Vooraf…
Mijn grootvader en mijn schoonmoeder waren beiden gelovig. Hij was gereformeerd, zij katholiek.
Mijn grootvader was angstig, schuldbewust en zwaar op de hand. Zijn vrees voor het eindoordeel over zijn zondige bestaan hield hem op het einde van zijn levensloop zeven jaar lang in leven terwijl het leven hem na de dood van zijn vrouw eigenlijk niets meer zei en hij de verantwoordelijkheid daarvoor geheel bij anderen neerlegde.
Mijn schoonmoeder nam het geloof met mildheid, relativeerde menig dogma en hield als jonge vrouw de kapelaan op afstand die vond dat ze het “gaat en vermenigvuldigt u” maar eens wat meer letterlijk moest nemen en inhoud (lees graviditeit) moest geven. “Dat maak ik zelf wel uit”, was haar terechte reactie op deze vermaning van de herdershond. Tegen het einde van haar leven vond ze steun en troost in het aloude geloofsritueel dat ze zo goed kende.
Beiden hadden een beeld van het hiernamaals: Mijn grootvader in doodsangst, mijn schoonmoeder in vertrouwen.
Haar beeld zit een beetje in het wandtapijt dat ze in een zomervakantie noeste borduurarbeid voor ons maakte. Een paradijselijke tuin met mooie kleuren en ongerepte bloemen en planten. Een projectie van haar eigen tuin die ze met grote ijver verzorgde tot ze het niet meer kon.
Het wandtapijt hangt sindsdien bij ons aan de muur bij het voeteneind van ons bed, een mooi uitzicht als we in bed zitten te lezen. Na haar dood hebben we het professioneel in laten lijsten.
Het verhaal mengt het verschil in beleving tussen mijn grootvader en schoonmoeder in combinatie met een paar jeugdherinneringen mijnerzijds op dat punt.
Cent Mille Chansons van Frida Boccara, een mooie herinnering uit 1969.
Tekst van Eddy Marnay, muziek van Michel Magne.
Cent Mille Chansons
Voor mijn grootvader,
Ik hoop dat hij heeft ervaren dat hij ongelijk had…
De eerste druppels van een forse regenbui spatten uiteen op het plaveisel van het marktplein. Laaghangende bewolking voorspelt niet veel goeds. Tijd voor een schuilplaats!
Midden op het plein probeert een kerktoren aarde en hemel te verbinden. Binnen brandt licht en de wind draagt flarden van muziek over, ze komt me bekend, maar ik kan haar niet duiden. Ik kijk om me heen.
Gelukkig staat er bij iedere kerk een café...
Ik haast me er naartoe voordat ik naar binnen zal drijven. Al snel zie ik dat een hele volksstam hetzelfde idee heeft gekregen, het etablissement zit stampvol. Onder luid geroezemoes bespreken weerprofeten met buienradar op hun Smartphone wanneer ze de volgende stap naar buiten kunnen zetten.
Helemaal achterin is nog een plaatsje vrij tegenover een oudere dame aan een tafeltje. Dwars door zilvergrijs haar staart ze bedachtzaam over de rand van een dampend kopje thee.
“Mag ik?” “Tuurlijk.”
In een café speelt altijd achtergrondmuziek. Ik herken de melodie uit mijn jonge jaren toen een radio nog iets bijzonders was. Een donkere vrouwenstem in La Plus Belle Langue.
Il y aura cent mille chansons/Quand viendra le temps des cent mille saisons.
De vrouw merkt dat ik luister. “Mooie melodie, vind ik, die Franse componist heeft heel goed naar Bach geluisterd, ’t is net Mache dich, mein Herze, rein. Past echt bij vandaag. Ik had het origineel nog kunnen horen als de trein tenminste geen vertraging had gehad.”
Ik trek vragend mijn wenkbrauwen op. De vrouw maakt een hoofdbeweging richting de kerk op het plein. “Ze spelen de Mattheus vandaag, ik had kaartjes. Maar als je te laat bent, stuiter je daar niet zomaar naar binnen, dat past niet. Daarom zit ik hier de tijd een beetje te doden tot mijn trein weer teruggaat. Toch jammer, want in het écht klinkt het zo veel mooier dan op een cedeetje thuis.”
