Muziek: Romanian Dance van Bela Bartok, gespeeld door het Sunset Trio (viool, klassieke gitaar en steelstring electric gitaar)
Ploink….
Steelstring schrikt wakker: “Wat resoneert daar zo ontstemd? Het is midden in de nacht, verdorie.”
“Je weet vast wel wie,” bromt Klassieke, “altijd weer de eerste viool spelen.”
“Ik kan er niks aan doen,” piept Violão, “dat komt door die houtkachel. Dat werkt op mijn bovenblad. Het koelt af. Het is mijn familiebouw, ik heb een gelijkmatig verwarmd vertrek nodig.”
“Jouw familie?” sneert Steelstring, “begin je daar alweer over?”
“Ik ben trots op mijn familie. Ik ben een achternicht van een Stradivarius.”
Steelstring bromt zijn A-snaar: “En ik ben een nazaat van een Strat,” hij lacht, “ik ben in dezelfde fabriek geboren.”
“Strat?” vraagt Klassieke, “wie is dat? Een bekende bouwer?”
“Stra-to-caster. Haal je muziekgeschiedenis eens op. De bekendste elektrische gitaar ter wereld. De bouwer was Leo Fender. Zijn ontwerp is wereldberoemd. Massaal geïmiteerd. Ze bouwden ze op de productielijn naast die van mij. Dat straalt een beetje op mij af.”
“Stra-to-caster?” Klassieke produceert een afwijzende boventoon, “dat zijn die dingen waar je een versterker voor nodig hebt? Alleen maar een element, geen eigen akoestiek? Ben je daar trots op?”
“Mmmm… ken jij jouw bouwer dan? Of ben je een weeskind van een Chinees knutselatelier waar ze geen woord Spaans kennen?”
“Jongens, jongens,” klinkt het uit de verste hoek, “al dat gezeik weer over afkomst. Het is helemaal geen nacht, de avond is nog niet eens begonnen. Het is gewoon vroeg donker, de donkere dagen voor Kerstmis, weten jullie nog? Ik wou dat ik op jullie plek stond. Lekker voor de kachel. De gloed van de vlammen. Dat warme flakkerlicht. Mijn element.”
“Pas op, jongens,” reageert Steelstring, “Kampvuur begint weer over zijn roemruchte jeugdverleden.”
“Daar is niks mis mee. Mijn eerste optredens waren een groot succes. Iedereen zong mee, zelfs het meisje dat mijn eigenaar en speler helemaal zag zitten. Hij wist het wel, protestzanger spelen met een paar een-vier-vijf liedjes is goed voor je imago. Je trekt zomaar wat groupies mee. Zeker op een jongerencamping.”
“Wat gebeurde er toen?” vraagt Violão, “werden ze echt verliefd? Ik vind dat zo mooi, muziek en een sprookje.”
“Haaa, ze wordt weer sentimenteel,” roept Steelstring, “krijg je daarom zo veel aandacht van de Speelster?”
“Voor mij werd het helaas geen sprookje,” zucht Kampvuur, “ze werden inderdaad verliefd. Ik kreeg geen aandacht meer en moest naar de zolder verhuizen. Toen er een baby kwam, werd er verbouwd en verdween ik naar de Kringloop. Daar heb ik jaren gestaan tot mijn snaren begonnen te corroderen, de olie van mijn stemmechanieken was opgedroogd en ik stram in de lak begon te raken.”
“Hoe ben je dan hier gekomen?”
“Er kwam een meisje langs dat in de put zat en dacht dat muziek haar daar best eens uit kon helpen. Ik kostte bijna niks, dus ze probeerde het.”
“En werkte dat?”
“Daarom staan jullie nu hier.”
“Ik had toch liever een koeler plekje gehad,” merkt Klassieke op, “die vlammen zijn best warm. Slecht voor mijn bovenblad.”
Steelstring tingelt zijn E: “De Speelster en haar vriend willen van het gas af. Kijk maar naar de radiator. Afgedopt. Ze doen alles met de kachel. Continu slepen met hout. Goed voor de CO2 als ze er tenminste wel voor zorgen dat er meer nieuwe bomen worden aangeplant dan ze verbranden. Laatst zag ik ze graven in het parkje hier tegenover.”
“Nou ja,” zucht Klassieke, “die vlammen zijn eigenlijk zo erg niet. Die tv ernaast, dat is echt de rottigheid. De hele dag toneelspelletjes en talkshows over ziekte en opsluiting door steeds dezelfde figuren. De een zalft als een dominee en het baardmannetje doet net alsof we lagereschoolkinderen zijn die niks snappen. Alsof de hele wereld vol houtworm zit, de ene kronkelt nog harder dan de ander. Ik krijg er de kriebels van. Die woorden galmen door mijn klankgat en halen me van mijn stemming. Ze zeuren het hele Griekse alfabet erdoor en als ze bij omega zijn is het nog niet genoeg. Straks krijgen we nog Chinese karakters.”
“Dan kunnen ze weer even. 50.000 mogelijkheden,” reageert Steelstring.
“Houtworm, nee!” siddert Violão, “mijn hout is me heilig!”
“Je kunt je laten impregneren,” merkt Steelstring op, “even de adem inhouden in het chemo-badje en klaar. Geen houtworm lust je meer. Eens per half jaar herhalen. Veilig en effectief. Veelvoudig gelakt houdt beter.”
“Ben jij gek! Ik ben alleen van buiten gelakt. Van binnen ademt mijn hout. Als je daar chemische rotzooi op spuit, raak ik mijn lucht en mijn hart kwijt. Dat slaat op mijn toon.”
“Daar ben ik het mee eens,” zegt KIassieke, “wij zijn geen solid-bodies zoals die Stratocaster van jou. Wij omvatten resonantieruimte met ons lichaam. Dat contact moet ongehinderd zijn door spul dat misschien beschermt tegen ongedierte maar als bijwerking dodelijke poriën-verstopping heeft.”
“Ik geloof dat ik heel blij ben dat ik geen zicht op de huidige media heb,” merkt Kampvuur op, “ik hoor weleens wat, maar daar zit toch geen muziek meer in, dus ik negeer het. Ik stel me mindful op. Ik zie weleens iets van die grappige vrouw met haar gebarentaal die er altijd bij staat weerspiegeld in het voorkamerraam. Ik weet niet wat ze bedoelt, maar ik kan er wel om lachen. Veel beter dan de uitgestreken gezichten van die twee.”
“Muziek. Dat is sowieso het probleem op het moment,” reageert Steelstring scherp.
“Muziek?” vraagt Klassieke, “daar zijn wij toch voor?”
“Het gaat om aandacht.”
“Van de Speelster?”
“Ja. Sinds die Viersnaarster hier is, krijgen wij geen aandacht meer.”
Violão ploinkt verontwaardigd: “Daar kan ik toch niks aan doen?”
“Nou,” brengt Klassieke er tegenin, “zij blijft toch wel erg aan jouw strijkstok hangen. Ze heeft zelfs speciaal les genomen. Alsof dat niks kost. Wij moeten het onderricht met zijn tweeën delen. Kampvuur telt niet meer mee daarin, die heeft te veel ervaring.”
“En daardoor raken wij ontstemd,” voegt Steelstring eraan toe, “dat geldt voor ons alle drie, ook al zijn we onder elkaar anders gestemd. Wat jij, Kampvuur?”
“Ik heb meer goede herinneringen dan chagrijn om gebrek aan aandacht,” mijmert Kampvuur, “mijn speeltijd is eigenlijk voorbij. Er is groei geweest en ik heb mijn rol gespeeld. Mijn mechanieken zitten vast, mijn snaren zijn vergaan en ik ben al jaren niet meer gestemd, ik zou niet eens meer weten hoe een A klinkt.
Ik ben nu gepensioneerd en gelukkig hoef ik niet terug naar de Kringloop, ik mag mijn bestaan in dit hoekje als nostalgische interieurverfraaiing beëindigen. Dus nu luister ik naar jullie en mijmer over die momenten op haar zolderkamertje dat ik haar van betekenis ben geweest. Daar ben ik tevreden mee, het stokje moet toch eens over naar de volgende generatie.”
“Het strijkstokje, zal je bedoelen, wij tellen niet meer mee! Ik heb al tijden geen lekkere Jig meer over mijn DADGAD gevoeld. En jij dan, Klassieke, mis jij Bach niet?”
“Over A gesproken,” komt Klassieke ertussen, “ze kan zelf niet op het gehoor stemmen, he?”
“Je bedoelt de Speelster?”
“Inderdaad, ze gebruikt een digitaal machientje. Ze hoort het zelf niet eens. En ze stemt nooit samen af voordat ze gaat samenspelen, dat vraagt toch om problemen?”
“Daarom bespeelt ze mij,” beweert Violão, “dan leert ze beter luisteren om de juiste toon te treffen. Bovendien liggen we elkaar. Zo’n vriendschap moet je toch onderhouden?”
“Wat is dat voor fretless geouwehoer?” spat Steelstring uit, “op een viool speel je veel gauwer vals dan op een gitaar. En dat kan ik horen ook!”
“Pfff, mijn losse snaren zijn zuiver hoor!”
“Ja als je tenminste goed gestemd was!”
Kampvuur produceert een E-majeurakkoord op zijn vergane snaren. Desondanks verbaast de kracht de anderen.
“Steek de snaar eerst eens in je eigen brug en kop, zeg! Zelfs een bejaarde als ik hoort hier dat jullie totaal niet afgestemd zijn. Steelstring en Klassieke, jullie zijn jaloers. Dat begrijp ik, een instrument heeft een speler nodig om te floreren, anders wordt het hout stram, maar met mekkeren bereik je niks.
Violão, jij doet alsof je van niks weet, maar ondertussen geniet je iets te veel van haar aandacht naar mijn smaak. De anderen hebben ook hun aandeel nodig.
Laten we er eerst voor zorgen dat we allemaal goed gestemd zijn, dat helpt de Speelster ook. Dan resoneren we met elkaar en krijgen de anderen ook wat mee als de Speelster bezig is met wie dan ook.”
“Dan moet ze eerst op haar gehoor leren stemmen,” moppert Steelstring. “Ja dat zou een slok op een borrel schelen,” bromt Klassieke er achteraan, “dan klinkt Bach weer zoals hij dat bedoeld heeft met zijn Wohltemperierung.”
Steelstring schampert: “Ah, je bedoelt de oplossing voor het probleem dat Gis en As niet hetzelfde klinken?”
“Nee maar,” Klassieke is verbaasd, “sinds wanneer weten staalsnaargitaren iets van muziektheorie?” hij kraakt met zijn mechanieken, “Pythagoreïsche komma’s! Weer iets anders dan c-kwadraat is gelijk aan a-kwadraat plus b-kwadraat.”
“Jee, probeer je nu alweer je Einstein-sonate te spelen?” reageert Steelstring.
“Het probleem is dat machientje,” verkondigt Kampvuur, “dat is een digitaal ding en je weet dat je na de juiste toonhoogte van de snaren ook nog hun onderlinge harmonie moet controleren. Dat stemmachientje maakt haar gemakzuchtig, dus gaat het mis. Laten we op zoek gaan naar iets anders, iets dat haar motiveert haar oren te gebruiken. Zodat ze aansluiting krijgt op de muziek der sferen.”
“Wat is dat voor vaag new-age gebrabbel?” vraagt Steelstring.
“Ik snap hem,” Klassieke produceert een blije boventoon, “Harmonia Mundi.”
“Dat heeft een achternicht weleens gehoord toe ze bij een mis moest spelen,” herinnert Violão zich, “dat is Latijn.”
“Dat snapt toch niemand,” moppert Steelstring, “we zitten hier niet in de kerk. Voor mij is het gewoon een Frans platenlabel dat in de vijftiger jaren begon.”
“Een klassiek platenlabel,” voegt Klassieke toe, “en het is ook Duits.”
“Ja goed, hoor. Maar hoe willen we dat doen, op weg naar afstemming?” bromt Steelstring, “we hebben geen pootjes.”
“Heb je dat nooit geprobeerd, dan?” Kampvuur komt overeind uit zijn standaard en zweeft schokkerig naar de anderen toe.
“Wel heb ik ooit!” zucht Violão, “zweven! Waar heb je dat geleerd? Transcedente meditatie?”
“November en December zijn de maanden waarin magie en werkelijkheid dichter naar elkaar komen. Dat verkondigden de Kelten al. Bovendien is de maan bijna vol, en dan nemen de krachten verder toe. En vanavond is het helemaal bijzonder, dan lopen we naar Yuletide. De zon wendt, het licht komt weer terug.”
“Nou, je kunt merken dat je met pensioen bent gegaan,” zegt Klassieke, “zit je nu in het paranormale in plaats van de muziek?”
“Jullie kunnen het ook. Vergeet je stemming en concentreer je.”
Alle instrumenten doen er het zwijgen toe. Eerst kost het hen inspanning, allengs wordt het eenvoudiger om de zwaartekracht te negeren.
“Wel heb je ooit,” zucht Violão, “wat leuk. Als ik dat eerder geweten had, was ik op wereldtournee gegaan.”
“Waar gaan we nu naartoe?”
Kampvuur maakt een gebaar met zijn kop: “Naar een muziekwinkel in de stad,” met een blik op de klok, “we hebben nog tijd voordat ze terugkomen van het werk. Op naar buiten.”
De instrumenten zweven naar het halletje. Steelstring drukt tegen de deurklink: “Zit op slot.”
“Ach natuurlijk. Violão, pak jij de sleutels even? Aan het haakje in de keuken, je kunt er met de strijkstok bij.”
Al snel staan ze buiten. “Brrrr,” kreunt Violão, “het is wel koud en winderig, het fluit in mijn klankgat.”
“Opschieten dan maar. Het is lekker rustig op straat. We vallen niet op.”
“Waar zijn alle mensen?” vraagt Klassieke zich af.
“Maakt ons wat uit, kom op, opschieten, om zes uur gaat de winkel dicht.”
Met enige tegenwind spoeden de instrumenten zich naar het romantisch stadscentrum en mijden de drukke parkeerplaatsen van de supermarkt onderweg.
“Hier is het,” wijst Kampvuur, “ik zie al wat jongere collega’s in de etalage staan.”
“Het Speeltuygh,” mijmert Klassieke, “tuygh, is dit een protestbeweging voor muziekinstrumenten?”
“Ik ken de zaak nog van vroeger. Ik heb hier een tijd in de winkel gehangen. Gezellig sfeertje met veel lang haar en hier en daar een stickie, dat klopt. Ik ruik de wiet nog. En dan die liedjes!”
“Nou, vandaag niet,” stelt Steelstring vast, “het is helemaal donker binnen.”
“O shit,” Klassieke rammelt losse snaren, “da’s waar ook. We zitten in nationale opsluiting. Alles dicht waar je niet van kunt eten. Daar hadden die jokers het over op tv. We zijn te laat.”
“Wat wilden we hier eigenlijk kopen?” vraagt Violão.
“Een goede stemvork,” verklaart Kampvuur, “brengt alle A’s in de juiste stemming. En prikkelt een speler om op gehoor te stemmen. Geen batterij of lader nodig, alleen je eigen oren. Werkt overal ter wereld, van Lutjebroek tot Antarctica.”
“Kunnen we er geen laten maken?” oppert Klassieke.
Kampvuur swingt nadenkend heen en weer: “Goed idee. Ik herinner me iets. Van heel vroeger. Camping op de Veluwe, kletsen bij het vuur. Iemand beweerde dat een elfensmid in de buurt prachtige stemvorken kon maken. Het is hier niet ver vandaan. De stad even uit, de rivier over.”
“Elfensmid? Jij leest te veel Tolkien,” tingelt Steelstring, “als het nou een dwerg was geweest… ”
“Nou, jij kan er ook wat van. Nooit van Fëanor en Celebrimbor en zijn Gwaith-i-Mírdain van Eregion gehoord? Die waren heel goed in juwelen en ringen, ze raakten er zelfs in de ban van. Nou, dan kan een elf ook wel een goed klinkende stemvork maken.”
Klassieke en Violão vormen even een duo: “Laten we gewoon op weg gaan en kijken waar het schip strandt. Met hier voor de etalage blijven staan redden we het ook niet.”
Het kwartet gaat op weg. Behoedzaam banen ze zich een weg door de straten om zo min mogelijk op te vallen. Zwevende muziekinstrumenten zijn immers niet normaal ondanks het feit dat ze abnormaal tegenwoordig nieuw normaal noemen?
“Hee mama,” roept een kind dat ze nog net in de schaduwen ziet verdwijnen, “de Bremer Muziekinstrumenten!”
“Dat is niet goed, Mireille, het is Bremer Stads-muzikanten. Instrumenten hebben geen pootjes.”
“Ik zag het toch echt, mama.”
“Je bent veel te opgewonden voor de Kerst. Vanavond lees ik het je weer voor. Bremer Stadsmuzikanten. Maar eerst gaan we even bij oma op bezoek. Ze zit nog niet aan haar taks van het dagelijkse bezoekersaantal en er ligt nog steeds een Sinterklaascadeautje voor haar.”
“Sinterklaas is al lang weg hoor, mama. Jij bent gewoon vergeten het te geven.”
“Ja. Op weg naar nieuwjaar maar weer,” zucht de vrouw. Kibbelend verdwijnen ze om de hoek.
“Pfff,” zucht Violão, “dat was net op tijd. We moeten wat meer in dekking gaan.”
“Langs de dijk en dan de brug over,” stelt Klassieke voor.
Onder dekking van de duisternis steken ze de rivier over, passeren ze de uiterwaarden en volgen ze de dijk naar het zuiden.
“Wat een leuk stadje,” merkt Violão op als ze behoedzaam een poort onderdoor gaan, “haast een beetje Anton-pieckerig.”
“Sssst, niet opvallen,” fluistert Steelstring, “Welke kant moeten we op, Kampvuur?”
“Ginds het stadje uit en dan naar het bos.”
“Oei,” hijgt Klassiek als zijn snaren door wat kerstboomtakken geluid maken.
“Geeft niet, er is geen mens meer op straat. Toch raar op Kerstavond. Daarginds is het weggetje naar het bos. Daar staat ook een kasteel.”
“Ah, een bordje,” roept Violão, “Mo-le-ca…”
“Doorlopen, instrumenten,” moedigt Kampvuur aan, “we moeten terug zijn voordat Speelster er weer is.”
“Nou, dat lukt ons nooit. Ze komt op tijd terug van het werk. Volgens mij moet ze nu in de gaten hebben dat we weg zijn.”
“Zo lang ze de politie maar niet inlicht. Opschieten.”
Het bos is groot en donker, maar Kampvuur weet de weg.
“Pff, het is wel een eind reizen, zeg,” bibbert Steelstring, “mijn snaren zakken ervan.”
“Wat is dat voor een herrie daarginds?” klingelt Klassieke, “Über allen Gipfeln ist Ruh, schreef de dichter toch over het bos?”
“De dichter had het over bergtoppen, niet over boomtoppen, hoor!” suddert Violão.
Kampvuur zucht: “Snelweg, de economie gaat altijd voor, alles moet wijken. De vloek van het neoliberalisme.”
“Houd moed, nog even het wildviaduct over.”
“Tjonge, wat een kerstverlichting stuift hier onderdoor.”
“Tja, ze denken hoe meer licht hoe veiliger dus des te harder kunnen we rijden,” verzucht Kampvuur, “maar ondertussen heb je een zonnebril nodig bij klaarduistere nacht om niet verblind te raken.”
Ze laten de snelweg achter zich en zweven door het bos dat steeds stiller wordt, het geraas valt terug tot een verre ruis die wordt overstemd door de wind in de droge bladeren.
“Zijn we er nog niet?” kreunt Violão, “ik krijg het koud.”
“Laat eens kijken,” staart Kampvuur omhoog naar de sterren, “hoe laat is het?”
Steelstring knerst een mechaniekje: “Heb jij ooit weleens een gitaar met horloge gezien?”
“Oei, ik heb toch echt wel de tijd nodig om te navigeren.”
“Ah, we zijn dus verdwaald?” concludeert Klassieke.
“Mmmm, verdwaald is het goede woord niet. We zijn zoekende. Stip op de horizon. Zo zeggen ze dat in Den Haag ook altijd op tv.”
“Wat hoor ik daar toch in het bos?” fluistert Violão, “ginds tingelt wat.”
Alle instrumenten luisteren stil en scherp: “Die kant op.”
De tocht door het kreupelhout valt niet mee, takken haken in de snaren en veroorzaken wat tonen van slecht humeur. Een keer blijft zelfs Violão’s strijkstok aan een takje hangen.
Plots staan ze op een open plek. Een oeroude boom kronkelt tussen hemel en aarde. Onder een afdakje hamert een klein mannetje gloeiend metaal op een aambeeld. Met regelmatige tussenpozen houdt hij het werkstuk in het vuur terwijl hij een blaasbalg aantrapt. Dan hamert hij felle vonken uit de rode gloed.
Het kereltje krijgt de instrumenten in de gaten: “Wel heb ik ooit, wie zijn jullie?” Hij kijkt omhoog: “Hier krijg ik een stijve nek van. Wacht even…” hij mompelt woorden in een vergeten taal, “zo, nu kunnen we praten.”
“Wat zijn die grassprieten opeens groot!” schrikt Steelstring.
“Geen paniek, ik tover jullie straks wel weer terug. Wie zijn jullie?”
De instrumenten stellen zichzelf voor.
“Leuk zo’n kwartet,” bromt de elf, “Ik ben een nazaat van de elfensmeden van Ceann Trá. Wij maakten ooit zingende snaren voor de harp aan koningshoven. Toen de missionarissen kwamen, werden de mensen door hun verhalen echter bang van ons en raakten we verstrooid. Zo kwamen een aantal van ons hier terecht. Vooral in de herfst en wintermaanden is het reizen gemakkelijker voor ons, dan liggen gene en deze zijde dichter bij elkaar.”
“Snaren, van metaal?” reageert Violão enthousiast, “ik ben net aan een nieuw setje toe.”
“Nylon doet het ook hoor,” sputtert Klassieke.
“Gelukkig maar,” mompelt Steelstring, “vroeger hadden jullie gedroogde kattendarmen op je bast zitten. Arme dieren. Staalsnaren zijn de oplossing.”
“Ja, heel diervriendelijk,” doet Violão een duit extra in het zakje.
“Wel verdrie, ik laat mijn voorouders niet bespotten!”
De smid maakt een handgebaar: “Rustig, rustig. Misschien komen we nog aan die snaren toe, maar ik denk dat jullie voor iets anders komen. Wat is het?”
“Een stemvork.”
De smid rommelt wat in een kastje en haalt er een stukje staafmateriaal uit: “Van zilver?”
Klassieke slaat een verraste toon: “Da’s wel luxe!”
“Niet alleen. Ik heb er wel wat andere metalen aan de legering toegevoegd voor de stevigheid. Maar ik doe het niet voor niets.”
“Maar we hebben geen geld,” kreunt Kampvuur.
“Afstemmen is niet voldoende. Als ik jullie zo beluister is er eerst heel iets anders nodig. Jullie zitten de hele tijd te kibbelen als een stel politici in een discriminatiedebat met misplaatste woke-arrogantie. Het gaat om harmonie. Als jullie het lied van de bomen samen kunnen spelen voor mij, dan maak ik een stemvork voor jullie om de juiste toonhoogte vast te leggen. Lukt het jullie niet, dan hebben jullie pech gehad.”
“Hoe kunnen we dat lied leren?” Kampvuur knarst zijn mechanieken, “bomen zingen toch niet?”
“Wis en waarachtig wel. Je hebt nooit goed geluisterd. De muziek der sferen. Om dat te horen, moet je wortels hebben. Vraag het de bomen. Die zijn jullie wortels. Bezoek ze voor de zon opgaat, want overdag spreken ze niet. Op Yuletide zijn ze extra spraakzaam.”
Het kwartet gaat enigszins bedrukt op weg. Het kost meer moeite dan ze hadden gedacht.
“Welke boom moet jij opzoeken?” vraagt Klassieke aan Kampvuur.
“Ik kan alle kanten op. Ik ben van triplex. Een mixje van berken en eiken plus nog wat spul dat hier niet groeit.”
“Ik heb een fichten bovenblad,” merkt Steelstring op, “sparrenhout, dus.”
“Oei, ik weet niet of ik mijn boom kan vinden,” piekert Klassieke, “cederbomen groeien hier vast niet.”
“En jij, Violão?”
“Sparrenhout.”
“Ik denk dat we alle bomen wel kunnen vinden, zelfs de ceder, verklaart Kampvuur.”
Klassieke boventoont verrast: “Waar dan?”
“Er is vast wel een landhuis met een grote tuin in de buurt. Rijkelui zijn gek op potlodenhout.”
“Wat klinkt dat denigrerend,” moppert Klassieke.
“Oh sorry, ik bedoel het niet zo. Komt nog uit de tijd dat ik socialistische strijdliederen begeleidde bij demonstraties. Het is niet zo zwart-wit.”
“Komop, jongens,” trillert Violão, “daar hebben we nu geen tijd voor.”
De duisternis bemoeilijkt de herkenning van de bomen. Tot grote opluchting van het gezelschap komt echter de maan boven de bosrand uit. Het woud baadt in een bleekzilveren licht.
“Daar, een berk!” wijst Kampvuur, “ken jij het lied van de bomen?”
“Hee, daar trilt iets van mijn stam,” merkt de berk op, “maar massief is het niet. Wie ben jij?”
“Je bent niet alleen, Berk,” bromt een oude eik verderop, “ook ik voel het contact.”
“Dat kan kloppen, ik ben van jullie allebei wat. Kampvuur, gitaar voor het buitenleven. Specialist in kampvuurliedjes. Let it Be, Blowing in the Wind, De Uil zat in de Olmen en nog veel meer. Alleen het Lied van de Bomen ken ik nog niet en dat hebben we nu net nodig. Kun jij ons helpen?”
“Misschien moet je eens bij Mahler zoeken,” bromt de berk, “die was goed in Aardliederen.”
“Dat kon niet, want de bladmuziekwinkel was al dicht.”
“Goed, ik zal jullie een aanwijzing geven voor mijn Boomlied:
In de zomer begunstig ik het werk,
op het land staan gewassen sterk,
dat is vanouds de zang van de Berk,
ver nog van voor de komst van de kerk.”
De eik bast daar zijn eigen versie achteraan:
“Ik wil iedereen tot moed en kracht inspireren
en weet goede vriendschap te waarderen.
Ik blijf graag een beetje op de achtergrond
en hou waakzaam mijn omgeving gezond.”
“Het trilt op mijn bovenblad,” zegt Kampvuur, “wat een resonantie. Ik onthoud de tonen, dank jullie wel.”
Het kwartet volgt het pad in het maanlicht en stuit op een bosje sparren naast een zandverstuiving.
“Hee, daar trilt iets van mijn stam,” merkt een spar op. “Ik voel hetzelfde, ook al verschillen we in zomer en winter,” voegt zijn buurman eraan toe. “Wie zijn jullie?” klinkt het in koor.
“Ik ben Violão, ik voer graag de boventoon als ik alleen ben. Specialist in melodietjes van klassieke solo tot volksdansjes op het land.”
“Ik ben Steelstring, begeleider bij uitstek, ook al weet een goede fingerpicker me ook tot solo te bewegen. We zoeken het lied van de bomen.”
“Ah, kinderspel. Goed, ik zal jullie een aanwijzing geven voor ons Boomlied,” bromt de zomerspar,
Wij acteren in winter- en zomerseizoen,
ambitie drijft ons ertoe heel veel te doen.
Wij begunstigen zowel begeleider als solist,
met bescheidenheid en arrogantie, zoals je wist.
We weten vrienden te binden, maar ook te verjagen,
desondanks zijn we druk met bemoedigen en schragen.
We kunnen zowel warm open als stug gesloten zijn
en doen met onze ambities iemand soms pijn.”
“Mmm, het trilt op mijn bovenblad,” zegt Steelstring, “het resoneert wel, maar spreekt me niet aan.”
“Daarover verschillen we van mening,” brengt Violão ertegenin, “ik voel het tot in mijn nerven. Arrogantie is soms nodig, anders snappen ze het niet.”
“Nou, als jij de tonen dan onthoudt,” moppert Steelstring, “komen we misschien nog een beetje verder.
“Ziehier het verschil tussen zomer en winter,” roepen de sparren in koor, “onthoud beiden gewoon wat je aanspreekt.”
Het kwartet gaat verder. Klassieke is de laatste die zijn boom nog moet ontmoeten.
“Ceders groeien bij de Middellandse Zee,” zucht hij, “dat redden we nooit vannacht.”
“Wat ruik ik?” vraagt Kampvuur.
“Wat zou dat nou wezen,” oppert Steelstring, “daar komen zijn jeugdherinneringen weer.”
“Ik zat bij kampvuren en niet bij barbecues. Ik ruik houtkolen, een verschrikkelijke lucht voor ieder rechtgeaard hout, en verbrande speklappen.”
Violão denkt na: “Barbecue op Kerstavond. Lijkt me een beetje decadent. Dat moet bij mensen thuis zijn, want alles is verder dicht,” haar strijkstok tikt tegen een snaar, “ik zie een luxe achtertuin voor me.”
“Okee, volg de geur en kijk of we dan ook het geld volgen.”
Het kwartet baant zich een weg door het bos en komt aan bij een grote villa met rieten dak. Twee Porsches Carrera, een Rolls Royce en nog een aantal dure auto’s staan te glanzen in het maanlicht. In een paviljoen in de ruime tuin klinkt gekwetter en gelach. Glazen rinkelen en de zilveren tonen van duur bestek tinkelen in het ritme van een flinke vreetpartij.
“Net wat ik dacht,” fluistert Kampvuur, “een elitair etentje. Zouden hier ook honderd gasten zitten net zoals bij dat koninklijke verjaardagsfeestje?”
“Daar!” roept Klassieke voordat hij van schrik kan dempen, “twee cederbomen. Ik kan ze ruiken. Heerlijk, die zoetheid van ervaren hout.”
Het kwartet zweeft voorzichtig naderbij met een oplettende blik op het paviljoentje met feestgangers.
“Hee, daar trilt iets van mijn stam,” merkt de Ceder op, “wie zijn jullie, houtsnaarders?”
“Ik ben Klassieke, voel mezelf drager van cultuur. Anderen vinden mijn taal weer te duur. Ik ben benieuwd naar uw Boomlied.”
“Quatsch,” interrumpeert Steelstring, “dat heb je mij nooit horen zeggen. Violão beweerde dat!”
“Ophouden, jongens!” sist Kampvuur, “laat Klassieke even met rust. We hebben ook zijn inbreng nodig voor het Boomlied. Anders kunnen we die harmonie wel schudden.”
“Ah, je mag wel jij zeggen, hoor. Ik zal jullie een aanwijzing geven voor ons Boomlied,” neuriet de Ceder,
“Ik heb vertrouwen in eigen kracht,
en buig niet snel voor overmacht.
Ik ben niet vaak tevreden met mezelf,
maar ik ga door totdat ik ’t onderspit delf.”
“Een lied naar mijn hart,” speelt Klassieke blij, “dit trilt op mijn bovenblad en resoneert bijzonder.”
“Okee, we hebben nu allemaal onze eigen partij,” vat Kampvuur samen, “nu moeten we die nog in harmonie krijgen.”
“Ik zou dat in het bos doen,” stelt Violão voor, “met die feestvarkens op de achtergrond wordt het niks.”
“Mmmm, dat klopt,” gromt Steelstring, “dat liedje Ik vier de Kerst met de Fles dat ze nu afspelen is snaarbrekend. Nooit geweten dat die elitaire aardappelsprekers van Andre Hazes hielden.”
“Kom op Steelstring, een beetje vrede op aarde,” interrumpeert Kampvuur, “misschien hebben ze wel een goede reden om de fles te pakken.”
“Aandelenkoersen zeker. Misschien verdienen ze wel een heel klein beetje minder, de zielepoten. Dan gooien ze er gewoon nog wat klootjesvolk uit. Niet om te bezuinigen, nee om ervoor te zorgen dat de kosten minder stijgen.”
Kampvuur zucht: “Op deze manier krijgen we nooit overeenstemming, laat staan harmonie. Ik denk dat we een hopeloos stel zijn. Ik ga naar huis. Blijven jullie maar ruzie maken over de aandacht van de Speelster tot er een barst in jullie bovenblad zit.”
“Als we niet klinken, doet ze ons misschien allemaal wel weg,” mijmert Klassieke, “dan eindigen we in de Kringloop.”
“Dat nooit,” jammert Violão, “ik ga wel wat valser spelen, dan besteedt ze vast meer aandacht aan jullie.”
Kampvuur trekt een snaar: “Dat gaat de goede kant op. Kom op mensen, we gaan het bos in.”
Het kwartet trekt de kant van de smederij weer op. De maan staat op zijn hoogtepunt. “Bijna middernacht,” fluistert Steelstring, “hoe gaan we het bomenlied combineren?”
“Laten we een canon proberen,” stelt Klassieke voor, “ieder met zijn eigen toon.” Hij zet terstond O Kerstnacht, schoner dan de dagen in.
“Dat is toch geen lied van de bomen? Ik heb toch liever O Denneboom,” protesteert Steelstring.
“Laten we in hemelsnaam onze fantasie gebruiken,” roept Kampvuur, “anders is het nieuwjaar voordat we het eens zijn. Stel je de klank van het hout voor waarvan jullie zijn gemaakt. Dan kom je vanzelf bij de bomen.”
Violão strijkt een wijsje. Dat werkt aanstekelijk, Klassiek valt in met een tweede stem. Steelstring raakt geïnspireerd en slaat een stuwend ritme. Kampvuur voegt een tussenstemmetje toe dat de melodie verrijkt. Tot ieders verbazing vinden ze de samenklank.
Dat is niet het enige. De bomen om hen heen komen in resonantie en voegen hun tonen toe aan de muziek. Het hele bos deint mee op de klanken.
“Dat is em! Goed onthouden. Op naar de smid!”
Onderweg oefenen ze nog een beetje. Dat gaat zo goed dat ze voordat ze het weten bij de werkplaats van de smid aankomen.
“Net op tijd,” merkt de elfensmid op, “het is nog geen middernacht. Nu is de kracht van jullie samenspel het grootst. Ik hoorde al iets uit het bos komen.”
Violão zet in, de anderen vallen bij. Niemand protesteert. Integendeel, de instrumenten klinken zuiver als nieuw. Ook nu vallen de bomen rond de open plek bij.
“Prachtig,” de elfensmid pakt het zilveren staafje en begint te hameren, “als jullie hiermee stemmen, zijn jullie echt consonant.”
Het kwartet kijkt nieuwsgierig naar het smeedwerk. Na en tijdje gloeien, buigen en hameren ligt er een glanzende stemvork. De elfensmid slaat hem aan. Een zilveren toon klinkt in de nacht en komt zelfs boven het geluid van de vlammen uit.
“Ik voel het trillen,” zegt Violão, “toch is het anders. Ik krijg een herinnering aan mijn voorvader.”
“Dat klopt,” geeft de elfensmid toe, “deze stemvork volgt de zang van het hout en past in de natuurlijke golflengte van de natuur. Hij is iets lager dan de toonhoogte van namaak samenspel waarmee men de wil van de heersende klasse volgt. 432 is de natuur, 440 de bourgeoisie. Probeer het, je zult merken dat je klank meer in balans is. Daarmee leert een speler beter luisteren.”
De instrumenten stemmen in en de elf stemt eenieder op de nieuwe stemvork. Dan proberen ze het lied van de bomen opnieuw. Na de laatste tonen zijn ze even stil.
“Dit is harmonie,” zuchten ze verrast, “met de muziek van de sferen.”
“Ik weet wat ik maak, en jullie vullen dat prima in. Ik wens jullie een goede terugreis. Ik zal jullie eerst terugtoveren naar jullie eigen formaat. Wil jij op de stemvork passen, Kampvuur?”
De elf en zijn smederij lijken in de diepte te verdwijnen. Iedereen zucht van opluchting, want als ze zo klein waren gebleven, hadden ze alleen nog maar in een kerststal kunnen figureren.
“Op naar huis,” gaat Kampvuur hen voor, “de Speelster zal wel ongerust zijn.”
De terugreis verloopt vlot, temeer omdat ze zich vermaken met nog een paar samenspeel-experimenten. Het is maar goed dat het land in diepe rust is, want de mensen hadden hun oren niet geloofd en direct de politie gebeld wegens geluidshinder door opstandige jongeren.
Ze zweven langs het parkje en gaan richting huis. Alles is donker.
“Oei, ik bedenk me daar iets,” schrikt Kampvuur, “Violão, heb jij de sleutel nog?”
“Nee, tuurlijk niet. Ik laat niks aan mijn strijkstok hangen.”
“Dat wordt dan een nachtje buiten staan,” zegt Steelstring.
“Kunnen we mooi naar de sterren kijken,” montert Klassieke de zaak op, “gelukkig vriest het niet.”
De volgende ochtend doet Speelster de voordeur open en valt bijna om van verbazing: “De instrumenten! Ik dacht dat ze gejat waren.”
Ze stormt naar binnen. “Heb jij ze soms buitengezet?” horen de instrumenten haar roepen, “da’s een flauwe grap, hoor. Je weet hoe ik erover denk.”
“Tuurlijk niet,” is het antwoord, “het was maar een grapje dat ik vorige week jouw vioolspel kattengejammer noemde. Kom op, haal ze gauw binnen voor de bovenbladen barsten van de kou!”
De Speelster maakt haast en binnen de kortste keren staan de instrumenten weer op hun vertrouwde plek.
“Stelletje idioten,” mompelt ze, “welk weldenkend instrument gaat er nou op Kerstavond vandoor?”
Ze schrikt op door een tinkelend geluid in de hoek van Kampvuur.
“Hee, daar ligt iets te glanzen op het parket,” merkt haar man op. Speelster raapt het op: “Een stemvork? Wat een mooi ding! Het lijkt wel handsmeedwerk.”
Ze slaat hem aan en luistert. Tot haar verrassing hoort ze de instrumenten allemaal krachtig resoneren. “Wauw, wat een klank! Dat deden ze nooit met mijn stemapparaat,” reageert ze verbaasd.
“Dan ga je toch lekker analoog stemmen?” stelt haar man voor, “dan hoef ik bij nacht en ontij geen batterijen meer voor dat ding te gaan halen.”
“Kan ik het helpen dat ik het nummer van die dingen niet onthoud? Maar… Stemmen op het gehoor is toch hartstikke lastig?”
Ze slaat de stemvork nog een keer aan. De instrumenten beantwoorden de toon.
“Ik ga het proberen,” besluit ze, “ik heb ze nog nooit zo eensgestemd gehoord.”
“Een wereld van harmonie,” lacht de man, “daar kunnen we de Kerstdagen mee in!”