
Muziek: Koraal An Wasserflüssen Babylon BWV 267 van Bach, gezongen door Consentus Vocalis Griesensis
Muziek: By the Rivers of Babylon, een stukje reggae van The Melodians
“Er ligt een brief voor je.”
Johann Sebastian trekt een verbaasde frons: “Van wie? We hebben toch al onze schulden afbetaald?”
Maria Barbara bekijkt de envelop met het zegel: “De kerkenraad van Arnstadt”.
“Wat nu dan? Ik werk al tijden niet meer voor dat zootje.”
Maria Barbara maakt de brief heel voorzichtig open. De zegels zijn voor de verzameling, verbroken zijn ze niks waard.
“Zonder pruik ben je echt mooi in het vroege ochtendlicht,” glimlacht Johann Sebastian.
“Charmeur! Die pruiken zijn er niet voor de lol. Die geven cachet. Volgens mij herinneren ze je later alleen nog maar met zo’n ding op.”
“Ik vind je echte haar fijner kriebelen. Van dat poeder moet ik niesen.”
“Hooggeachte Heer Bach,” leest ze met een ingehouden glimlach voor.
Johann Sebastian zucht: “Het was een stelletje idioten daar. Orgelspelen op zondag, maandag en alle Christelijke feestdagen en daarnaast ook die vroege preken nog. In de winter koude vingers en bibberen zonder stoofje. Wat dacht je van orgel-onderhoud? Ik moest zelf de registermechanieken smeren en de stangen repareren. Ik was gedwongen mijn eigen gereedschap mee te nemen. En dan verwachtten ze zelfs nog dat ik het koor zou leiden. Stelletje dilettanten. Wat hadden die het hoog in de bol, zeg! Weet je dat verhaal nog, die ene student?”
“Aha, de enige keer dat je jouw degen trok?”
“Precies, hij had het ernaar gemaakt.”
“Wat was je een wilde jongen toen,” ze lonkt speels, “en gelukkig nog steeds.”
“Ze konden me toen allemaal de reet roesten. Ik nam ter plekke een sabbatical te voet.”
“Dat was een eind lopen zeg, helemaal naar Lübeck. Je had beter de postkoets kunnen nemen.”
“Wandelend krijg je meer ideeën. En daarginds, wauw, wat was die Buxtehude goed zeg! Ik was de hele terugweg konkelfoes. Vier maanden weg van huis, maar inspiratie voor jaren. Dat pakte die kerkenraad me niet meer af. Toen had ik jou al ontmoet.”
Een baby kraait in de andere kamer. Maria Barbara wipt van de stoel en komt even later terug met de zuigeling aan de borst: “En wat voor een ontmoeting,” lacht ze, “huisje, boompje, feestje. Weet je nog dat je gemopper kreeg van die jongens dat je een jongedame bij het orgel had gelaten? Maar ik vond dat register trekken best leuk. En die zolder daarboven was ook schilderachtig.”
“Wat schrijven ze?”
Ze reikt hem de brief aan.
Johann Sebastian maakt een afwerend gebaar: “Ik vind het zo leuk dat je voorleest, daar zit muziek en toneel in.”
Een glimlach. “Goed, omdat je me het zo lief vraagt.
Hooggeachte Heer Johann Sebastian Bach.
Uw dienstbetrekking bij ons is reeds enkele jaren ontbonden. Toen u uit ons mooie Arnstadt vertrok, merkte u op dat u desondanks steeds tot dienst bereid was. Daarom willen we graag een beroep op u doen en ons dienstverband nogmaals evalueren, maar nu in de rijpheid van volwassenheid.
We begrijpen dat destijds de wederzijdse emoties enigszins geprikkeld waren, zodat het afscheid wat minder harmonie kende dan goed geweest zoude zijn in de ogen van de Heer. De Schrift maakt immers gewag van zaligheid voor een huis waar liefde woont.
Wij hopen dat u de uitnodiging zult aanvaarden. We zijn bereid om de reis en verblijfkosten voor u en uw echtgenote te vergoeden zodra we elkaar hebben gesproken, vermeerderd met een kleine vergoeding voor uw moeite. Uw vaardigheden in aanmerking genomen, verwachten wij dat het verblijf niet langer hoeft te duren dan een hele week. Wij hopen dat de hertog u toestemming zal geven om zijn broeders in het geloof de helpende hand te bieden.
Met vriendelijke groeten en gepaste hoogachting,
Het kerkbestuur van de Neue Kirche te Arnstadt.
PS. Wellicht dat u wat tijd overhoudt om het orgel weer eens te smeren. Een aantal registers is niet meer uit te trekken en onze huidige organist ontbreekt de kennis der mechanieken van dit instrument. We zouden het zeer waarderen als u de mogelijkheden van ons orgel weer zou willen ontsluiten.”
“Kinderen niet inbegrepen? Zuinig volk.”
Maria Barbara maakt een gebaar naar de zacht sabbelende baby: “Ik eet wel voor twee. Een tochtje lijkt me leuk. Van Weimar naar Arnstadt is maar een dag met de postkoets.”
“Goed, ik praat met de hertog en dan gaan we.”
***
Arnstadt is niet veel veranderd in een paar jaar. Waarom zou het ook…
Johann Sebastian ploegt door de modder van de Ledermarkt. De geur van dieren prikkelt zijn neus samen met de walm van een eettentje waar men zuurkool met aangebraden varkensvlees kan aanschaffen. Het is er druk, je kunt het smakken en boeren op meters afstand horen. Na een snelle blik omhoog ontwijkt hij de inhoud van een ondersteek die een onzichtbare bewoner van de bovenste verdieping uit het raam kiepert. Wat een stad! Hij vraagt zich nog steeds af hoe wanhopig hij als 18-jarige moet zijn geweest om hier neer te strijken.
De Neue Kirche doemt op. Daar tegenover zetelt de kerkenraad, het almachtige college van ouderlingen en diakenen.
Een gigantisch stelletje op-alle-slakken-zout-leggers, herinnert hij zich, ik was uiterst verbaasd over hun uitnodiging.
Eerst had hij er niet zoveel zin in. Maria Barbara wist hem echter te overtuigen. Ze wilde graag die stad eens zien waar hij zijn muzikale jeugdzonden had begaan. Je wist maar nooit of er daar later nog betrekkingen uit voortkwamen voor een jonge talentvolle musicus op zoek naar werk. Regeren is vooruitzien, ook al was hun gezin nog maar klein.
De rit met de postkoets viel mee. Het steekt hem wel dat hij de passage moest voorschieten. De garantie dat de kerkenraad het transport zou betalen, maakte geen indruk op de voerman. “Zondag voor in de kerk, door de week druk met duister werk,” had hij beweerd. Ja, niets menselijks is ons vreemd, nietwaar?
Gelukkig ging het nieuws van zijn aankomst als een lopend vuurtje door het stadje, zodat de voorzitter van de kerkenraad al snel kwam opdagen met de beloofde pecunia voor reis en herberg.
De herberg is eenvoudig maar goed uitgerust. Arnstadt kende weliswaar niet de luxe van het hof in Weimar, maar het brood was vers, de brij goed gevuld en het vlees eenvoudig doch knapperig bereid. Als waardering improviseerde hij wat op het oude klavecimbel in de gelagkamer. Volksliederen waren prima te contra-puncteren. Dat een-vier-vijf trappensysteem was daar simpel genoeg voor. Hij kon er een Kunst der Fuge mee schrijven.
De klok van de kerk slaat vijf. Pünktlich Rechtzeitig klopt Johann Sebastian aan de deur van de raadskamer.
“Binnen!” klinkt het streng.
Johann Sebastian buigt herhaaldelijk en kijkt daarbij de heren achter de raadstafel stuk voor stuk aan. Slechts twee van de leden resten van de commissie die hem ernstig berispte wegens zijn onaangekondigde en ongeoorloofde afwezigheid van vier maanden uit zijn dienstbetrekking.
De rest is jonger bloed, relatief gesproken dan. Grijs haar is onzichtbaar door de pruiken, maar de groeven en rimpels op de gezichten zeggen genoeg. Hier zit de ploeg die de gelovigen in Arnstadt op het rechte spoor richting het Paradijs houdt en hen aanmoedigt om hiertoe de kerk met hun gulle gaven te gedenken. De katholieken hebben hun aflaten, de lutheranen hebben de zachte drang van het woord en het rammelende collectezakje.
De collecte, een feest voor de improviserende organist, herinnert hij zich.
De predikant staat op: “Wees welkom, Heer Bach. Ik zal recht door zee beginnen, ik ben zeer verheugd dat u op onze uitnodiging bent ingegaan. Ik hoorde van mijn voorganger dat de kerkenraad en u in het verleden met enige onmin uit elkaar bent gegaan.”
“Dat herinner ik me nog goed,” krast een van de oudjes, “veronachtzaming van de plichten en veel te moeilijke muziek voor onze beminde gelovigen. Ondersteuning van ongeschoolde stemmen, was uw opdracht. Simpelheid, geen creativiteit. Laat staan een vierstemmige fuga op het refrein.”
“Inderdaad,” valt de ander hem bij, “na al die ingewikkelde riedeltjes in de preludia kwam de gemeente niet meer aan zingen toe. Niemand wist de toon waarmee hij een hymne aan de Heer moest beginnen. Bij sommige liederen verwachtte heer Bach zelfs dat een eenvoudige boer het stembereik van een getrainde operazanger bezat. Ontoelaatbaar bij een lofzang aan den Heer. Zalig zijn de Simpelen van Stem, pleegde Jezus de Verlosser in de Heilige Schrift te zeggen.”
“Waren dat geen Simpelen van Geest?” onderbrak een diaken hem.
“Donnerwetter, beticht u mij van gebrek aan Bijbelvastheid?”
“Nee, maar simpelheid van uw geest lijkt me hier zeer wel mogelijk.”
“Heren, heren, laten we geen oude noten uit de brij trekken,” de predikant maakt een wijds gebaar naar de nieuwe leden van de kerkenraad, “de tijden zijn veranderd.”
“Gaat u zitten, heer Bach,” wijst de diaken van dienst naar een stoel. Op de tafel daarbij ligt een manuscript.
Johann Sebastian slaat een snelle blik. “Nee maar, mijn koraal An Wasserflüssen Babylon. Vierstemmig slechts en door het bescheiden tempo geschikt voor zelfs de meest ongetrainde gemeente. Een kleine hommage aan mijn geachte orgelleraar uit Lüneburg.”
“Ik herinner me de tekst en melodie van broeder Wolfgang Dachstein heel goed,” geeft de dominee toe, “en ik moet u zeggen dat u er een mooi stukje werk van heeft gemaakt dat het origineel recht doet. De oorspronkelijke zetting was al wat ouder en uw versie was zeer populair onder de gemeenteleden. De stemvoering wàs zelfs voor leken te volgen.”
Johann Sebastian trekt verbaasd zijn wenkbrauwen op: “Wàs?”
De predikant knikt: “De tijden zijn veranderd. De vooruitgang is aangekomen in Arnstadt. De melodie is voor de gemeente te langzaam geworden. Ze willen iets dat een beetje meer eh… zwingt. Het moet meeslepender, het moet de volle borst prikkelen, het moet de handen op elkaar brengen, maar mag nog steeds niet te moeilijk zijn.”
“Zwing?” Johann Sebastiaan denkt diep na. Dat moet iets worden met dwingende triolenfiguren in een vierkwartsmaat. Zouden ze dat wel kunnen zingen?
“De sfeer van de tekst moet wel bewaard blijven,” voegt de dominee toe, “die brede rivier de Eufraat, de levensader van Babylon, met de treurwilgen waarin ze onder tranen hun harpen hangen. De slavernij van Gods Volk, weggevoerd uit hun vaderland door de heersers van de heidenen. De droefheid om wederom geketend te zijn zoals in Egypte. De ijdelheid van een Exodus. Een door tirannen bevolen en wreed uitgevoerde deportatie.”
De predikant raakt in dramatische vervoering: “Vol van hun verlangen naar het beloofde Sion met hun tempel die door de Babylonische barbaren zo wreed werd verwoest. Gelijk de heimwee van Adam die zijn weg tot de Hof van Eden geblokkeerd zag door engelen met vurige zwaarden nadat Eva hem tot het kwaad had verleid.
Een ode op de eindeloze weg door de woestijnen tussen die rivier en de zee die ze zouden moeten afleggen om hun door de Heer beloofde land opnieuw te bereiken, net zoals ze ooit Egypte ontvluchtten. Maar niet zonder eerst jarenlang boete te doen voor hun zonden op de speren van de heidenen.”
“Het was het door God gekozen volk voordat ze Jezus onze verlosser aan het kruis nagelden,” brengt een ouderling er tegenin, “de heilige Luther, de grondlegger van onze kerk, onze strijder in opstand tegen de Paapsen, heeft het zelf gezegd. God straft hen omdat ze de Messias ontkennen. Dat wil ik ook in de muziek terug horen.”
“Luther een heilige?” klinkt het verontwaardigd, “dat is een Paapse gewoonte. Luther is eerwaarde, geen vereerwaarde, broeder!”
Een andere ouderling staat op: “Is dat werkelijk nodig? Een loflied op een staat met een hoofdstad die bekend staat om zijn hoererij, uitspattingen en ontkenning van Gods woord?”
“Quatsch, jij bent zeker nooit in Hamburg geweest, daar kun je bij de haven niet zien of een vrouw een hoer is of niet. Babylon an der Elbe noemen ze het daar.”
“Hoe weet u dat? Heeft u soms ervaring met de zonde buiten het heilig huwelijk?”
Het maatschappelijk en religieus gekrakeel gaat geruime tijd door. De strijd met woorden ontaardt al snel in een gevecht met daden. Wanhopig probeert de predikant de vrede te herstellen waarbij hij de Lieve Heer in enige krachttermen aanroept. Goddelijke bijstand blijft echter uit. Dat levert een paar blauwe plekken en builen op.
“Ik ga mijn best doen, mijne heren,” kondigt Johann Sebastian aan als de raadsleden eindelijk hun waardigheid hebben teruggevonden.
***
Johann Sebastian haalt zijn schouders op: “Die vergadering liep een beetje uit de hand. Het ging op het laatst alleen maar over mores, dogma en politiek. Mijn muziek zou in dienst moeten staan van hun kleinzielige opinies, vond men.”
Maria Barbara streelt door zijn haar: “Daar weet je vast wel iets op te verzinnen. Jij maakt echte muziek, geen ontaarde gezangen.”
“Ontaard? Hmmm, dit volk is er gek genoeg voor om dat te geloven. Ik ga er een nachtje over slapen.”
“Daarbij help ik je mee!”
Na een aangenaam samenzijn wil de slaap wel komen.
***
Wat is het warm hier…
Johann Sebastian doet zijn ogen open. Droomt hij? Hoe komt hij hier?
Een brede rivier kronkelt traag door een vlak laag land. Langs de stroom staan riet en bosjes, landerijen strekken zich uit tot de horizon. Vol met velden met witte bloemen. Een menigte mensen is bezig om dat gewas te oogsten.
Hij loopt richting de landerijen en bekijkt de mensen. Wat zien ze er wonderlijk uit. Allemaal bruin of zwart. Waren dit Moren? De zonen van Cham de Vervloekte, die de naaktheid van zijn vader in zijn dronkenschap bespotte? De Kanaänieten die daarom als straf van God eeuwig slaven zouden blijven?
Een bord langs de weg valt hem op. Wat is dat voor een rare naam? Mississippi? Waar bevindt dat oord zich?
Zwepen knallen. De drijvers zijn blank. Rauwe bevelen eisen een hoger tempo.
Dit zijn slaven…
De slaven reageren op de zweepslagen met gezang. In het tempo van hun werk. Een langzaam ritme met dat beetje extra. Hij staat te ver weg om het lied te verstaan, op twee klanken na, Babylon en rivier. Hij voelt een hartslag in het schommelend ritme en beweegt mee. Ja, dit moet het worden, dit neemt de mensen mee in het zingen.
Behoedzaam wandelt hij naar de menigte. “Wat is dit voor een lied?”
“By the Rivers of Babylon. Deze spiritual geeft ons moed, brother, we zijn hier slechts in ballingschap. Later worden onze tranen beloond als we terugkeren naar ons geboorteland in de hemel. Dit leven is Babylon, vol van verwarring, verachting en onderdrukking. Daarom wenen we bij de rivier. Niet voor altoos, ons wacht het hemelse Sion, waar alles goed zal zijn en vrede zal heersen. Onze muziek uit ons verre vaderland helpt ons hierbij.”
“Hee gekke pruikenkop, wat moet jij hier?” Een zweep knalt vlak voor Johann Sebastians voeten. “wegwezen hier, je houdt onze slaven van het werk. We hebben hier al valse predikers genoeg die deze jongens opstandige gedachten in hun hoofd pompen over vrijheid en zelfbeschikking. Opschieten, anders knallen we je neer.”
Zie ik er uit als een dominee?
Hij zet het wijselijk op een lopen richting de rivier. Daar is het rustig, vogels zingen in het riet en fladderen tussen de takken van de wilgen langs de kant.
Het ritme blijft hem bij. Zo moet het worden. Een serene klank. Is dat Spirituaal? Een nieuw register dat hij moet introduceren? Dat gaat lukken: Zijn kennis van het orgel is voldoende.
Mist trekt op van de rivier, wollig en vochtig benauwd. De lucht wordt zwaar, zijn ademhaling kost moeite. Wat een hitte!
Zwetend slaat hij zijn lakens opzij en verbaast zich over het licht van de dageraad door het raam. Hij luistert. Maria Barbara’s ademhaling is rustig. De baby maakt smakgeluidjes.
Voorzichtig staat hij op. Ik weet wat me te doen staat…
***
“Twee zilveren penningen, heer.”
Johann Sebastian betaalt de timmerman. Een paar latten, deuvels, een fraai gedraaide knop en nog wat klein houtwerk. Hij gaat er vanuit dat er achter het orgel nog het gereedschap ligt dat hij er jaren geleden heeft achtergelaten.
Gewapend met materiaal steekt hij de Ledermarkt over. De Neue Kirche tekent zich af tegen de vroege ochtendhemel. Er is nog niet veel volk op straat. Het zal niet opvallen dat hij met een bundel latten de kerk in loopt.
Zijn voetstappen galmen onder de gewelven. Het valt niet mee om met de latten het trapje naar het orgel op te komen. Hijgend zet hij zijn lading neer en bestudeert de manualen en het paneel met de trekregisters.
Er is warempel nog ruimte voor een extra register. Op naar het hart van het orgel!
De hele dag klinken in de kerk de echo’s van zagen, beitelen, gutsen en boren. Een enkele kerkganger verbaast zich over de weinig muzikale klanken. Al snel doet het nieuws de ronde: Herr Bach is weer terug.
Nog twee dagen is Johann Sebastian van ’s morgens vroeg tot het late licht bezig. Dan timmert hij moe maar voldaan de tekstplaat van het nieuwe register boven de knop: Spirituaal.
Er rest nog een hele dag tot de zondagsdienst. Tijd genoeg om het manuscript aan te passen en de kerkenraad te informeren.
***
Onderdrukt geroezemoes overstemt het geluid van muntjes in de collectezakken. Enkele oplettende gemeenteleden hadden de stijl van het orgelspel reeds herkend. Nu is het koraal aan de beurt waarbij ieders stem in zingen verenigd dient te worden. Dat was iets dat erg lastig bleek toen Herr Bach hier jaren geleden regelmatig het orgel bespeelde. En nu was hij teruggekeerd?
Enkelen fluisteren dat ze geen zin hebben om weer in hun hemd te staan bij het invallen en hun verwoede maar vergeefse pogingen om de improvisaties van de organist te volgen. Galmen dient rechtlijnig te zijn. Een, twee, drie, vier, van begin tot eind. Niks geen nieuwigheid en rare wendingen, gewoon lekker zingen in hele noten.
Het thema van de preek is Psalm 137, de treurnis van Gods volk in ballingschap waarbij hun droefheid zo groot is dat ze hun muziekinstrumenten bij de rivier aan de wilgen hangen. Tja, als je over een psalm preekt, kun je er van op aan welk nummer er op het liederenbordje van de samenzang staat.
Johann Sebastian slaat een blik op de fluisterende gemeente en zet zijn prelude in. De tonen dansen onder het gewelf, perfect op de hielen gezeten door hun echo. Het geroezemoes verstomt als de melodie tot de mensen doordringt.
Een enkeling begint mee te bewegen, het ritme werkt aanstekelijk. Tegen de tijd dat Johann Sebastian zijn hoofdmelodie inzet, wiegt iedereen mee. Daar komt de tekst! Het wonder geschiedt, iedereen weet hoe ze moeten beginnen.
Wij zaten neer, wij weenden langs de zomen
Van Babylons wijd uitgebreide stromen;
Elk stortte daar zijn bitt’re jammerklacht,
Als hij met smart aan ’t heilig Sion dacht;
Elk, wars van vreugd en vrolijke gezangen,
Liet daar zijn harp aan somb’re wilgen hangen.
De sfeer zit er in, de gemeente heeft de cadans perfect te pakken. Een iets hoger tempo dan het origineel verhoogt de stemming bij iedereen. Johann Sebastian kan nog net de grijns op de oude koppen in de ouderlingenbank zien.
Arnstadt Zwingt! By the rivers of Babylon!