Kerstnacht

Vooraf…

In de vorige eeuw schreef ik eens een kerstverhaal dat op een kartonnen kaartje paste, bij wijze van kerstkaart voor familie en vrienden. Dat alles in het kader van de eigengemaakte kerstkaart, een traditie die we al jaren proberen vol te houden tegen alle feestdagendeadlines in. 😊 Het is ons al vaak gelukt… Nee, ere wie ere toekomt, het is mijn lief Erna al vaak gelukt om vlak voor de drukte iets te maken, waarbij ik dan soms tekstueel bijsprong.

Zo is onderstaand verhaal ontstaan, met een scenario dat, als ik de overlevering mag geloven, ook de allereerste Kerst al speelde.

Full Circle van het album The Mask and the Mirror van Loreena McKennitt

Kerstnacht

Stars were falling deep in the darkness,
As prayers rose softly, petals at dawn,
And as I listened, your voice seemed so clear,
So calmly you were calling your God.

De smalle straatjes en steegjes met de hoge oude huizen liggen als in een spinnenweb rond de grote kathedraal van de stad. De toren steekt gotisch in zandsteen ver boven de daken in rood oranje en grijs uit. De hof rond het gebouw ligt kaal en stil onder de bomen. Takken strekken kale vingers naar de hemel.

In het oosten schildert de hemel in het geel tot rode palet van de dageraad, met vlak daarboven de schittering van de morgenster. Verder naar het westen verkleurt de hemelkoepel gaandeweg naar diepblauw waarin een enkele ster nog aan de wijkende nacht herinnert.

Ik loop doelloos door de straatjes rond de kathedraal. De damp van mijn adem verenigt zich met de mistflarden die langs de gevels wervelen. Ik ben blij dat er niemand op straat is die de geur kan ruiken van de mist in mijn lijf die mijn uitzicht vervaagt. Drank maakt meer kapot dan je lief is, maar dan moet je eerst een lief hebben. Tot die tijd…

Als ze tenminste haar geheim met mij had gedeeld…

Onder mijn voeten kraakt de rijp. In een etalage brandt licht. In uitgestalde kerststalletjes buigen Jozef, Maria herders en wijzen het hoofd in aanbidding van het Kind.

Ik laat de huizen achter me en loop langzaam wankelend langs de lage muur om het terrein van de kathedraal. Een ingeving vertraagt mijn pas, ik wend de steven naar het poortje van de zijingang. De deur in de gespitste boog is open. Zij geeft toegang.

De stilte overrompelt me, ze is tastbaar, maar zonder de beklemming van het opgelegde zwijgen dat ik normaal voel als mijn woorden haperen.

Haperen. Net zoals vanavond…

Mijn blik tast de ruimte af, nu eens scherp dan eens vaag, als een camera die niet kan focusseren. Het licht van de dageraad verzacht de kleuren van de gebrandschilderde vensters. In een nis branden talloze kaarsen stil op een rek. Ik loop er naartoe en bestudeer de vlammetjes. Het licht pulst in mijn blik op het ritme van mijn hartslag. Ik voel me benauwd.

Gerucht leidt me af. Ik ben niet alleen. Een man en twee kinderen staan net zoals ik naar de lichtjes te kijken. Gelijkenis laat zien dat ze verbonden zijn. Zij tekent mijn eenzaamheid scherp uit. Niemand lijkt op mij. En na vanavond is die kans verkeken…

“Waarom branden de mensen hier kaarsen, papa?” vraagt het oudste kind.

“Omdat ze willen laten zien dat ze van iemand houden of met iemand meevoelen of gewoon aan iemand denken. Alle mensen die op de een of andere manier een plaatsje in hun hart hebben gekregen. Het licht van de kaarsen is een symbool van wat ze in hun hart dragen. Een licht in duisternis van eenzaamheid en verlatenheid.”

Het jongste meisje lacht: “Je praat weer zo moeilijk, papa! Je lijkt de priester wel. Wat raar, een vlammetje in je lijf! Hoe komt dat daar?”

De vader glimlacht: “Daar bestaat een verhaal over.”

“Een verhaal!” lacht de jongste, “en we gaan nog lang niet slapen! Vertellen, papa!”

Ze gaan alle drie op een kerkbank zitten. Mijn blik volgt ze met moeite. Zouden ze me zien? De meisjes kruipen dicht tegen hem aan met een blik van verwachting.

“Toen God de mensen geschapen had wilde hij hen iets speciaals meegeven dat hen zou helpen in moeilijke tijden en blij zou maken wanneer alles goed ging.”

“Een cadeautje, papa?”

“Sssst…” gebaart de oudste, “je moet luisteren.”

“Inderdaad. Een cadeautje waar je iets aan hebt en dat niet stuk gaat zoals de puzzel die je van Sinterklaas kreeg.”

De jongste kijkt sip: “Het was zo’n mooie. Maar er braken stukjes in tweeën.”

De oudste geeft haar een por: “Papa wil vertellen!”

“Hij wilde de mensen een vonk van Zijn liefde en kracht meegeven. Maar niet zomaar. Jullie weten wel, een cadeautje is het spannendste als je ernaar moet zoeken, als het een verrassing is. Als er geen papiertje omheen zit, is het niet leuk. De mensen zouden er moeite voor moeten doen, zodat ze beter konden zien wat cadeau waard is.

God dacht diep na over een plaats waar hij zijn cadeau voor de mensen kon verbergen. “Ik zal het verstoppen op de hoogste bergen ter wereld,” zei hij tegen Zichzelf, “daar zullen ze het niet gemakkelijk vinden.”

Direct schudde Hij zijn hoofd. Nee, dat is geen goede plek. De mensen willen steeds maar hoger en beter, ze trekken de hele wereld over om daarnaar te speuren en als ze dan de hoogste bergen beklimmen, missen ze het cadeau omdat ze alleen maar naar de top van de bergen kijken.”

“Zijn er geen feeën boven op de berg? Net zoals in het sprookje? Dat is toch ook mooi?”

De oudste streelt het meisje door haar haar: “Papa vertelt het zo. Nu even stil zijn, ik wil het ook weten.”

“Ik zal het verbergen op de bodem van de diepste zee, bedacht God, daar zullen ze nooit komen.

Bijna direct vond Hij het geen goed idee, de mensen zouden in hun nieuwsgierigheid om alles te weten te komen de bodem van de diepste zeeën bereiken, maar juist wat belangrijk is missen.

De jongste “Hoe kun je iets zien op de bodem? Da’s toch hartstikke donker? Dat zag ik op tv.”

“Ze hebben lampjes in die duikboot,” onderbreekt de oudste haar vraag, “en nu luisteren, anders raakt papa zijn verhaal kwijt.”

De vader knuffelt zijn dochters: “Dat zal wel meevallen. We zijn er bijna!

Dan zal ik de vonk verbergen in hun hart, lachte God, als mensen daar zoeken hebben ze het verdiend dat ze het cadeau vinden.

En zo gebeurde het,” besluit de vader, “die lichtjes hier zijn het bewijs dat mensen dat geschenk gevonden hebben.”

Het jongste meisje tast verwonderd naar haar hartstreek: “Hier?”

“Mag ik ook een kaars aansteken, papa?” vraagt het oudste meisje.

“Tuurlijk. Voor wie wil je dat doen?”

“Voor opa, hij is alleen…”

Mijn gevoel tolt in mijn hoofd. Ik weet wat hij bedoelt, daarom mis ik het zo. Als het vanavond toch eens….

Ik laat het drietal achter me en wankel verder, het licht van de kaarsen werpt een lange schaduw voor me uit, grotesk en onzeker. Ik loop zo behoedzaam mogelijk, stel dat ik met mijn voetstappen de stilte aan scherven sla…

Ik ben jaloers op het kind. Kinderen kunnen vergeven en spontaan medelijden tonen. Is dat wat je vergeet als je volwassen wordt?

Ik moet hier weg, de ruimte benauwt me. Mijn blik volgt de contouren van het spitsgeboogde gewelf, dat in tot de hemel lijkt te reiken. Mijn benen volgen slaafs, alsof ik kan vliegen. Nee, ik moet niet vallen. Verrekte drank!

Ik hoor een zacht geschuifel. Ik spits mijn oren. De nevel in mijn hoofd trekt op. Daar, in die zijbeuk. Ik kan het moeilijk zien, de dageraad wint aan kracht en versterkt de kleuren van de taferelen in brandschildering. Het licht werpt diepere schaduwen. Is dat een kapelletje, daar?

Een jonge vrouw kerft haar beeld op mijn netvlies. De golven van haar lange haar versterken haar profiel. Zo herkenbaar, de herinnering aan vanavond tekent mijn verlies genadeloos uit. Ik sluip naderbij. Een glimlach speelt om haar mond en haar ogen weerkaatsen zacht het licht van de nieuwe dag.

Ik volg haar blik op het beeld van moeder en kind in een nis aan de muur. De moeder glimlacht zoals zij. Beiden kijken ze naar het kind.

Ze delen een geheim, realiseer ik me, de hoop voor de toekomst, dat een Kind hun eigen vonk van liefde en scheppingskracht zal verder dragen en weer doorgeven.”

Ik trek me behoedzaam terug, ik ben bang om dit moment te verstoren. Mijn woede vecht om erkenning.

Daarom wilde ze niet… Maar ze was toch alleen? Ze had toch niemand?

Weg is de nevel in mijn hoofd, verdwenen is de drang om me te verdrinken. Mijn hart klopt wild als alles me duidelijk wordt. De vonk licht op. Koestert drie mensen.

Ik volg haar blik opnieuw. De marmeren vrouw glimlacht. Weet zij het?

Sint Jozef bleef van jou houden, ondanks….

Ik loop naar de uitgang. Buiten schittert het eerste licht van de dag op de daken. Ik wacht bij het muurtje.

Hoop voor de toekomst, mijmer ik, is het niet een goed begin om die naar het heden te brengen?

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven