
Plaatjes uit Ambulance 13, een serie stripverhalen over de Eerste Wereldoorlog door Cothias, Ordas en Mounier.
De barrage kruipt naderbij

Gevaarlijk dichtbij: Waar is de sneuvelbereidheid?

Van sneuvelbereidheid is geen sprake meer, die keus maken anderen blijkbaar. Dit wilde de Engelse dichter Wilfred Owen laten zien. A jolly good War bestaat niet.
A Soapbox Opera van het album Crisis, what Crisis? van Supertramp
Er duikt zo langzamerhand een nieuw Modewoord van het Jaar op: Sneuvelbereidheid.
Een enquête van Instituut Clingendael zou aantonen dat bijna 50% van de ondervraagden bereid zou zijn om te vechten ter verdediging van het vaderland. Ze zouden zodoende sneuvelbereid zijn. Vechten buiten de grenzen is duidelijk minder populair. Er zou toch nog 25% zijn, die in het buitenland willen meevechten.
De enquête zou zijn gehouden onder een “representatieve” groep van bijna 4400 mensen. Wauw, bijna 0,025% van de Nederlandse bevolking. Hoe veelzeggend is het resultaat dan? Tja, het komt wel gelijk met grote koppen in De Telegraaf, alsof het hele volk daar zo over denkt.
Ik vraag me af of die bereidheid om te sneuvelen wel klopt. Weet men wel waar men ja op zegt? Als je vecht, dan is je doel overleven, niet sneuvelen. De term sneuvelbereidheid heeft in Defensiekringen daarom een slechte naam. Terecht, want het benadrukt een reëel bedrijfsrisico.
Ik zou zelf zo’n vraag niet direct positief kunnen beantwoorden met in mijn achterhoofd de schaakspelen op wereldniveau die al sinds de laatste wereldoorlog plaatsvinden. Als onze demissionaire Minister van Defensie op een veiligheidstop ijskoud beweert dat de strijd van de Oekraïners een goedkope oplossing is om de “ambities” van de Russen in te dammen en ze bij de rest van Europa vandaan te houden, dan twijfel ik ook aan haar consideratie met de Nederlanders, mochten die in zo’n strijd verwikkeld raken. Zij acteert met die uitspraak in mijn optiek op het niveau van de politieke schaakspelers. Schaakspelers offeren stukken op…
Ik ben ook niet geneigd om dat vechten al te optimistisch te bekijken en direct volmondig ja te schreeuwen. Talloze soms van juichend commentaar voorziene filmpjes van kapotgeschoten Russische pantserwagens waar brandende inzittenden omheen worstelen en de lijken er overal omheen liggen, geven mij niet de indruk dat je overlevingskans als soldaat erg groot is op het moderne slagveld. Ja, de gevallenen van de andere kant zie je niet op Twitter, propaganda is krachtig, maar ook aan die kant zijn de lijkenzakken legio. Als sneuvelbereidheid sneuvelzekerheid wordt, verandert de zaak wel degelijk.
Je vechtlust hangt, denk ik, er sterk vanaf in hoeverre iets jezelf of je naaste omgeving raakt. Als ik me mijn voorgenomen agressiviteit herinner jegens lieden die aan mijn tienerdochters zouden zitten… 😉 Da’s wel lang geleden. Of ik werkelijk in staat ben tot een dergelijk geweld, kan echter alleen de praktijk uitwijzen. Ik ben in ieder geval geen Rambo met een Gatling-kanon.
Dus de Clingendael-enquête had aan mijn vragenformulier weinig gehad voor een hoog percentage sneuvelbereidheid. 😉 Ik ben dan ook niet representatief.
De “resultaten” van de Clingendael-enquête in het zonnetje zetten en er door vooraanstaande politici positief op te laten reageren, lijkt mij zeker een kant die we niet moeten willen kiezen.
Ik herinner me een sterk gerelateerde klassieker uit mijn gymnasiumtijd: Dulce et decorum est pro patria mori. Een citaat uit een gedicht uit de Carmina (Oden) van de Romeinse dichter Horatius (65 – 8 v. Chr). De vertaling luidt: Het is zoet en goed voor het vaderland te sterven.
Hierin moedigt de dichter zijn landgenoten aan om weerbaarheid te ontwikkelen en zich tot in de dood in te zetten voor de strijd tegen vijanden van het toenmalige Keizerrijk. Hij doelde daarbij op de Parthen die de oostgrenzen van het imperium bedreigden. Het is onzeker of hij slechts de fuivende elite bedoelde met zijn vermaningen.
Even afgezien van het zoet en goed van Horatius’ frase, waren de Romeinen realistisch op het punt van sterven. Je had een zeer grote kans om het loodje te leggen bij de verdediging van het vaderland, en niet alleen door krijgshandelingen. De gewelddadige dood was onderdeel van het dagelijks leven, het volk van Rome genoot ervan tijdens de spelen onder het nuttigen van een stukje brood. Dat verlaagt de drempel om zelf aan doden deel te nemen.
De gewone legionair verloor overigens al snel het begrip vaderland uit het oog. Het legioen was zijn wereld en dat verdiende zijn trouw en vertrouwen. Met hier en daar oorlogsbuit en de belofte van een stukje land in een Romeinse kolonie na de diensttijd. Als je het overleefde, tenminste.
Als zijn commandant zich kandidaat stelde voor het keizerschap en aan het legioen gouden bergen beloofde, was het snel gedaan met het hogere doel: Waarom zou je sterven om die arrogante elite in Rome in het zadel te houden die je nog geen sestertie pensioen geeft na je afzwaaien uit het leger?
De Engelse militair en dichter Wilfred Owen (1893 – 1918) citeert Horatius’ Latijn in een beroemd gedicht Dulce et Decorum est waarin hij uiterst gedetailleerd en grafisch de gifgasdood van een soldaat in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog beschrijft. Hij eindigt deze beschrijving als volgt:
My friend, you would not tell with such high zest
To children ardent for some desperate glory,
The old Lie: Dulce et decorum est
Pro patria mori.
The old lie, opgefokt door propaganda en oorlogshitserij. Iets van alle tijden en nu door alle moderne hulpmiddelen nog veel actiever dan ooit.
Door shellshock kwam Owen in 1917 een militair hospitaal in Schotland terecht. Daar ontmoette hij een medestrijder die niet alleen de verschrikkingen van de oorlog aan de kaak wilde stellen, maar ook het destructieve schaakspelgedrag van de hoge legerleiding die hele bataljons opofferde aan nutteloze offensieven. Door lieden die in “goedkope” strategische oplossingen dachten.
Owen begon daardoor oorlogspoëzie te schrijven om het thuisfront te vertellen over de situatie aan het front in Frankrijk. Toen zijn bevriende medestrijder werd afgekeurd voor frontdienst keerde Owen terug in de loopgraven omdat hij vond dat het verhaal verteld moest blijven. Hij kwam in 1918 om het leven bij een aanval, een week voor het beëindigen van de vijandigheden.
Dit verhaal geeft een heel andere kijk op sneuvelbereidheid. Owen wist dat hij zou kunnen sneuvelen, maar volgde zijn hogere doel om de waanzin van de oorlog aan het publiek bekend te maken. In de hoop dat de mensen in de toekomst wijzer zouden zijn dan de staatspropaganda hen wilde maken.
Helaas heeft Owen’s werk nog niet het gewenste resultaat gehad. De elite blijft schaken. De pionnen blijven vallen. Sneuvelbereidheid houdt dat in stand.
Een ding is mij wel zeker, ik ben absoluut niet sneuvelbereid voor de “goedkope oplossingen” van Kajsa de Verschrikkelijke!