zijn nog wel meer schaamteculturen in Nederland die een ongebonden zwangere vrouw als schande zien en daar zelfs eerwraak op los laten.
Boudewijn de Groot zingt in 1965 met Elegie Prenatale niet voor niets Mevrouw hiernaast die alles ziet zit achter het raam en wringt haar handen/Ze roept gekwetst: “Het is een schande”, omdat jij moeder wordt, zij niet.
De “oplossing” voor dit probleem was eind vijftiger jaren 1) Alsnog zo snel mogelijk trouwen (het “moetje”, liefst voordat de dikke buik zichtbaar werd. Uiteraard moesten de partners wel eerst openbaar schuld belijden), 2) (Illegale) abortus (niet zonder gevaar, zeker als die door niet medisch-onderlegden werd uitgevoerd) of 3) Afstaan van het kind (weeshuis of adoptie).
Wat me opviel was dat de maatschappelijke opvatting over ongehuwde zwangerschappen in die tijd verschrikkelijk koud en vernederend was richting de vrouwen in kwestie. Zij kwamen praktisch als enige in het “schuldplaatje” voor terwijl ze niet of slechts matig geïnformeerd waren over (de gevolgen van) seksualiteit. Bij minderjarige vrouwen beslisten de ouders onder druk van de omgeving vaak wat er moest gebeuren, zodat zelfs al wilde het stel de verantwoordelijkheid nemen, dit toch onmogelijk werd gemaakt en het kind moest worden afgestaan.
Ondersteund door allerlei psychologische theorieën (eentje noemde ongehuwd moederschap zelfs psychopathisch) werden deze vrouwen door dat schuldplaatje ongeschikt verklaard om kinderen op te voeden en zelfs een gevaar geacht voor de maatschappelijke moraal. Blijkbaar werd alleen een huwelijkse relatie als voldoende stabiel gezien om kinderen groot te brengen.
Ze werden als “gevallen vrouwen” in doorgangshuizen opgevangen, lees geïsoleerd. Dan bevielen ze van hun kind, waarop het vaak direct werd weggehaald als voorbereiding tot adoptie, wat soms jaren konden duren. Er blijken op deze wijze in de periode 1956 – 1984 ruim 25.000 kinderen te zijn afgestaan. Ze worden soms aangeduid als De Verzwegen Generatie.
De doorgangshuizen waren in eerste instantie vaak uit filantropische motieven opgezet, maar functioneerden wel naar wat in een bepaalde tijd als heersende maatschappelijke opvatting gold. Daarbij werden soms oplossingen gekozen die we tegenwoordig minimaal twijfelachtig zouden noemen. Een voorbeeld is het aanlengen van babyvoeding met kalmerende middelen zoals valiumderivaten om de kinderen rustig te houden. Die bleken echter schadelijke bijwerkingen te hebben.
Het is heel verleidelijk om de toenmalige instanties te verketteren, evenals de mensen die daarbij betrokken waren, en compensatie te eisen. Er ontstaat op dit moment een trend daarin, de regering heeft al een verzoek gekregen om de zaak rond afstandsmoeders en -kinderen te onderzoeken en een van de afstandsmoeders is een rechtszaak begonnen tegen de overheid. Je krijgt nu net zoiets als de discussie rond het slavernijverleden en het Indonesië-verleden. Je kunt dat erkennen, je kunt je voornemen je in deze tijd niet zo te gedragen, maar het is naar mijn idee vaak ondoenlijk om dat financieel te waarderen en te laten uitbetalen door een overheid van nu. En juist die trend lijkt op dit moment maximaal actief.
Wat de afstandsmoederskwestie betreft: Ik besef terdege dat inzichten verschilden van nu, de verhoudingen toen anders lagen, dat de verzuiling hoogtij vierde, dat autoriteiten anders werden benaderd en dat men veel nog niet wist, of er nooit onderzoek naar had gedaan.
Als ik bepaalde citaten uit de psychiatrie uit de vijftiger en zestiger jaren door algemeen erkende psychologen over deze kwestie lees, sta ik met de oren te klapperen. En de VPRO-reportage over het doorgangshuis Moederheil in Breda bezorgde me bij tijd en wijle koude rillingen. Wat een tijd!
Nu is het anders, de inzichten zijn veranderd en we moeten van harte hopen dat we iets van die tijd hebben geleerd, en dat het ook ten goede kan komen aan slachtoffers van de schaamteculturen waarover ik het had. Er is echt veel veranderd in de tijd sinds dat ik geboren werd. We zijn opener geworden over seksualiteit, misschien soms een beetje te open als je de omzet van de porno-industrie bekijkt, maar het wordt niet meer doodgezwegen zodat je geen idee hebt wat je overkomt.
Het was voor mij goed, dat ik op informatie stuitte over een opvatting in een tijd waarover bij mij in de familie niet of nauwelijks werd gepraat.
Zoals gezegd: Ik ben zelf een kind van midden vijftiger jaren. Mijn moeder was minderjarig en verpleegster in opleiding, mijn vader had geen inkomen, hij zat op de kweekschool om in het onderwijs te gaan toen Boudewijn de Groot’s Het was zo’n zachte nacht in mei aanbrak, 😉 Nou ja, het was eigenlijk in Juni als ik goed reken.
Ze behoorden beiden tot gezinnen met ouders die lid waren van een behoorlijk bevindelijke geloofsgemeenschap, de ouders van mijn moeder hadden in hun jeugd samen dezelfde schande van een ongehuwde zwangerschap meegemaakt. Geen prettig achterland in deze situatie, maar misschien ook een punt dat aan een positieve ontwikkeling in deze situatie heeft bijgedragen. Schande wordt immers vaak gesproken door stuurlieden die aan wal staan en radicale “oplossingen” aandragen zonder het ook gevoelsmatig te bekijken. Wat niet zeggen wil, dat mijn grootouders er geen moeite mee hadden.
Goed, het was gebeurd, de zwangerschap was vastgesteld. Je ziet de bui al hangen. Afkeur en schande alom en er ontstond ongetwijfeld een heftige discussie over wat er moest gebeuren. Mijn ouders hadden geen eigen huis, geen inkomen, geen maatschappelijke status en voldeden dus niet aan de minimale maatschappelijke eisen voor stabiel ouderschap.
Daarom is het bijzonder dat mijn ouders hun verantwoordelijkheid hebben genomen en daartoe ook in staat werden gesteld door hun omgeving, iets wat een relatieve zeldzaamheid was, zoals ik in het rapport Beklemd in Scharnieren van de Tijd van de Radboud Universiteit in Nijmegen hierover las. Daaruit bleek dat in veel gevallen de vader werd geweerd als hij wilde trouwen en de moeder alsnog in het doorgangshuis verdween of naar verre familie werd gedeporteerd.
Afstaan en heropvoeding gebeurde in mijn geval dus niet, mijn ouders trouwden binnen twee maanden en woonden bij mijn moeders ouders in totdat mijn vader werk had en ze een eigen huishouden konden opzetten. Geen gemakkelijke periode, gelijk het diepe in met zowel huwelijk als ouderschap en niet te vergeten de omgang met grootouderschap. Bovendien was de carrière van mijn moeder geheel in overeenstemming met de aanrechtgedachte van de vijftiger jaren direct voorbij. Niet echt het ultieme doel van een opleiding waarmee ze iets had willen doen.
De verhalen van mijn ouders over deze tijd zijn schaars en vaag. Er waren een paar foto’s uit de begintijd, dat wel. En een geboortekaartje waarin ik netjes volgens de traditie naar mijn grootvaders werd vernoemd, maar ik een duidelijk andere roepnaam kreeg als stille opstandigheid tegen een conventie. Een gewoonte die ze met alle kinderen daarna hebben volgehouden.
Toch zat het gevoel van afschuw en schaamte ergens in diep mijn systeem verankerd, naar bleek bij die tentoonstelling.
Dit onderzoek had een duidelijk nut voor mij: Het leverde me een gevoel van dankbaarheid op voor de manier waarop mijn ouders op deze situatie hebben gereageerd. Ik weet tenminste waar mijn wortels liggen, ook al doen ze nog weleens pijn. En ja, de herinnering aan die schaamte is weer scherp, ik was er blijkbaar nog niet klaar mee. Dat zij zo.
Veel afstandskinderen zijn nog steeds op zoek naar hun wortels, als ze die ooit vinden, en ervaren een fundamenteel gemis. “Een kuil in je leven, waar je voorzichtig omheen loopt, anders val je erin,” vertelt iemand die over zijn zoektocht is geïnterviewd. Een aantal schrijnende verhalen getuigen van die worsteling. Zoals je bijvoorbeeld bij het programma Spoorloos tegenkomt.
Dat is met recht een Elegie Postnatale…