Het Laatste Sacrament

Vooraf…

Het verschijnsel schrijfwedstrijd was mij onbekend totdat ik in het korte verhalen circuit belandde na een schrijfblokkade van een aantal jaren. Ik ontmoette een mede-schrijfster die zich in dat genre ontwikkelde en daardoor geïnspireerd deed ik ook een gooi. Het resultaat vind je in dit blog.

De uitgeverij Godijn Publishing uit Hoorn organiseert regelmatig schrijfwedstrijden voor korte verhalen (3000 woorden) met als prijs een publicatie in een bundel met een bepaald thema. Deelname is gratis, maar je moet wel een jury van je verhaal weten te overtuigen.

Daarnaast heeft Godijn ook projecten waarbij je met je verhaal intekent op een bundel korte verhalen, eveneens met een bepaald thema. Als het verhaal geschikt wordt bevonden, betaal je een aantal redactieslagen voor de uiteindelijke publicatie, een soort schrijver-gefinancierd publiceren dus. Met als voordeel dat je jezelf niet hoeft bezig te houden met productie en promotie, met misschien als nadeel dat je een van de twintig auteurs van de bundel bent.

Ondanks het feit dat ik niet per se een fan van schrijfwedstrijden ben, leveren ze soms een thema op waarmee ik iets kan doen zonder me stiekem op competitie te richten. Zo ging dat bij de schrijfwedstrijd Odi et Amo van Godijn Publishing in 2018. Thema van de wedstrijd was liefde versus haat in de Middeleeuwen.

De title Odi et Amo kwam me zeer bekend voor en Google bevestigde dat. Het is een gedicht, Carmen 85, van de Romeinse dichter Gaius Valerius Catullus (84 – ca. 47 v. Chr). Citaten van deze dichter stonden als oefening in mijn leerboek Latijn (Tirocinium Latinum) op het Gymnasium.

Een snelle vertaling van het gedicht leverde me het thema op dat de Ierse monnik Pádraig, de hoofdpersoon van het verhaal, aan den lijve zou ondervinden. Een thema dat me ook persoonlijk na aan het hart ligt. Ik kwam op de couleur locale door een verhaal dat ik las over het Ierse kloostereiland Skellig Michael. Grondig research gaf me voldoende achtergrond om het verhaal een stuk realisme mee te geven.

Ook nu deed mijn mede-schrijfster weer mee, met een kruisbestuiving die een gunstig resultaat opleverde voor ons beider verhalen.

Ik raakte zo bij het thema betrokken, dat ik het verhaal zonder winstoogmerk kon schrijven. Dat bleek bijzonder te helpen, het verhaal werd direct voor de bundel uitgekozen, een longlist bleek niet nodig. Mijn mede-schrijfster bereikte de bundel eveneens. In de ranking bij de boekpresentatie hadden we beiden een uitstekende plek in de ranglijst.

Odi et Amo is een bundel van 25 verhalen op het thema haat versus liefde in een Middeleeuwse setting. Hierbij kom je originele fictie in een realistische setting tegen. Je kunt het boek bestellen bij Godijn Publishing.

De muziek met dezelfde naam bracht me een leuke kennismaking met de Nederlandse Celtic band Omnia.

Odi et Amo van het album Sine Missione van Omnia

Het Laatste Sacrament

Odi et amo. Quare id faciam, fortasse requiris.

Pádraig’s zang overwint het geluid van de donderende branding op de rotsen van Skellig Michael en zet het huilen van de wind en het krijsen van de zeevogels op afstand.

Ik haat en heb lief. Waaróm ik dat doe, zul je misschien vragen, galmt het in de holte van het Oratorium, de lettergrepen uitgerekt in sequensen van tonen die de hele toonladder verkennen. Een vraag van lang geleden, voordat hij intrad.