I realiseer me de dag. Goede Vrijdag. Bach’s Passionen.
Cent mille maisons/Gravées à Ton Nom/Parmi les moissons de la terre.
Ze knikt alsof ze de tekst bevestigt. Ik hoor in het lied een verre herinnering aan de oorsprong van Pesach, de gene zijde van het lijden, huizen met Zijn Naam op de deurpost zodat de Engel des Doods daaraan voorbij zou gaan.
Haar blik straalt droeve nostalgie. “Goede Vrijdag was bij ons altijd een dag van rouw en berouw. Op school zongen we Maak, O Heer, mijn hartje rein en de juffrouw vertelde over het lijden van Jezus en wie daarvan de schuld waren. Klein als we waren… we begrepen niet waarom, maar we waren schuldig en voelden ons ook schuldig…”
Ik luister…
“Weet je wat raar is… In Bach’s aria ligt het initiatief van zuivering van je hart tenminste nog bij jezelf, in het liedje van school was je volkomen afhankelijk. Die afhankelijkheid van Iemand die alles van je wist en alles wat je ooit in je leven fout zou doen al had opgeschreven, ja zelfs voorbestemd, predestinatie noemen ze dat, en je dat aan het einde van de rit zou aanrekenen. Ik voelde dat als kind en was bang. Hulpeloos maar schuldig.”
Het geroezemoes beschermt de stilte om ons heen. Ik heb geen woorden voor de stille angst uit mijn kindertijd die ik met haar deel.
De blik in haar ogen flitst opstandig. “”Je leeft maar één keer, zei mijn vader altijd, “je hebt maar één kans om goed te leven!” Zeven jaar lang durfde hij niet te sterven, zeven jaar lang was hij doodsbang voor wat ná de dood zou komen, want hij was schuldig, hij zou niet behouden worden. Maar hij was op zich helemaal geen slecht mens. Hij had zijn nukken, hij struikelde weleens, maar hij werkte hard en liefhebben kon hij op zijn manier ook, als hij dat durfde. Hij was gewoon mens. Met zonde, zotternij en inzet en soms compleet falen. Net zoals wij allemaal.”
Cent mille chansons rien qu’à nous/Cent mille horizons devant nous/Partagés de bonheur
“Ik geloof in een nieuwe kans,” ze veegt een lok zilvergrijs uit haar gezicht, ”ik geloof in iets achter de horizon van je huidige bestaan, een enkel leven is te kort om alles te leren. Daarom ben ik weggegaan. Mijn vader was woedend, ik zou verloren gaan. Maar ondertussen was hij zelf bang… Zijn angst was mijn verdriet. Ik kon hem niet geruststellen. Voor hem kwam er drie dagen na het lijden geen wedergeboorte. Zijn doodsstrijd werd doodsangst… Er was geen vrede, zelfs niet nadat hij zijn laatste adem had uitgeblazen.”
Ik voel haar verdriet en haar beweging. Het lied zingt haar overtuiging… Honderdduizend levens om te leren, honderdduizend kansen om de liefde te leren kennen. Ooit zat ik vast in een enkel leven, nu weet ik weliswaar niet wat mijn lesrooster is, maar het is beter dan me afhankelijk te voelen van een in het begin van de tijd door iemand gemaakte keuze tussen hemel of hel.
Ze haalt haar tas tevoorschijn op zoek naar haar portemonnee. Grappig borduurwerk, een vlinder straalt warme kleuren in bruin, oranje en geel.
Ik glimlach bij de herinnering: “Mijn schoonmoeder voelde het anders. Ze was heel eenvoudig een schitterend mens met een groot hart. Toen haar tijd eraan kwam, keek ze uit naar een mooie tuin met bloemen in een eeuwige zon, die ze zou verzorgen en tot bloei brengen. Soms keert ze terug als vlinder om ons een hart onder de riem te steken. Zo eentje! “Daar heb je een Oma-vlinder!” zeggen we dan altijd en we zijn blij met dat levensteken.”
Tout étalés de nos coeurs
Een tuin, ergens in je hart, waar de herinnering blijft bloeien, van daarvoor en daarna.
We delen stilte.
Et tes yeux et mes yeux/Dans un océan d’amour.
***