Angst
Father and Son van het album Tea for the Tillerman van Cat Stevens
Frank slaat een blik op Jeanne in de eerste rij. Haar lange haren golven op haar hoofdgebaren die ze richting haar buurvrouw maakt. Ze giechelen samen. Meisjes… hij snapt niks van ze. Ze is aardig. Haar vragen om met Ronald te neuken? Nee, dat nooit! Hij denkt terug aan de uitleg van zijn vader van afgelopen weekend.
***
Ronald stoot hem aan als ze naar beneden lopen voor het speelkwartier. Hij knipoogt richting Jeanne: “En?”
Frank bloost heftig en schudt zijn hoofd: “Nee. Het mag niet. Ik doe het niet.”
Ronald haalt zijn schouders op: “Dan kom je niet bij onze club…Voor jou tien anderen.” Hij loopt haastig door naar zijn vazallen. Ze overleggen met een blik op hem.
Frank siddert. Ik dacht dat ik er af was, verzucht hij, dat ik niet meer bang hoefde te zijn…
De taferelen van Franks vorige school zullen zich hier niet herhalen, want zijn heenweg en terugweg lopen synchroon met de werkuren van zijn vader: Om acht uur op school zijn voor de voorbereidingen en pas om half vijf, kwart voor vijf naar huis vertrekken omdat er na de les nog altijd wel iets te doen is. Lange dagen, want er zit ook nog een ritje Noord-Zuid vice versa bij. Op die tijden staan er geen schoolkinderen bij de poort. De klasgenoten kijken wel uit om zo vroeg te komen of langer te blijven dan schoolblijven om hem een hak te zetten.
Toch stelt die gedachte hem niet gerust. Er is zo veel tijd overdag.
***
Frank slaat een blik op de kalender aan de muur. Donderdag… Hij kijkt uit het raam. De klok van de Waalkerk wijst half elf aan. Hij kent het rooster.
Vandaag hebben we gymnastiek!
Frank voelt een knoop in zijn maag. Zit hij op deze school alweer in de val? Hij weet het nu, zijn plaaggeesten hebben een vaste gelegenheid om Frank te pakken te nemen: De gymnastiekles op het sportveld tegenover de school. De kleedkamer blijkt een uitstekende plek, zonder toezicht van de gymleraar die meestal snel nog even een bak thee in de keuken van de school ophaalt voordat ze met de les beginnen.
Na zijn weigering om het namens Ronald aan Jeanne te vragen, begon het met speldenprikken waar hij geen verweer tegen had. Laatdunkende opmerkingen, een onderbroek die plotseling verdween, schoenen die opeens in het toilet ronddreven, en collectieve hoon als hij er niet in slaagde om de bal met de knuppel te treffen. Boertjes van Buut’n konden toch niet sporten! Gaandeweg was het erger geworden, alsof ze aangemoedigd werden door hun succes.
Hij schaamt zich. Als hij het thuis vertelde kwamen ze weer met goed bedoelde adviezen, waarmee ze zelf op afstand bleven en hem met de rotzooi lieten zitten. Nee, hij zou zich niet weer laten omkopen, dat hielp toch niet.
En nu is zijn vader nog meester in de klas ook! Dan mocht hij er al helemaal niets van weten, want misschien deelde hij wel straf uit en dan kreeg hij de wraak van de veroordeelden dubbel over zich heen. Zijn klasgenoten zouden iedere strafregel met rente terugbetalen!
Angst is echter niet het enige dat hij voelt. Er is iets nieuws. Door de pesterijen is er iets anders in hem ontwaakt. Een gevoel dat hij kent, dat wel, maar de drang van dat gevoel om naar buiten te breken is nieuw voor hem. Een emotie die hem dreigt te overweldigen, die hem voort wil drijven in redeloos geweld, die ernaar verlangt om alle controle, alle beheersing volledig achter zich te laten, om af te rekenen en te vernietigen.
Angst en Woede. Zij stonden de laatste tijd in de boksring in zijn hoofd. De Angst zei hem te vluchten, de Woede droeg hem op om te, nee eiste zelfs dat hij…
“Tijd voor de gymles, jongens!” de stem van zijn vader voor de klas, “de meisjes gaan naar juffrouw Jannink: Handenarbeid.”
De jongens stommelen overeind, gymkleding en sportschoenen onder de arm. De meute stroomt onder geroezemoes de trappen af. Een korte scherpe terechtwijzing reduceert het lawaai tot het ritme van voetstappen.
Frank loopt achteraan, behoedzaam, onopvallend. Hij zint op manieren om de dans te ontspringen. De klaar-over-dienst zal hem niet helpen ontsnappen, die is ruim na de gymles. Er tussenuit knijpen en wegblijven kan ook niet, zijn vader -nee correctie, de bovenmeester- merkt alles op.
Het sportveld is aan de overkant van de Reggestraat, een opvallend omheind terrein midden tussen de huizen, een onverwacht uitzicht op de wolkenlucht na de smalle straten van Nieuw Zuid.
De klas dromt de kleedkamer binnen, iedereen ploft neer en er ontstaat een warboel van truien, overhemden, shirtjes en losse schoenen.
“Ik ben zo terug, jongens!” roept de gymleraar, “rustig aan, vandaag Kastiebal, de slaghouten liggen in het hokje.”
Hij licht zijn hielen. Dat is het startsein.
“Hee, Boertje van Buut’n, ben je je overall vergeten?”
Frank schudt zijn hoofd. Alle ogen zijn op hem gericht.
“Jammer, want anders ken je die tenminste over je kop trekke. Geen porem dat haar van jou. Hebbie een bloempot op je kop gehad?”
Iemand graait in zijn sporttas. “Waarom neem jij altijd brood mee. Mag je niet thuis komme eteh?”
Franks’ broodtrommel verdwijnt in een hoekje buiten zijn bereik. Graaiende vingers plukken het deksel eraf.
“Wat ruikt dat smerig. Bleeeh! Krijg je niks beters van je moeder?”
“Moet je die poote van die jongen zien. Daarmee ken je toch niet sporteh?”
“Ha, hij doet het nu al in zijn broek!”
“Je ken geeneens een bal vangen!”
Een duw brengt Frank uit zijn evenwicht. Een ophanghaak slaat een scherpe pijn in zijn hoofd. De pijn vlamt op, steekt de olie in zijn geest aan, het vuur smeult.
Verdomde klootzakken (hij had binnen een week zowel het vloeken als dat woord geleerd) waarom houden ze niet op?
Een graai brengt ook zijn sportschoenen buiten bereik. “Die hejje toch niet nodig! Als je niet ken vange, hoef je ook niet te loope!”
Al dat lawaai, duwen, geschreeuw. Frank heeft niet eens de ruimte om in elkaar te krimpen.
De olie brandt, vlammen laaien op. Fel, woest, heet! Hij springt overeind en dringt zich door de verraste meute heen met een kreet die balanceert tussen grommen en grienen. Naar het hokje!
“Hee jongens, pas op, het Boertje wordt wakker!”
Frank grijpt een kastie slaghout uit de mand en zwaait ermee in het rond, op zoek naar het eerste slachtoffer waarop hij zijn hete woede kan koelen.
“Achteruit jongens, hij wordt gek! Hartstikke mesjogge!”
Frank doet een stap naar voren. Hij zwaait met de knuppel. Ronald! Hij ziet plotseling angst in de ogen van de jongen. Zo groot als hij is. Woeste vreugde geeft hem vleugels. Revanche!
Een doelwit! Wraak! Ik zal ze! Dood moeten ze!
Er schieten beelden door zijn geest van gebroken botten, gaten in het hoofd, bloedende wonden, jongens die kermen van pijn en angst. Een heerlijk gevoel! Macht! Eindelijk! Nu zullen ze hem in ieder geval zien staan! Nu zullen zij de pijn lijden waar hij steeds voor moest vluchten! Eindelijk gerechtigheid!
Het wordt rood voor zijn ogen. Hij heft zijn slaghout voor een klap. Hij mist, het hout raakt een deurpost met een venijnige tik, Ronald valt met een schreeuw van angst achteruit. Zijn vazallen deinzen terug.
Maak hem af, sla zijn kop in tweeën, sist het in Frank’s hoofd als de lont van een explosief, ram dat hout op zijn ogen. Dood! Dood! Wraak, eindelijk!
Opnieuw heft hij de knuppel. Voor zijn gevoel overstemt het suizen van het slaghout de jammerende kreet van zijn slachtoffer. Het klinkt als muziek in zijn oren. Hij is vrij van iedere consideratie, dat is macht, dat is heerlijk! De euforie verdooft hem, dringt ieder meegevoel naar de achtergrond. Zijn hart slaat wild van een wrede vreugde.
Tsjak!
Midden in de zwaai klemt zich een hand om zijn pols. “Wat moet dat, verdomme!”
Een arm slaat om zijn schouder en draait hem ruw weg. Pijn vlamt door zijn spieren. Frank worstelt, hij grient van de woede die uit al zijn poriën sijpelt.
“Jongens, het veld op! Ik heb eerst wat te bespreken met Frank!”
Ronald komt jammerend en huilend overeind. De klasgenoten druipen geschokt af. Een enkeling slaat nog een angstige blik op het grienende hoopje ellende dat de gymleraar met geweld in bedwang houdt. Frank blijft worstelen, tevergeefs, het slaghout klettert op de vloer.
“Kalm jij, ga eerst eens even zitten,” sist de gymleraar hem toe en laat hem waakzaam los, “je snapt wel dat dit niet zo kan. Je had die jongen wel dood kunnen slaan!”
Dat het niet zo kan, daar is Frank het helemaal mee eens, ook al is het met heel iets anders dan de man bedoelt. Hij grient nog steeds, maar nu komt er langzamerhand adem tussen de snikken. Tranen druppen op zijn handen.
Een man komt de kleedkamer binnen… Frank kijkt op. Herkenning. Papa…
Aan zijn blik ziet Frank dat deze man op dit moment zijn vader niet is. Hij ziet zijn eigen woede weerspiegeld in de ogen van een vreemde, hij herkent hem wel, maar hij lijkt niet op de man die hij ’s avonds welterusten zegt.
Hij is de bovenmeester en Frank is slechts een van de tweehonderd leerlingen van de school. De bovenmeester is de autoriteit, Frank een nietswaardige onderdaan. Hij werpt een blik van woede omdat Frank het gewaagd heeft om moeilijkheden te maken, de sfeer van discipline op de school te doorbreken en daarmee zijn naam in diskrediet te brengen.
“Wat is hier aan de hand?” klinkt het scherp en autoritair.
Voor Frank is hij nu de vader die hij vreesde als zijn moeder dreigde zijn wandaden ’s avonds aan hem te rapporteren als ze een keer geen zin had om hem zelf draaien om de oren te geven. Wandaden die een pak rammel opleverden, een roffel slagen, een cadans op woorden van afkeuring en bestraffing. Nee, geen draai om de oren, dat deed hij niet, daar had zijn moeder patent op. Hij had zijn eigen manier van goed gedrag erin rammen. Net zo pijnlijk en vooral vernederend.
Een wee gevoel knijpt zijn maag samen.
De gymleraar doet in een paar woorden verslag. “Hij vloog een klasgenoot aan met een slaghout, ik had heel wat moeite om hem te kalmeren. Gelukkig zijn er geen ongelukken gebeurd.”
“Je brengt me behoorlijk in de problemen!” gromt zijn vader woedend tegen Frank, “mee naar het kantoor, jij!”
Met gebogen hoofd loopt hij achter de bovenmeester aan, als een gevangene op weg naar de executie. Een paar jongens van de klas kijken hem na door het gaas van het hek van het sportveld.
De gang in de school is donker, hun voetstappen galmen op de trap.
“Zitten jij!”
Frank doet het werktuiglijk.
“Is het helemaal in je domme kop geslagen? Waarom deed je dat! En dat op die manier! Wist je verdorie godverdomd wel wat je aan het doen was? En wat voor gevolgen dat kan hebben? Voor ons als gezin? Voor mij? Jij had onze toekomst het ziekenhuis in kunnen slaan!”
Franks woede vliegt op in zijn geest.
Omdat jij vond dat ik van me af moest slaan. Ik was eindelijk zo ver. Ben je nou niet trots op me? Ik krijg nog een rijksdaalder van je… die had je toch beloofd als ik er een keer op sloeg?
Frank zegt echter niets. Hij kan wat hij denkt noch tegen zijn vader noch tegen de bovenmeester zeggen.
“Jij begrijpt ook helemaal niks van mijn positie hier! Iedere keer dat jij iets uitvreet, komt Meester Visser met een triomfantelijke grijns vertellen dat het zoontje van de bovenmeester weer eens iets heeft uitgehaald en dat mijn discipline blijkbaar te wensen over laat, dat ik de zaak hier niet onder controle heb! Ik zie de ouders al voor me als jij dat joch de hersens had ingeslagen! Wat had ik het schoolbestuur moeten uitleggen? Dat jij je nu eenmaal onverantwoordelijk gedraagt? En waar zien ze mij dan voor aan? Voor een vader die zijn jong niet in bedwang kan houden! Hoe kan zo’n vent dan een school leiden?
Je stelt me zwaar en zwaar teleur Ik dacht dat je meer hersens in die domme kop van jou had!”
Frank herinnert zich de woorden van zijn ouders die hij in een onbewaakt moment opving.
“Had je weer problemen met Visser?”
“Regelmatig.”
“Waarom?”
“Hij voelt zich gepasseerd. Hij zou eerst hoofd van de school worden, totdat ik solliciteerde. Toen stond hij ernaast omdat het bestuur mij een betere kandidaat vond.
“Oh, vandaar…”
Frank zwijgt. Zijn vader, de bovenmeester, Frank weet niet hoe hij hem op dit moment moet benoemen, staat geïrriteerd op.
“Zeshonderd strafregels en nablijven tot vijf uur! Ga maar in een leeg lokaal zitten, ik wil je op het moment niet meer zien, en zeker niet voordat je afgekoeld bent. Straks kom ik de strafregels dicteren.”
Normaal is het schoolblijven tot halfvijf… denkt Frank, Mama zal wel kwaad zijn als zo laat thuis zijn voor het eten… Die vindt altijd al dat hij veel te lang op school zit…
“En nog dit,” zegt de bovenmeester die heel even vader wordt, “geen woord hierover tegen Mama!”
***
De klok van de Waalkerk aan de straat achter de school slaat vijf uur. Frank loopt achter zijn vader aan naar de auto. Zijn hand doet zeer van het schrijven met die verrotte kroontjespen. Tweehonderd regels geschreven, extra lang. Nog maar de een-derde. Morgen nablijven voor de rest. En de dag daarna ook nog als hij ze niet af krijgt.
Bij de poort van de school staan een paar klasgenoten. Ze onderbreken hun spel als hij langs loopt. Een jongen kijkt op zijn horloge. “Heb je straf gehad?” vraagt er eentje.
Frank knikt. “Nablijven tot vijf uur en zeshonderd strafregels… Hij was bloedpissig op me. Ik ben er nog lang niet klaar mee. Ik heb er nog maar tweehonderd af.”
“Jezus, tot vijf uur! In die stomme school! En morgen weer?” De jongen slaat een blik op de andere klasgenoten. Eentje maakt een gebaar van Tsjonge!
Frank knikt.
De blik van respect die hij terugkrijgt is zijn hoop voor de toekomst. Hij is niet langer het zoontje van de bovenmeester.
“Weet je ‘t al van Ronald?” vraagt een van de jongens.
Frank schudt zijn hoofd.
“Van school gestuurd. Hij had aan Jeanne gezeten, de viezerik.”
Frank verbleekt. Hij slaat een blik op zijn vader.
Hij krijgt een blik van verstandhouding.