Hij haalt diep adem, loopt naar het ruw uitgehakte terras met de twee regenwaterbakken bij de rotsen en leunt op de gestapelde stenen muur van de gebedsplaats. Een papegaaiduiker onderbreekt zijn bad, vliegt kwetterend op en verenigt zich met de zwerm vogels die de hele dag boven de rotsen cirkelt.

Het Oratorium van de Hermitage is op dit moment zijn domein. Pádraig kijkt naar het klooster beneden. De Clocháns, net bijenkorven voor de nijvere monniken die daar ooit woonden, zijn nu leeg. De spitsgewelfde Séipéilín, de aloude gebedsplaats, werpt een lange schaduw, net zoals de hoogkruizen op het kerkhof. Zeevogels zitten op de wit uitgeslagen zerken, niemand bidt daar meer.

Hij rilt, kruipt weg in zijn pij en slaat zijn blik naar het oosten. Een donkere vorm op de golven. Een Curragh? Wie komt dit Godverlaten oord op deze dag bezoeken? Hij kijkt hoe het vaartuig naderbij komt en achter de rotsen verdwijnt naar de landingsplaats in de Blindemansgrot aan het begin van de trappen.

Columba en Aidan? Onmogelijk! Dit is niet hun normale dag…

Hij voelt zijn fluit onder zijn pij. Hij sluit zijn ogen en hoort zijn oordeel opnieuw.

De abt maakt een furieus gebaar naar Pádraig’s fluit: “Alleen de stem mag Gods grootheid verkonden, muziekinstrumenten zijn uit den boze.”

“De vogels bewijzen onze Schepper eer met hun gezang, vader, wat voor kwaad steekt erin om samen met hen te zingen in de taal die zij spreken?”

“Muziekinstrumenten zijn voor barden en die zijn van de wereld. Hier mogen wij slechts onze stem verheffen ter ere Gods.”

“Stem en fluit voeren allebei mijn adem. Met beiden eer ik God.”

“Dit is hoogmoed, manach Pádraig. Een doodzonde, de verleiding tot kwaad. Ik draag u op dat u gelijk de heiligen van de woestijn zich twee manen terugtrekt op Skellig Michael om bij uzelf en God te rade te gaan. Ik hoop dat u tot inzicht bent gekomen als ik u weer voor mij zie.

Hij haalt zijn fluit tevoorschijn en speelt. Voluit. Een dansende melodie vol leven die zich verenigt met de roep van de eeuwig rondcirkelende vogels. Zijn adem in de muziek verdringt de beklemming van zijn veroordeling, hij krijgt weer lucht.

Een geluid op de wind trekt zijn aandacht. “Bráth—ai–r Pááá-dra-ig!” Een blik naar beneden. De stem verwaait nauwelijks herkenbaar. Een man staat te zwaaien, de ander staat erbij.

Pádraig spoedt zich langs de kleine groentetuin naar de schoorsteen van Het Oog van de Naald. Een blik naar beneden: Viermaal zijn lengte diep, een val op de scherpe rotsen betekent de dood. Voorzichtig laat hij zich in het duister zakken, zijn voeten tasten naar de uitgehakte steunen in de rotsen. Zweet loopt onder zijn pij over zijn rug en glibbert naar beneden, de snijdende wind koelt de druppels af tot ijzige prikkels. Zijn spieren trillen van de inspanning, hij voelt de donkere diepte trekken. Steeds opnieuw tasten, zoeken, zekerheid vinden, verdergaan… Eindelijk vaste grond! De ruwstenen trap op de helling van Christus’ Zadel is een verademing. Het kloosterterras is niet ver.

Pádraig zet grote ogen op: “Bráithre!” Hij omhelst Columba en vat Aidan bij de schouders. “Jullie komen vast niet om brood te brengen.”

“Orders van de abt, je moet direct terugkomen om de laatste heilige sacramenten uit te voeren in Emlaghmore.”

Pádraig verstijft, een bezorgde frons op zijn gezicht: “Mijn geboorteplaats… Ik had niet gedacht dat ik daar ooit nog…”

Ze maken de overtocht naar de kust van Kerry en in de avondschemering bereiken ze de Abdij van Ballinskelligs. De silhouetten van de gebedsplaats en de monniksverblijven zijn Pádraig vertrouwd, hier is hij thuis.

“Abt Breándan zal je morgen spreken,” zegt Columba na de Vespers.

Pádraig voelt de geborgenheid van zijn cel. Hij bestudeert de veilige dikke muren. Deze ruimte draagt herinneringen aan zijn fascinatie voor alle geschriften die hij na zijn intreding had gelezen, de Schrift, literatuur, poëzie en liederen in kunstig verluchtigde neumen.

Een tochtvlaag: De wind fluit door een spleet in het stapelwerk. Het geluid brengt hem terug naar zijn slaapplaats in het huis van zijn jeugd, een beklemmend duister plekje in de hoek bij het vee, ver van vuur en liefde. Loeiende wind door het rookgat, ontketende elementen, angst in stilte, als hij huilde kreeg hij slaag. In de verte bij het vuur de gefluisterde vertellingen van de Tuatha Dé Danann en de Sidhe, de Magische Speer van Lugh, de verleidelijke Nimfeach van de wouden… De liederen, de mythes van liefde en dood verklankt met buigzame stem. Melodie en woorden op vleugels van zijn slaap. Hij kon ze dromen. Nog steeds.

Pádraig is weer die kleine jongen in de duisternis. Benauwd haast hij zich naar buiten.

Een frisse wind brengt zeelucht. Ruimte… Het heerlijke gevoel op zijn bedevaarten door Ierland, de lange voettochten door kleine dorpen, langs oude abdijen en de kunstig in steen gehouwen hoogkruizen. In gedachten ziet hij het verweerde beeldhouwwerk voor zich, de oude vertellingen en symbolen gebeiteld in de beenderen van de aarde.

Hij snuift de zilte geur op, prikkelend en verfrissend. Net zoals op zijn overtocht naar Iona, de vluchtplaats van de heilige Columba. Onwillekeurig beweegt hij zijn lichaam in het ritme van de deining. Wat een geweldige bibliotheek hadden ze daar!

Pádraig gaat terug naar zijn cel en doorwaakt de nacht in diepe concentratie. Fluisterend put hij uit de uitgebreide bibliotheek van zijn geest waar zijn geheugen feilloos de weg weet, onbespied door de scherpe blikken van dogma en conventie. Nauwelijks hoorbaar reciteert hij nu eens versregels van de oude Romeinen, dan weer de zangen van de dichters van de Áes Dána. Wanneer het gieren van de wind hem gelegenheid biedt, neuriet hij de liederen waarmee barden vreugde en verdriet bezingen, zijn stem buigt soepel mee op de melodie. Zwijgend vangt hij een glimp op van visoenen van engelen en andere werelden, net zoals de vaderen in de woestijn hadden ervaren.

In het grijze ochtendlicht meldt Pádraig zich bij Ab Breándan, buigt voor hem en kust zijn hand.

“Braiden van Emlaghmore kwam hier, in zijn huis ligt iemand op sterven. Hij vroeg speciaal naar Pádraig van Skellig om de laatste heilige sacramenten toe te dienen.”

Pádraig zucht: “Zo werd ik genoemd… Braiden is mijn stiefbroer.” Hij maakt een bruusk afwerend gebaar: “Mag ik weigeren? Ik zie mezelf niet als de juiste persoon om daar Gods heil te brengen.”

Ab Breándan trekt een scherpe frons: “Je bescheidenheid siert je. Je weigering zeker niet! Misschien dat je nog een tijd nederigheid moet leren op Skellig Michael? In de winter overtreffen de ontberingen daar zelfs die van Sint Arsenius in de woestijnen van Egypte. Braiden van Emlaghmore is een goed christen die van belang is voor onze abdij en onze roeping gebiedt ons om hem ter wille te zijn, we mogen een ziel in doodsnood de laatste rituelen niet weigeren. Het zijn harde tijden. Jouw hoogmoed maakt die niet beter.”

Pádraig buigt zijn hoofd: “Uw wil geschiede. Ik heb wat tijd nodig om me voor te bereiden.”

“Die is je gegund… je kunt vanmiddag na de Sext vertrekken.”

Pádraig trekt zich terug in zijn cel en mediteert over zijn opdracht. Zijn geest danst door zijn jaren. Hij is anders. Zo verschillend van de vader in huis en het andere kind. De muziek in zijn ziel, de zang in zijn stem, de radde tong en een schat aan woorden. De vingervlugheid om een muziekinstrument te bespelen. Een hoofd vol fantasie, verhalen en liederen. Zijn verrassende vermogen om alle kennis in zich op te nemen en te reproduceren in de bibliotheek van zijn geest. Zijn liefde voor de natuur en al het leven dat dartelt.

Pádraig streelt de stenen van de muur. Dertig jaar geleden werd deze cel van de abdij in Ballinskelligs zijn thuis. Nooit meer wilde hij terugkeren naar dat huis van vroeger.

Met een zucht staat hij op en haalt de attributen voor de laatste riten uit de kapel, houten crucifix, gewijde olie in een flesje, een hostiekelk voor het viaticum en een kunstig geborduurde stola.

Emlaghmore is niet ver weg, slechts twee uren gaans, maar ze lijken een eeuwigheid. Een modderig pad langs kleine schrale akkers en zompige heidevelden brengt hem in zijn geboortedorp. De met plaggen gedekte huizen langs het pad, de hofstede van de hoofdman, het lijkt alsof de tijd heeft stil gestaan sinds hij dit oord is ontvlucht. Kleine kinderen staren hem nieuwsgierig aan en dartelen weg, weer in beslag genomen door hun spel. Een tanige man, kromgebogen onder een bos takken, kijkt hem vorsend na. Een oudere vrouw in de deuropening neemt hem onderzoekend in ogenschouw. Allemaal zien ze een vreemdeling.

Een man komt naar buiten, alsof hij op de uitkijk heeft gestaan. Pádraig herkent hem, dertig jaar hebben een wissel op hem getrokken, maar zijn houding is nog steeds dezelfde.

“Onze moeder ligt op sterven, bastaard, ze vroeg naar jou. Nee, maak je geen illusies, ze is niet goed wijs en de erfenis,” hij maakt een gebaar naar de hofstede en de landerijen, “is van mij, dat is betekend toen mijn vader overleed.”

Pádraig glimlacht moeizaam: “Ik draag mijn schat in mijn hart, stiefbroer.”

Braiden wijst: “Ze ligt bij de deur.”

Binnen is het halfduister en bedompt, Pádraig voelt het, hier wacht de dood totdat een ziel het leven opgeeft. Een jonge vrouw dept een gerimpeld gezicht, een oudere vrouw fluistert zachte woorden van een gebed. De zon door de deuropening werpt zijn schaduw over het bed. Een plotselinge beweging onder de dekens, beide vrouwen kijken verrast op.

“De dood is aan de deur, ga weg, ga weg!” krast een stem onder de lakens. De oude vrouw in het bed schiet overeind en maait het beddengoed opzij, een woeste angst in haar ogen. Ze schokt, haar ogen draaien weg, speeksel glibbert uit haar mondhoeken en drupt op haar nachtkleed. Haar tanige handen klauwen in het beddengoed.

Een van de vrouwen duwt haar zachtjes terug in de kussens. “Het is goed volk, Ríona,” sust ze, “het is de priester.”

Een vage herinnering glijdt over haar gezicht: “P-pádraig-g v-van S-skellig-g?”

Een rilling gaat Pádraig over zijn rug. Die stem, die intonatie van zijn naam. Hij kent die vanaf het begin van zijn leven, eerst als klank van nauwelijks ingehouden woede, daarna als woord, scherp van oordeel en afwijzing. De haat waarvoor hij op de vlucht sloeg. Hij verstijft, zijn hart slaat wild. Een blik op haar. Onherkenbaar. Dertig jaar is een eeuwigheid en de ouderdom doet de rest.

“Pax vobiscum, God is met jullie.” Pádraig siddert… vrede, is dit vrede? “Willen jullie me alleen laten met de vrouwe? Ik wil de biecht afnemen.”

Een schreeuw, graaiende handen: “Nee, nee, laat me alsjeblieft niet alleen, ik ga toch niet dood? Laat me niet alleen!” De jongste van de twee vrouwen dept haar voorhoofd, de oude rimpels glanzen van het zweet. Pádraig vangt haar bezorgde blik. Hij knikt dat het goed is, de vrouwen gaan in een hoekje van de kamer zitten.

De eerste woorden van het biechtritueel benemen hem bijna de adem.

“Zonde? Ik? Ik weet het niet meer.” De oude vrouw siddert en kijkt schichtig om zich heen alsof er spoken in de donkere hoeken samendrommen.

“Je staat nu voor het aangezicht van God, Ríona, spreek vrijuit om je ziel te bevrijden van de schuld.”

“Ik heb liefgehad en gehaat, vader,” een kakelende lach, “en daarna nog een keer…. Toch is er verschil tussen verloren liefde en verraad…”

“Spreek van de liefde en jouw ziel zal verlicht worden. Beken wat je op het hart drukt.”

“Laídech… zijn muziek, zijn ogen, zijn handen, zijn…” ze giechelt schril, “God vergeve me die nacht waarop ik mezelf zonder schroom aan hem gaf en hem daarmee ook nam, we waren één en gelijk. Die passie… die schittering in mijn hart, ik had de liefde gezien en hij bekende haar voor mij.

Hij bleef niet lang bij me, toen ik zijn kind in mijn buik voelde, verdween hij. Zomaar! Ik haatte Laídech vanaf die dag, en ook de vervloekte bastaard waarmee hij me achterliet. Dat kind jankte dag en nacht en herinnerde me steeds aan wat ik verloren had.

Gelukkig wist mijn vader een geschikte man voor me te vinden. Anders… die verschrikkelijke schande! Ik had mijn vaders keuze lief, hij redde me, ik kreeg een zoon van hem. Die was mijn liefde wél waard…”

Pádraig’s hart slaat over, zijn vingers verkrampen. Ik, de bastaard… God, geef mij kracht, laat deze beker me niet vergiftigen…

Een grauw verstart haar gezicht: “Dacht ik… Dat dacht ik… Hoe kon ik zo blind zijn? Mijn vader…. Hij heeft me bedrogen! Hij had Laídech vermoord. Mijn man… hij wist het, hij was erbij… Verraad! Hij reutelde het in het uur van zijn dood. Hij hield niet van me, hij wilde alleen het land… Mijn liefde werd haat. Zo’n spijt…”

Ze zakt in elkaar en jammert als een gewond dier en krabt zich het gezicht open. Geschrokken springt de jongste vrouw naar voren en probeert haar te kalmeren. Bloedvlekken op een doek. Ríona hijgt, haar adem gejaagd, stuiptrekkingen jagen sidderingen door haar lichaam. Bloedbelletjes spatten op haar lippen uit elkaar.

“Oh, God!” zucht de oudere vrouw, “ze sterft! Haast u, priester!”

Pádraig kijkt zijn moeder in de ogen. Haar leven trekt voorbij in haar blik. Schittering van liefde, een oogopslag die ze hem nooit had gegund. Vonk van beschuldigende woede waarmee ze hem steeds afwees, op de vlucht joeg en zijn hart met wrok en angst vervulde. Wanhoop en spijt door het bedrog van haar geliefden. Angst van een uitdovend leven dat de kans op liefde gemist heeft. De blik van een smekeling.

Pádraig siddert: “E-e-go te absolvo a peccatis tuis, in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti. Amen.”

God vergeeft haar ongetwijfeld, maar ik… hoe kan ik dat ooit…?

Als in een droom pakt hij de attributen voor de Ziekenzalving, slaat een kruis en maakt de olie gereed. Zijn zang, het gedicht dat hem op Skellig voor de geest kwam, overweldigt hem, dringt de rituele tekst op de achtergrond en dwingt hem tot zingen.

“Odi et amo!” Ik haat en heb lief!

De twee vrouwen horen de sacrale zang, buigen hun hoofd en slaan een kruis.

Pádraig zalft Ríona’s ogen, oren en neus, hij zegent haar zintuigen.

“Quare id faciam, fortasse requiris…” Waaróm ik dat doe, zul je misschien vragen …

Hij zalft haar handen, een zegen voor haar werk.

“Nescio, sed fieri” Ik weet het niet; maar dat het gebeurt

Hij doet olie op haar voeten, de zegen voor haar levenspad.

“Sentio et…” Voel ik, en…

Pádraig schuift haar nachtgewaad opzij en zalft haar lendenen. De zegen voor zijn poort naar de wereld van nu. De jongste vrouw slaakt een kreet. “Heiligschennis,’ sist de oudste, “alleen haar eigen man mag haar op die plaats aanraken!”

“Exrucior!” Het scheurt me kapot!

Met een bruusk gebaar slaat hij haar nachtgewaad weer dicht. “In nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti. Amen.”

De vrouwen slaan een kruis en fluisteren geagiteerd onder elkaar. Tijd voor het viaticum, het brood voor haar laatste reis. Pádraig haalt de hostiekelk tevoorschijn.

“Jij hebt Laídech’s ogen, en zijn stem…” krast Ríona, het bloed op haar lippen vervormt de klanken, “w-w-ie bent u, vader? De dood die me komt halen? Laídech’s geest? Of misschien…”

“Non Pater, sed Filius tua,” Niet de vader, maar jouw zoon.

Ze zakt terug op haar kussen, haar ogen draaien weg. Haar adem stokt, een kuch, bloed. Pádraig voelt de schok van haar vluchtende ziel uitdijen in de kamer. Hij sluit de gebroken ogen. Een teder gebaar als een streling, bevrijding voor beide zielen.

Hij slaat langzaam een kruis: “In Paradisum deducant te Angeli…,” naar vereniging met een geliefde, hoopt hij.

Hij pakt zijn attributen in en loopt naar buiten. Braiden staat te wachten. Pádraig’s gezicht zegt voldoende. Haastig loopt de erfgenaam naar binnen om te zien wat hij heeft verloren.

De zon zoekt de oceaan op. Pádraig loopt rustig, bedachtzaam, neemt een lange omweg langs de zee om na te denken. Een herinnering: Jij hebt Laídech’s ogen, en zijn stem… Is dat herkenning of een vingerwijzing?

De Abdij van Ballinskelligs tekent zich af tegen het avondrood, de Avondster schittert en de eerste sterrenbeelden pinkelen in het oosten. Columba wacht hem op bij de poort. Een angstig bezorgde blik: “De abt is woedend! Er is over je geklaagd. Hij dreigt je te… Wat moet jij dan…?”

Pádraig knikt. Mijn vader, jouw voetstappen worden nu de mijne…

Hij vat Columba bij de schouders en kijkt hem aan: “Tijd voor een afscheid, mijn vriend!”

Met zijn tweeën lopen ze naar Pádraig’s cel. Voor het laatst, weet hij, als hij zijn schamele bezittingen inpakt. Hij voelt de fluit onder zijn pij. De gedachte aan muziek, dans en verhaal waarmee hij vreugde kan brengen in de buitenwereld stemt hem vrolijk.

Quare id faciam, fortasse requiris?

Pádraig glimlacht, hij leeft het antwoord…

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven