Utrecht CS 1934

Vooraf…

Veel schrijvers hebben een Muze. Een inspiratiebron voor hun verhalen of een uitdaging voor hun schrijftalent.

Muzen kenden we al in het oude Griekenland, in het begin waren het er drie, Melete (Meditatie, Concentratie), Mneme (Herinnering) en Aoide (Lied). Niet geheel toevallig de vaardigheden die een goed dichter nodig heeft. De Oud-Griekse literatuur en kunsten breidde zich echter uit, zodat er op gegeven moment negen muzen werkzaam waren, Calliope (Heroïek, Filosofie en Retorica), Clio (Geschiedschijving), Erato (Liefdesgedichten), Euterpe (Instrumentale en Vocale Muziek), Melpomene (Tragedie), Polyhymnia (Lofdichten), Terpsichore (Dans), Thalia (Komedie) en Urania (Astronomie). Kunstenaars deden van alles om deze dames gunstig te stemmen.

In de Renaissance raakte het Muzenschap geseculariseerd en fungeerden ook Aardse dames als Muze. Francesco Petrarca had bijvoorbeeld zijn Laura als Muze, een meisje dat hij eenmaal tijdens een mis ontwaarde en hem een leven lang inspiratie opleverde.

Nadeel van het Aards Muzenschap is, dat het soms leidt aan dezelfde problemen als conventionele relaties. Als je Muze opeens haar gunsten verleent aan een andere schrijver, ontstaat er jaloezie. Die gebruik ik als eigen ervaring als knipoog in dit verhaal.

Voor de gedichtcitaten dank ik Martinus Nijhoff (1894 -1953) die met zijn gedicht Awater een onuitwisbare indruk op me maakte tijdens mijn vroege literatuurlessen.

Take the A-Train van Billy Strayhorn in een verrukkelijk arrangement van Roland Dyens

Utrecht CS 1934

“De stoker werpt steenkolen op het vuur.
De machinist staat leunend uit te turen.
Buiten de kap, boven de rails-figuren,
beginnen de signalen hun prelude.
De klok verspringt van minuut naar minuut.
Weer roept zij, de locomotief; voortdurend
roept zij, roepend dat het te lang reeds duurt.”

Ik kan niet meer blijven, mijn reislust roept. Of is het de drang om te vluchten? Ik dacht een reisgenoot gevonden te hebben, maar zij zwichtte voor liefde, ik had vergeefs vertrouwd en zij liet mij met lege handen achter.

De mist kolkt over het plein en verkilt me tot het bot. Woede verstart mijn hand rond de handgreep van mijn valies. Ik duik in mijn kraag en steek het water over op weg naar het station. Ik passeer de Inktpot, hier volgt het Directoraat alle sporen, maar mijn spoor ben ik bijster. Mijn pen is droog.

Ik loop naar het loket en koop een kaartje naar een onbekende bestemming in den buitenlande. Alles is goed voor mij nu ik mijn kompas kwijt ben. Het is druk in de Wachtkamer der Eerste Klasse, gaslampen brengen zacht sissend licht. Reizigers lopen af en aan en slepen koffers met levensbagage richting het perron, of begroeten vrienden en geliefden na een reis met terugkeergarantie.

Ik kan alleen maar vertrekken. Mijn hand glipt naar mijn heupflesje, ik leng de koffie aan met een hartversterkertje. Hard nodig voor een man die zijn hart verloren heeft. De cognac prikkelt mijn tong en mijn zinnen die zinloos zijn.

De klok verspringt van minuut naar minuut. Het is tijd, ik pak mijn valies en paraplu, druk de monocle in mijn oog en zwaai zwierig met een lichte buiging de hoed op mijn hoofd. Een perfecte pose om te verbergen wat ik voel. Een dame die zich aangesproken voelt glimlacht om het gebaar en knikt me welwillend toe.

Niemand kan haar vervangen, verwerp ik haar interesse.

De trein staat gereed, ik zie de couperijtuigen verlicht, soms flakkerend omdat de rook van de locomotief ze aan mijn blik onttrekt. Ik ruik de dampen van het kolenvuur en de odeur van stoomverhit metaal.

