Crisis? Welke Crisis?

Muziek: Easy does It van het album Crisis, what Crisis? van Supertramp

Als mijn denken eens lichte vleugels had,
het zou vliegen als een vogel over de stad,
naar een plek van liefde zonder verlegenheid
waar niemand nog lijdt onder gebrek aan tijd.
Waar ik het kan geloven als iemand me zegt
“Alles komt werkelijk op zijn pootjes terecht!”

***

Sjors geeft de muis een zet in de richting van zijn scherm. Het ding botst tegen de voet van het display, rolt om en waggelt op zijn rug als een stervend insect. Het Excelsheet op zijn scherm scrolt nog even na.

Pfff, ik moet even naar buiten, ik stik hier!

Behoedzaam schuift hij zijn Arbo-gecertificeerde bureaustoel (NEN1335, geschikt voor meer dan acht uur) naar achteren tot hij de deur voelt. Hij wipt eruit en schuift hem terug onder zijn bureautje. Nu kan de deur open.

Tja, verbouwing van mijn zolderkamertje wordt niet vergoed…

Hij had geluk dat dit rommelhokje onder de hanenbalken bij zijn “luxe trendy appartement in de authentieke architectuur van de Amsterdamse School” hoorde. Waar voor zijn geld, de negentien honderd euro per maand exclusief gas, water en elektra.

Authentieke Amsterdamse School, het mocht wat, sombert hij, Berlage deed alleen iets aan de buitenkant. Binnen is authentiek gewoon oud en versleten.

Dat had hij gemerkt toen hij een inductiekookplaat wilde installeren en erachter kwam dat de bedrading nog stamde van voor de oorlog. De kookplaat deed het heel even, maar de pittige brandlucht kwam niet van het eten. Geen probleem voor een Young Urban Professional als hij, assistentie was snel aangeschaft.

Dat rommelhokje was tot voor kort zijn schatkamer van het verleden, ofwel voor alle dozen en de overtollige spullen waarvoor hij te lui was om ze bij het grofvuil aan straat te zetten. Totdat de coronacrisis arriveerde.

Voor thuiswerken heb ik beneden geen plek.

Sjors kijkt trots rond. Nu kun je hier je kont precies keren als je het met beleid doet. Alles redelijk georganiseerd en het daglicht kan weer binnenkomen via het zolderraampje. Gevolg van een grondige opruiming van alle dozen en andere historie en de aanschaf van een goede bureaustoel, een geschikt Ikea-bureautje en een beeldscherm om wat meer zicht te krijgen dan het krappe veertien inch schermpje van de bedrijfslaptop.

Heel knus, maar er mist iets.

Ja, het gezicht van Michelle, in zijn gedachte droomt hij ma Belle… Haar glimlach en bedachtzame aandacht maakten zijn dag steeds goed. Hij had bijna de stoute schoenen aangetrokken. Een liedje danst tussen zijn herinneringen.

Just as long as there’s two of us/I’ll carry on/Won’t you hold me?

Tja, een jaar thuiswerken verijdelde dat contact. Hij dorstte haar niet te bellen voor iets niet-zakelijks. Hij zucht. Waarom brengt liefde hem zoveel verlegenheid? Als dat eens anders was!

Hij duwt de deur dicht en daalt steile trappen af, als een bergbeklimmer aan de lijflijn van het touw dat als trapleuning dient. En passant pikt hij zijn jasje op. Buiten haalt hij diep adem, de benauwdheid vermindert iets ondanks de penetrante dieselgeur van een passerende vrachtwagen en het uitzicht op twee fietsers met mondkapjes die zichtbaar moeite hebben met hun zuurstofvoorziening.

Op naar het park!

Het is een stukje lopen, maar het is de wandeling naar het Vondelpark waard, het zonnetje schijnt zo uitbundig dat de strakke kille wind geen domper op zijn humeur zet. Hij loopt de Beethovenstraat uit, passeert de brug en ziet na verloop van tijd het Museumplein aan zijn rechterhand. Heel veel geel op straat, een waterkanon staat dreigend gericht op de grasmat.

Sjors speurt de verte af. Geen demonstratie vandaag. Al die politie hier patrouilleert preventief, stel dat ze hier toch komen koffiedrinken. Wappies moet je weren, leest hij steeds op Facebook, een bittere strijd tussen zekeraars en twijfelaars. Zo langzamerhand moet hij toegeven dat de contouren van een complot zich aftekenen. Afstands-maatschappij, testmaatschappij, vaccinatiemaatschappij, waar gaat dat naartoe? Sociale controle maatschappij? Totalitaire staat?

Zijn gedachten gaan terug naar de tijd dat hij zelf nog langharig tuig met een missie was. Tot afschuw van zijn keurig gesettelde familie.

Johnson go home, was onze leus, herinnert hij zich, toen kwamen we op voor de vrijheid van Vietnamezen. Of was het opstand tegen de dictatuur van de koude oorlog?

Ook toen waren er waterkanonnen en ME-charges. Hij krabt zich achter zijn oren. Raar toch dat hetzelfde gebeurt nu we voor onze eigen vrijheid demonstreren. Wie zou er nu in het buitenland voor ons opkomen? Hij geeft het weinig kans. De hele wereld is verlamd in angst en zucht naar leiderschap.

Bij het vroegere conservatorium slaat Sjors de Jan Luijckenstraat in. Hij glimlacht, deze straat was ooit een onderdeel van zijn rondje tussenuur. De ingang is nu niet ver meer.

Bij de monumentale hekken rond de Maagd van Amsterdam wemelt het van het blauw met gele hesjes. Heftige discussies bij de toegang. “Op last van de burgemeester gesloten, het is te druk hier, ga naar huis!” Verderop ontstaat een handgemeen, geschreeuw, vier man duiken op de protesterende burger. Een hond blaft en hapt toe. De agenten slepen de aangeslagen man een overvalwagen in.

“Shit,” mompelt Sjors, “daar gaat mijn wandelingetje in het park.”

Iemand tikt op zijn schouder. Sjors draait zich verrast om. Hij kijkt recht in de twinkelende pretoogjes van een straatbewoner.

Net die vent van Aqualung, herkent hij, maar dan met een lach op zijn gezicht.

Zijn gedachten gaan in de flash-back. Jethro Tull, Cross Eyed Mary, Elselyne… Gets no kicks from little boys. Haar liefde voor oudere mannen, op zoek naar wat ze bij haar vader gemist had. Would rather make it with a letching grey. Verslingerd aan een oudere bon-vivant die kwam en ging als hij er zin in had en ongrijpbaar was als de wind.

Ik hoop dat ze inmiddels iemand gevonden heeft die goed voor haar is.

“Het park is mijn huis,” verklaart de grijsaard, “voor een tientje laat ik je mijn achterdeur zien.”

“Vijf,” dingt Sjors af, prijsonderhandelingen zitten nu eenmaal in zijn bloed.

“Vijf en een muntje van twee,” riposteert de zwerver, “ik heb ook nog iets nodig voor de automaat.”

Een briefje en een munt wisselen van eigenaar: “Volg me,” knipoogt Aqualung, “het is wel een eindje lopen. We moeten naar de Vondelstraat.”

De beiden laten het opstootje achter zich. Sjors bekijkt zijn metgezel wat beter. Een oudere man, lang haar met een gevlochten staart, donkerbruin met flarden zilver. Snor en baard die de vrije teugel krijgen, niet gehinderd door een kapper. Een vale trenchcoat met daaronder een linnen hemd en jeans in leren laarzen die zo te zien al bijna de wereld zijn rondgelopen. Een khaki pukkel hangt op zijn rug, zouden daar al zijn bezittingen in zitten? Een energieke gang, hij trekt wel iets met zijn been.

“Buitenlucht is belangrijk,” verklaart Aqualung, “hard nodig nu iedereen zijn adem in moet houden.”

“Leeft u al lang op straat?”

De man glimlacht: “Zeg alsjeblieft jij. Tja,” een nadenkende trek illustreert de berekening in zijn hoofd, “jaren geleden zat ik in het revalidatiecentrum verderop. Toen zag ik hoe mooi dit park was. En omdat ik na dat ongeluk toch geen kind of kraai meer had, dacht ik, ik ga hier wonen. En zo ging het.”

De Vondelstraat lijkt een oase van rust in het stadsgedruis. Ze steken de Constantijn Huygens over en passeren de spitse neogotiek van Cuypers.

“Toen het nog een katholieke kerk was, kon je vrij naar binnen,” merkt Aqualung op, “ik ging me weleens warmen in de winter. Mooie sfeer, prachtig interieur. Ik brandde er altijd een kaarsje voor Sylvia…”

“Sylvia?”

Zijn blik staart in de verte: “Mijn lief. Omgekomen in ons ongeluk. De dood wilde mijn leven niet hebben, ook al wilde ik het met alle plezier voor haar geven.”

“Oh, het spijt me.”

“Dat hoeft niet. Het is zoals het is. Ik zie haar soms in het park.”

Ze komen bij een vervallen huis. “Hier is het,” wijst hij, “naast die garage kun je door het hek sluipen,” hij grijnst, “dat wordt wel een beetje tijgeren, maar jij bent nog jong.”

Ze glippen door het hek en duiken de bosschages is. Sjors krijgt het gevoel dat ze een jungle in duiken. Takken zwiepen in zijn gezicht. In de verte hoort hij hoefgetrappel.

“Sssst,” waarschuwt Aqualung, “ze patrouilleren hier tegenwoordig. Halsema is bang voor besmettelijke feestjes in het park. Ja, dat feestvieren is inderdaad besmettelijk. Ik krijg er graag iets van mee. Als iemand een gitaar bij zich heeft… Blowing in the wind en zo. Net zoals vroeger.”

De ruiters passeren zonder dat ze de dissidenten in de bosjes opmerken. Aqualung krabbelt overeind: “Kom mee!”

Hun wandeling door het park komt Sjors over als een avontuur. Aqualung weet precies waar de boa’s hun rondje doen en is een kei in omtrekkende bewegingen.

“Ben je niet bang dat ze je pakken?” fluistert Sjors als ze in de struiken wachten tot de kust veilig is, “dan krijg je toch een boete?”

Aqualung glimlacht: “Ik leef op straat, heb geen geld, ik heb geen adres, mijn inschrijving bij de Burgerlijke Stand stamt uit een vorig leven en ik ben mijn paspoort kwijt. Ik sta wel ergens geregistreerd, maar dat weten ze niet. Ach, en ze kennen me. Verward type, vast uit een inrichting vrijgelaten, straatbevolking, doet geen vlieg kwaad, nooit opgepakt voor criminaliteit. Ze noemen me Jantje Vondel, naar waar ik meestal woon. Ze leggen me geen strobreed in de weg. Gedoogbeleid heet dat.”

“Goh, en dat terwijl je voor koffiedrinken op het Museumplein al een strafblad krijgt.”

Aqualung fronst bedachtzaam: “Ja, dat baart mij ook zorgen.”

Na een stevige wandeling op zigzagkoers, komen ze bij Aqualung’s schuilplaats. Een tentje met een slaapzak. Een rugzakframe ligt ernaast. “Mijn huis,” wijst hij trots, “het domein van een Rolling Stone. Als het moet ben ik in tien minuten bepakt en bezakt.”

In een flits van herkenning neuriet Sjors My Papa was a Rolling Stone/And when he died/All he left us was Alone.

Aqualung slaat hem op de schouder: “Volgens mij ben je een filosoof, maat! Stel dat ik lid was geweest van die band. Dan had ik me over mijn pensioen geen zorgen hoeven te maken.”

Hij diept een thermosfles op met twee kartonnen bekertjes: “Ik kon nog wat halen voordat ze vanmorgen het park dicht deden,” een glimlach, “en ik heb mooi een twee-eurootje voor morgen.”

De koffie blijkt verrassend warm. Sjors kijkt door de damp in de verte: “Daar zitten we dan, koffie te drinken midden in de crisis op een verboden plek. Als mijn goede vader daarvan zou weten.”

Aqualung lacht: “Fan van Toonder? Dan moet jij toch weten hoe overheden in elkaar zitten? Crisis? Welke crisis?”

Sjors’ mond valt open: “Ontken jij corona? Ik dacht dat alleen Wappies dat deden?”

“Ik leef op straat. Weet je wat een echte crisis zou zijn? Als ik daar over de lijken zou struikelen. Nee, ik ontken Corona niet. Alleen de crisis. Zeker nu ik mijn eigen crisis heb overleefd.”

“Eigen crisis?”

***

Sylvia giechelt: “Wat heeft Dave toch in dat toetje gestopt? Volgens mij was hij het flamberen vergeten.”

Aqualung trapt het gaspedaal in en lacht: “Wat een avond! Born to be wild!”

De auto zwalkt over de middenstreep. Bloed stijgt hem naar het hoofd: Was hij nou dronken? Van dat toetje? Ze hadden toch verder niks gedronken?

“Ik ben blij dat we het Dave als eerste verteld hebben. Hij is een goede vriend.”

“En een geschikte getuige. Zorg je er wel voor dat je op de bruiloft het boeket naar hem toe gooit? Hij kan dat geluk gebruiken!”

Regen klettert tegen de voorruit. “Hadden ze dat voorspeld?” Sylvia slist een beetje, de woorden komen traag. Ze dringen ook langzaam tot hem door. De regen wordt hagel. Windstoten maken tegenstuur noodzakelijk.

“Mmm… ik heb de pest aan noodweer zoals dit. Hadden we Daves aanbod moeten aannemen?”

“Ach nee,” lacht Sylvia, “ik heb nu zin in ons eigen bed. Het is toch maar een half uurtje over de snelweg? Wel vervelend, dat weer. Moet je zien hoe het waait.”

Aqualung knikt: “Midden in de nacht is het gelukkig rustig op de weg.”

Toch vermindert hij snelheid. Tachtig is veiliger. Het gekletter op de ruiten wekt onrust bij hem op. Er is weinig verkeer, een enkele tegenligger op de andere baan, geen rood schijnsel voor hen.

Fel licht schittert in de verte. “Wat een idioot,” moppert Sylvia, “wie gaat er nou met groot licht zijn tegenliggers verblinden?”

De oogverblindende schittering komt naderbij. De hagelkorrels werpen gespikkelde schaduwen. Aqualung kan het niet duiden, hier klopt iets niet! Dat schijnsel… Tegenligger? Dat is helemaal niet op de andere…

Zijn lichaam reageert te traag op zijn schrik, zijn spieren willen niet mee met zijn benevelde gedachten, hij stuurt te langzaam.

Sylvia gilt: “Die vent! Op onze b….”

Een ontzettende klap is het resultaat van een onverbiddelijke natuurwet.

***

Aqualung wordt wakker. In de nevel. Hij kijkt om zich heen. Hij zucht opgelucht, Sylvia is er nog. Maar waar is de auto? Ze liggen op een pad, een zandweg, geen asfalt te zien. In de berm staan lichtjes. Wat zijn het? Fakkels? Waxinelichtjes? Hij kan het niet onderscheiden. De vlammetjes flakkeren nauwelijks, het is windstil, heel anders dan die storm van net.

Hij schudt Sylvia’s schouder: “Syl, wakker worden! Waar zijn we? Het regent niet meer. De hagel is ook weg,” hij wrijft over zijn hoofd, “we zaten toch in de auto? Ik hoorde je schreeuwen. Wat zei je toch?”

Sylvia komt overeind. Haar blik brengt tranen in zijn ogen, zijn keel knijpt dicht van een onbegrijpelijk verdriet. Hij snapt het niet. Wat is dit?

In de verte zien ze een schijnsel: “Daar moeten we naartoe,” zegt Sylvia, “misschien weten ze daar waar we zijn.”

Ze staan op en lopen naar het licht. Aqualung tuurt langs de lichtjes naar het vage silhouet daarachter. Het lijkt wel een bospad. Hij ruikt frisgroen, natte bladeren en een zweempje bloemengeur. Wat raar, Dave woont in de polder. Geen bos in de buurt.

Ze lopen door, het licht komt dichterbij. Aqualung krijgt steeds meer moeite met beweging, alsof hij in ijskoud water zwemt. Sylvia is hem voor. Als ze dat merkt wacht ze even.

Haar blik verstijft hem. Diepe liefde vermengd met peilloos verdriet: “Liefste, jij,” ze haalt adem, “mag nog niet mee. Alsjeblieft, wees sterk. Ik hou van je, dat zal ik altijd blijven doen. Vertrouw erop dat we elkaar weer zullen zien. Als het tijd is.”

Een verlammend besef werpt hem bijna tegen de grond als zij doorloopt en hij niet verder komt, hoe hij ook probeert haar bij te houden. Ze verdwijnt in het licht en kijkt niet meer om.

***

“Een spookrijder die dacht dat hij aan het inhalen was. Ik reageerde te traag, hij pakte ons in de flank aan Sylvia’s kant. Zij op slag dood, ik zwaargewond. Die tegenligger had gedronken en gesnoven. Ik had geluk dat ze mij geen alcoholtest afnamen. Niet dat het voor mijn gemoedsrust veel uitmaakte. Ik had moeten weten,” hij stokt, “dat Daves toetje te zwaar was… en nooit in die auto moeten stappen.”

Sjors verbleekt: “Een ongeluk. Vlak voordat jullie…” hij zucht, “dat spijt me.”

Aqualung glimlacht droevig: “Ik lag behoorlijk in de kreukels. Zonder Sylvia om me te steunen. Dat was heel zwaar. De revalidatie lukte behoorlijk goed. Maar ik werd bang… Voor kleine ruimtes waarin ik geen kant op kon. Auto’s, vliegtuigen, treinen, en uiteindelijk ook huizen, binnenkamers. Steeds dacht ik aan dat pad met lichtjes, aan die geuren van natte bladeren en bloemen, aan de ruimte van buiten. Zo kwam ik op straat en ik het park terecht. Die tijd, die angst, dat was mijn crisis.”

“Tja, angst hebben we nu ook,” zucht Sjors, “iedere dag op tv, in de krant, op de billboards, in de ogen van de mensen, achter de mondmaskers. Die angst maakt zelfs bang voor perspectieven die er wel zijn. En angstige mensen maken ook elkaar bang met voor en tegen.”

“Die angst is niets anders dan angst voor de dood. Sylvia’s belofte heeft mij voorbij deze crisis gebracht,” brengt Aqualung er tegenin, “we zullen dit overleven.”

“Echt?”

“Hoeveel pandemieën denk je dat er in onze geschreven geschiedenis al zijn geweest?”

“Geen idee.”

“Tallozen. Tyfus, Pest, Pokken, Mazelen, Cholera, Gele Koorts, Influenza, noem maar op. En we zijn er nog steeds.”

“Ja, maar tegen welke prijs?”

“Die prijs is er. Maar op dit moment niet te vergelijken met de groten uit het verleden.”

“Ik voel me krachteloos bij deze crisis. Het gaat van kwaad tot erger.”

“Je hebt die kracht. Ik twijfelde zelf bij mijn eigen crisis ook. Als ik toen vleugels had gehad, dan was ik weggegaan. Naar een plek waar alles goed is, waar tijd geen rol speelt, waar een goed perspectief eeuwig duidelijk is.”

“Dan had je Sylvia achterna moeten gaan.”

“Precies, maar dan had ik mijn levenskracht moeten opgeven. Ik ben nog niet klaar hier. Ik ben tevreden met mijn leven. Iedereen verklaart me voor gek, maar het leven op straat en in het park is goed zo. Ze vroegen me weleens hoe ik op zo’n lage levensstandaard kon leven. Geen enkel comfort, totaal geen luxe.”

Hij tast in een leren buideltje om zijn hals: “Ik heb nog iets uit mijn vorige leven waar ik zuinig aan mee kan doen. In geval van nood, meestal scharrel ik genoeg op. Ik heb weinig nodig.”

“Goh, dat je nooit beroofd bent.”

“Ik slaap licht. Soms lukt slapen me niet en dan zoek ik een paar mooie plekjes op in het park. Dan praat ik met Sylvia en dan herinneren we elkaar aan onze belofte. Okee, sommigen zullen zeggen dat ik niet goed bij mijn hoofd ben, maar dat perspectief heb ik. Ik leef in vrijheid omdat mijn vrijheid niemand opvalt.”

“Ik zit nog steeds met die crisis in mijn maag.”

Aqualung slaat op zijn schouder: “Crisis? Welke crisis? Weet je wat crisis bij de oude Grieken betekende?”

Sjors haalt zijn schouders op: “Ik ken geen Grieks.”

“Ik ben het zelf nog niet vergeten. Crisis betekent moment van de waarheid.”

“Dus een gelegenheid om waarheid aan het licht te laten komen?”

“Precies.”

“Viruswaarheid?”

“Nee, dat is een kant van de zaak. Ik denk dat het veel dieper gaat. Daar geloof ik in. Dat perspectief is er. We kunnen zoals het nu gaat als mensen niet verder. We zitten gevangen in onze levensstandaard. We hebben de waarheid nodig om vooruit te komen.”

“Die niemand wil horen?”

“Wellicht. Waar ben jij het bangst voor om te verliezen?”

“Hmmm… weet ik niet. Mijn bestaan?”

“Wat betekent bestaan voor jou?”

Sjors gokt: “Levensonderhoud?”

“Dan ben je chantabel. Door degenen die jou je levensonderhoud verschaffen. In ruil voor… Onderdanigheid? Gehoorzaamheid? Blind volgen van voorschriften? Alles opgeven om bij de club te horen? Risico’s te lopen waarvoor je zelf niet zou kiezen? Zoals ze nu van je verwachten? Liefst willen verplichten? Centraal geregistreerd?”

“Dit is toch sociaal gedrag? Pffff, zitten we nu in een filosofische discussie?”

“Klopt, Diogenes van Sinope,” Aqualung lacht en wijst op zijn tentje, “leef ik niet net zo?”

Sjors glimlacht: “Mede-gymnasiast?”

“Lang geleden. Maar ik heb er nog steeds iets aan. Crisis, Oud-Grieks, moment van de waarheid. Ken jij jezelf?”

Een lach: “Joh, ik ben nooit in Delphi geweest. Ik heb altijd een ander orakel nodig gehad.”

Een ernstige blik: “Aan het orakel van deze tijd met al die statistische modelletjes die als zekerheid worden verkocht hebben we niet veel. Weet dat jij de regisseur van je eigen film bent. Hou dat voor ogen. En als het licht een keer uitgaat: Doe het rustig aan met jezelf. Zing je eigen lied.”

“Easy does it,” herinnert Sjors zich een gefloten wijsje. Een glimlach speelt om zijn mondhoeken. Een grauw industrieterrein met een plek in de zon.

“Precies,” Aqualung houdt de thermosfles overeind, “We hebben er allebei nog eentje. Dan wijs ik je de weg naar mijn geheime uitgang.”

Sjors leunt achterover: “Easy does it, while you wait…”

1 gedachte over “Crisis? Welke Crisis?”

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven