Vooraf…
In mijn honderdvijfstigste aflevering van de DOS Amigos Homepage Blog memoreerde ik aan het ritueel van het Psalmversjes opzeggen, dat warempel nog steeds hier en daar in Nederland in gebruik is.
Daarmee sprong direct een thema voor een kortverhaal bij me naar voren. Een voorbeeld van hoe je autobiografische elementen in een fictief verhaal kunt verwerken. ; -) Het begin van Frank’s muzikale carrière. 😉 Inclusief For no One op het kerkorgel.
For No One van The Beatles door Louis van Dijk op kerkorgel. 😉 Het had Bach kunnen zijn.
Zingen na de Kerk
“Frank, naar voren. Nummer Twee en Veertig Vers Een en Twee.”
Frank’s hart slaat zwaar, hij voelt lood in zijn benen. Een knoop klopt vlak onder zijn borstbeen. Zijn hand trilt als hij opstaat en steun zoekt aan het schrijftafeltje. Klasgenoten staren hem aan, een blik van nu zijn wij lekker niet aan de beurt in de ogen.
Vijfentwintig kinderen. Tien krijgen een beurt. Hij moest vorige week ook al. Dat werd schoolblijven, hij kon geen woord uit zijn keel krijgen. Waarom nu dan weer? Dat is niet eerlijk. Noemt de juffrouw dat Voorzienigheid?
Hij zet zichzelf in beweging. De juffrouw zit streng achter haar tafel op verhoging. De broche op haar witte hemd schittert koud licht, net zo kil als de TL-balken aan het plafond. Het bord is schoon, de schone lei van de maandagmorgen noemt zij dat altijd. De jarigen van de week zijn nog niet ingevuld. Dat doet ze pas als iedereen zijn best heeft gedaan.
Met Nummer Twee en Veertig Vers Een en Twee, realiseert hij zich.
Frank voelt zweetdruppels op zijn rug. Die heeft hij ook als hij hard heeft gelopen, om te ontkomen aan de jacht die andere kinderen op hem maken. Die staren hem nu na. Onverschillig. Zelfzuchtig. Hij voelt geen medeleven, alleen maar opluchting dat hij nu als gewillig lam naar de slachtbank gaat.
Zijn blik gaat richting het collectebusje op de tafel. Een Afrikaans jongetje lacht hem toe. Alsof hij zeggen wil: “Daar heb ik lekker geen last van, ik kan niet eens lezen.” Frank is stilletjes jaloers. Hij zit er nu mee.
Ik kan het niet onthouden, gaat het door hem heen, die rotte onbegrijpelijke tekst.
***
“Heb je het Psalmversje al geleerd Frank?”
Zijn vader legt het boek opzij. Trans Galactisch Liftershandboek staat er op de kaft. Frank weet wat lifters zijn, ze komen ze vaak genoeg tegen als hij samen met zijn vader in de oude kever naar de stad rijdt. Soms nemen ze er weleens een mee. Vooral voor de verhalen, zijn vader is een kei in het vragen stellen.
Trans galactisch… Frank glimlacht. Zijn vader heeft hem het woord een keer uitgelegd. Heelal en sterrenstelsels die komen en gaan. In veel langere tijd dan de zeven dagen van Genesis. Zo interessant! De ruimte fascineert hem. Heel wat leuker dan die versjes over God.
“Ik vroeg je wat, jongen.”
Frank schudt zijn hoofd: “Het lukt me niet, papa, de tekst is zo moeilijk.”
“Heb je er wel echt aan gewerkt?”
“Echt waar, ik heb de hele tijd zitten kijken en proberen.” Verontwaardiging maakt zijn stem scheller.
Vader staat op uit zijn leunstoel: “Rustig maar, laat het maar eens zien. Welke is het?”
“Nummer Twee en Veertig Vers Een en Twee.”
Vader lacht: “42. Dat is het goede antwoord op de Ultieme Vraag over het Leven, het Universum en Alles.”
“Je moet niet zo moeilijk doen, wat snapt die jongen nou daarvan?” Moeder komt binnen met het tafelkleed en begint te dekken, “jij hebt altijd van die moeilijke boeken met gekke fantasieën. Heeft de ouderling daar niet over geklaagd toen hij vorige week op huisbezoek kwam? Hij bleef zo lang in je studeerkamer hangen.”
Vader gromt: “Die zak heeft mijn boekenkast zitten bekijken, alle titels ging hij langs. Ik was allang blij dat hij te klein van stuk was om ook de bovenste rij te lezen. Er was niet veel goed,” hij houdt zijn leesboek overeind, “zelfs dit boek hoorde bij de categorie Een goed Christen leest dit soort boeken niet. Kun je nagaan, gewoon een beetje fictie met humor. Wat zou hij gezegd hebben als ik Kuitert had gelezen?”
Moeder lacht: “Het Algemeen Betwijfeld Christelijk Geloof. Je bent een interessante zondaar voor die jongens.”
De geur van gebraden vlees prikkelt Frank’s neusgaten. Het deurtje van het dressoir kraakt. Een schittering in zijn ooghoek. Op zondag gebruiken ze een servet bij het eten, mooi opgerold in een zilveren ring. Plus een extra lepel bij het bestek. Voor de soep.
Vader loopt de kamer uit: “Kom mee naar de studeerkamer, dan kan ik je nog mooi voor het eten helpen.”
De studeerkamer. Frank is er best trots op, er zijn niet veel kinderen waarvan de vader zulk moeilijk werk doet dat hij een studeerkamer nodig heeft. Zijn vader is bovenmeester. Nee, niet op zijn eigen school, verderop in het dorp. Hij is er weleens geweest. Een heel andere school dan die van hem, er zitten ook oudere kinderen op.
De boekenkast neemt het grootste gedeelte van de muur van de kamer in beslag. Boekruggen in alle kleuren, geheimzinnige titels, wonderlijke namen van schrijvers. De planken buigen een beetje door, want de boeken staan twee rijen dik. Dat had die ouderling vast niet geweten.
Vader knipt de bureaulamp aan: “Laat eens zien.”
Frank slaat het boekje open. Nummer 42.
“Ik heb onlangs iets heel anders gelezen over dat getal,” grinnikt vader, “had niks met hijgende herten te maken.”
“Welk boek dan, Papa?”
“Dat ik zojuist aan het lezen was.”
Frank weet het. Op zondagmiddag leest zijn vader altijd. Moeder zegt dan dat ze hem niet mogen storen, want hij had heel hard gewerkt in de week en hij geniet ontzettend van een verhalenboek. Soms lacht hij hardop en dan snapt niemand waarom.
Frank glimlacht en ziet hem knikkebollend voor zich. Ik zie hem ook weleens iets anders doen in zijn stoel.
“Binnenpretje, jongen?”
Frank schrikt op: “Ik moest eraan denken hoe graag u boeken leest.”
“Dat klopt, dat doe ik graag. Taal is leuk speelgoed,” hij wijst op het opengeslagen boekje met nummer 42, “alleen hier zijn ze het spelen een beetje verleerd. Lees me de eerste zin maar eens voor.”
“ ’t Hijgend Hert, der Jacht ontkomen…”
“Ah, dat is nog niet alles, die zin is niet compleet. Lees de eerste vier eens voor. Achter elkaar door. In een adem.”
“ ’t Hijgend Hert, der Jacht ontkomen/schreeuwt niet sterker naar ’t Genot/van de frisse Waterstromen/dan mijn Ziel verlangt naar God.”
Frank is buiten adem wanneer hij bij het laatste woord aankomt.”
“Lange zin, he?”
Frank knikt.
“Dat past niet in een keer in een liedje, dan hijgt aan het einde iedereen na het zingen de kerk uit. Daarom hebben ze het in kleine stukjes geknipt. Dat is ook handiger bij het uit het hoofd leren. Maar je hebt er niks aan als je de hele zin niet kent.”
“Ik snap ook de hele zin niet.”
Vader legt een hand op zijn schouder: “Het is goed dat je dat zegt. Het zou mij ook niet lukken als ik er niks van snap. Dat gaat alleen als je begrijpt wat je leest.”
“De juffrouw vertelt nooit wat het betekent. Het is Gods woord, daar valt niks aan te begrijpen, dat moet je geloven.”
“Je gelooft niet zonder ook maar iets ervan te willen begrijpen,” vader zucht en recht zijn rug, “daar beginnen we nu mee: Die eerste hele lange zin, snap je die?”
Frank schudt zijn hoofd.
“Als je hardgelopen hebt naar school, wat doe je dan?”
Frank bloost. Weet zijn vader dat? Van dat opjagen? “Hijgen,” stamelt hij.
“Heb je dan dorst?”
Frank knikt.
“Dat hert is opgejaagd, maar is zijn achtervolgers voor gebleven. Het staat te hijgen in het bos. En dan heeft het dorst. Wil het water drinken. In het bos doe je dat bij een beekje. Net zo’n beekje als achter onze tent stroomde waar jij je watermolentjes in zette.”
Ja, Frank weet dat nog. “Dat beekje was heel koud.”
“Precies, een frisse waterstroom. Maar dat is niet wat die Psalmschrijver wil zeggen. Hij gebruikt een beeld dat iedereen snapt, zodat ze weten wat hij bedoelt. Iedereen weet wat dorst is en dat je dat krijgt als je een heel eind gesjouwd hebt. Zeker met een stel vijanden op je hielen.”
Frank trekt een frons: “Hij vertelt er een verhaaltje over?”
“Inderdaad. Dus zoals een hert na opgejaagd te zijn ontzettend naar een slokje water verlangt, zo verlangt de ziel van de Psalmschrijver naar God.”
“De ziel? Wat is dat, Papa? De juffrouw vertelt weleens dat we zwarte vlekjes op onze ziel krijgen als we kwaad doen en dat God dat vreselijk vindt en daar straf voor geeft. Waar zit de ziel dan?”
Vader haalt een hand door zijn haar. Hij weet het. Hij ervaart het dagelijks. Kinderen vragen waar wijzen geen antwoord weten.
“De ziel, ja, dat is hoe jij bent, de ziel dat ben jij.” Hij legt zijn hand op zijn hartstreek: “Sommigen zeggen dat je ziel hier ongeveer zit. Iemand die van je houdt kan je ziel zien.”
Hij aarzelt: “Pff, die vraag is moeilijk, Frank. Ik weet het antwoord zelf ook niet precies. Maar dat is niet erg, je moet er soms een tijdje naar zoeken.”
“En daar gaat dat verhaaltje over?”
Vader knikt: “Daar gaan heel veel van die versjes uit het Psalmboek over. Over mensen die willen praten met God zoals wij hier zitten, maar soms niet durven omdat ze van zichzelf vinden dat ze niet goed genoeg zijn. Of bang zijn dat ze alles verkeerd doen.”
Frank zucht: “Hoe moet ik dat dan uit mijn hoofd leren?”
Vader knipoogt: “Het helpt als je er een liedje van maakt. Zo deed ik dat vroeger ook.”
“Net zo saai als in de kerk? Vorige week lukte me dat niet.”
Frank hoort in zijn hoofd het sombere dreinen van de hele noten van vanmorgen. De organist speelt veel mooier als hij dat niet hoeft te begeleiden. Als de collectezak rondgaat, speelt hij het allermooist. Dan dansen de stemmen van het orgel uitgelaten onder het gewelf van de kerk. Dat is tenminste muziek. Hij hoopt altijd dat de collecte lang duurt. Soms ziet hij die man op school. Muziekles voor de hoogste klas.
“Nee, tuurlijk niet, je moet er zelf een liedje van maken,” vader doet een regel voor, “het moet wel van jezelf zijn, anders onthoud je het niet. Maak er iets vrolijks van met een goede maat om het op te zeggen.”
Frank kijkt vrolijker. Hij doet weleens liedjes na van de radio die hij leuk vindt. Als dat zou helpen. “Mag ik de radio er dan bij, Papa?”
“Nou vooruit, maar wel zachtjes. Je weet welke zender je moet hebben, he? Het duurt nog wel even voordat mama het eten op tafel heeft. Ik lees ondertussen even verder,” hij grinnikt, “nummer 42, wel toepasselijk. Als ik het uit heb, mag jij het lezen.”
Frank draait aan de afstemknop. Het afstemoog knipoogt groen. De radio speelt een vlot liedje. Frank neuriet mee. Het hijgend hert lijkt te dansen in het woud en vrolijk te spetteren in de waterstroom.
***
“Ga je gang, Frank! Gezicht naar de klas.”
Hij voelt het zweet op zijn rug. Een druppel glibbert een prikkelend spoor langs zijn ruggengraat. Hij haalt diep adem. De klas kijkt toe.
“Het hijgend hert … der ehhh jacht, eh …”
Hij weet de woorden, maar ze vertikken het te komen. Zijn stem weigert dienst.
Vierentwintig paar ogen staren hem aan. Hier en daar een spottende en meewarige blik. Dat onthouden ze, alles dat hij niet kan gooien ze hem straks voor de voeten. Een regel uit vers twee schiet hem door het hoofd: Daar mij spotters durven vragen: “Waar is God, dien gij verwacht?”
“Nog een keer, Frank.”
“Het hijgend hert … der jacht ontkomen, eh … schreeuwt niet langer, oh nee, niet sterker.”
Weer wil zijn stem niet. Hij heeft het gevoel dat zijn hoofd kookt van de hitte.
“Dat opzeggen wordt niks, Frank. Probeer het maar te zingen.”
“Zingen, juffrouw?”
“Je verstaat me wel. Vooruit.”
In Franks hoofd danst het hijgend hert voorbij en nipt wat fris water uit het beekje. De reeën- ogen stralen. Komop Frank, je hebt mij vleugels gegeven, nu jij nog.
Hij haalt diep adem en zingt. Het hert ontsnapt gracieus aan de jagers en sprint door het bos. Zijn poten werpen spetters op als hij het water raakt. Het koele water lest zijn dorst. Het beeld versterkt de strekking van de strofe.
De klas staat perplex. Hier en daar komen blikken van verwondering. Die jongen durft te zingen, en hoe!
Na de twee vereiste coupletten is het even stil.
“Je tekst was goed,” klinkt het scherp, “alleen je melodie …”
Frank verrast zichzelf: “Ik eh, zo leerde ik het ’t beste, juffrouw,” zijn stem klinkt net zo vast als tijdens zijn zingen, “als het liedje van jezelf is.”
“Zo zijn we het niet gewend. Het is niet de goede wijs uit het boekje. Je weet wat dat betekent.”
Frank buigt beteuterd zijn hoofd. De klas houdt de adem in. Wat wordt de straf?
“Schoolblijven. Vanmiddag na schooltijd ga je naar Meester Brouwer. Die zal je de juiste melodie wel leren.”
De organist van de kerk, realiseert Frank zich. Hij herinnert zich de improvisaties van de afgelopen zondag. Zou hij vragen of hij misschien…
Dit schoolblijven wordt geen straf.