Ik sper mijn ogen open. In het licht van een perronlamp ontwaar ik een vrouw in een rode pluisjas, lang van gestalte, rijzig, haar lange haar opgebonden onder een hoed met voile, de twinkeling in haar ogen weerkaatst het gaslicht.

Mijn hart staat stil: “Zij!”

Zij draalt. Al snel zie ik aan haar blik dat haar wachten wordt beloond, een man van middelbare leeftijd met een duidelijk verleidelijk Mediterraan uiterlijk springt uit een net aangekomen trein en beent op haar toe.

“Frenkel!” klinkt het verheugd.

De man roept haar naam, die mij zo goed bekend is, die samen met haar beeld dag en nacht door mijn gedachten spookte, een muze en schikgodin tegelijkertijd, een genadeloze moordenares van plotlijnen en lievelingen, waardoor inspiratie toch weer ruimte kreeg.

Zij omhelzen elkaar innig en wisselen de kus uit die mij steeds is ontzegd. Blinde jaloezie raast door mijn aderen, opgestuwd door mijn versmade hart.

Karina, hoe kun je mij zo verraden, schreeuwt het door me heen, je gunsten zomaar aan een ander schenken. Ik heb je uit de goot gehaald, mijn oog en kunde geleend aan jouw geschriften, heb jouw naam op de kaft gezet en al jouw taalfouten verbeterd. En nu verlaat je me, neemt al mijn inspiratie mee en levert die zomaar aan die ander uit.

Mijn muze en de vreemde schrijver lopen langs me heen, haastig kijk ik de andere kant op om herkenning te voorkomen. Ik volg ze behoedzaam naar de uitgang van het perron. De locomotief fluit dringend, maar de reis kan me even niks meer schelen.

Ze verdwijnen richting het centrum, ik volg ze in de richting van de contouren van de Dom. Oude Gracht, gaat het door me heen, ik weet waar ze naartoe gaan. Ik ken de stad als mijn broekzak, over een paar steegjes kan ik hen verrassen. De steel van mijn paraplu bevat het scherpe staal waarmee ik de executie zal voltrekken.

Opeens tikt iemand me op de schouder. Ik verstijf bij het zien van de schaduw in de flakkerende gaslampen.

“Zit je achter Frenkel aan?” klinkt het krassend, “ik was tot voor kort zijn muze. Je maakt weinig kans jochie, zijn pen is onweerstaanbaar. Die zuigt je helemaal leeg.”

Ik draai me om en sta oog in oog met een kruising van Medusa en Baba Yaga met een hele roman in tattoos op haar armen en borst. Kille angst beneemt me de adem.

“Ik kan nog wel een schrijver gebruiken,” krast ze, “ik ben heel goed in crime passionel. Dat genre ligt goed in de markt.”

Met een schreeuw van angst deins ik achteruit. Het kersverse liefdespaar in de verte kijkt verbaasd om.

“Dank u zeer, maar ik eh schrijf liever sprookjes, en…” ik zet het op een lopen richting Utrecht Centraal, “ik moet nog nodig een trein halen!”

***

Na een wilde sprint plof ik hijgend neer in een coupe der Eerste Klasse. Een dame met voile knikt me minzaam toe. Een man in uniform met martiale snor en een rode Fez op het hoofd opent een enkel oog en sluit het weer in complete desinteresse. De trein naar het Oosten… Ik leg mijn hoed en paraplu in het bagagerek, veeg zweet van mijn voorhoofd en tast in mijn bruine valies. Het spoorboekje valt open en toont zijn tabellen.

Het volgende station: A… Perron 6A… Aankomst 12:27… Vertrek 12:35. Rijkelijk kort voor een kop koffie, maar misschien… Eindelijk?

De Oriënt Express, ’t laat haar koud. Zij ziet azuur.
Van schakels is haar klinkende ceintuur.
Zij zingt, zij tilt een knie, door stoom omstuwd.
Zij vertrekt op het voorgeschreven uur.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven