De Goden verzoeken

Vooraf…

Toen ik als kind zondags in de kerk zat (kindernevendiensten bestonden nog niet), bladerde ik min of meer uit verveling regelmatig in de Bijbel, de preek was voor mij vaak niet te volgen. Ik las vooral in Genesis, het meest mythische boek. Daar kwam ik in het zesde hoofdstuk de Nephilim tegen, reuzen die nakomelingen waren uit gemeenschap tussen mensenvrouwen en engelen. Ik was al gek op sprookjes, dus dat intrigeerde me, ook al wist ik toen niet wat je onder gemeenschap moest verstaan.

Die herinnering vermengde zich op gegeven moment met een discussie rond de hoofddoek of liever gezegd hoofdbedekking van vrouwen die bij Christendom, Jodendom en Islam spelen. De apostel Paulus merkt in een van zijn brieven op dat vrouwen hun hoofd moeten bedekken “vanwege de engelen”.

De link was gelegd: Zo ontstond de kleine mythe hieronder. Een korte excursie naar mijn oorspronkelijke stiel: Fantasy schrijven.

Over Fantasy gesproken. Ik maak nog even reclame met een knipoog.

Mariam zegt “Kom mee naar de bron. Daar kunnen we samen zijn en moet je mij jouw naam vertellen.”

Dat bevat twee verwijzingen. De macht die je iemand geeft door je werkelijke naam te vertellen komt uit het Aardzee Kwartet van Ursula LeGuin (1929 – 2018), een van mijn grote voorbeelden bij Fantasyschrijven. Het samenzijn bij de bron verwijst naar een mythe uit mijn eigen boek De Zang van de Zonnewende, en dat is De Bron van Aoïfya.

: -) Wat je in een enkele zin al niet kwijt kunt.

Mothers of the Desert uit Two Horizons van Moya Brennan

De Goden verzoeken

“Ik ga naar buiten, moeder! Er moet nog water worden gehaald bij de put.”

“Wacht even, meisje!”

De oude vrouw kijkt door het raam naar buiten. De zon brandt boven het zand, de horizon trilt en lijkt te spiegelen als een vijver waarop een kalme ademtocht van de wind een golvenpatroon tekent. De hemel is wolkeloos.

Dan kunnen ze ons zien…

“Heb je jouw sluier wel om, Mariam?”

“Dat wil ik niet. Ik heb mooi lang haar met slagen die lijken op de golven van de branding.”

“De zee is hier ver vandaan.”

“Ik wil me niet verstoppen, moeder. Er loopt geen man in de woestijn op dit uur. Ze liggen op het heetst van de dag allemaal te slapen, en wij doen het werk!”

“Je weet, dat het niet om mannen gaat!”

Mariam slaat haar armen voor haar borst. Haar ogen schitteren boos. Haar opstandigheid benadrukt haar schoonheid en weerspiegelt een belofte van passie.

“Ik kan mezelf redden!”

“Maar je verzoekt de goden!”

“Dat is geen verzoeken, moeder, dat is bekoren. Zo staat het geschreven.”

De oude vrouw zucht: “ik kan het je niet verbieden. Als je vader nog had geleefd, had hij je afgeranseld en opgesloten.”

“Net zoals uw eigen vader deed? Dat heeft hem uiteindelijk ook niets opgeleverd. Ik ga!”

Mariam pakt de kruik en zet hem op haar hoofd. Ze opent de deur en zet zich schrap tegen de golf van hitte uit de woestijn. Gelukkig is de bron niet ver, ze ziet de palmbomen in de verte, een stukje werkelijkheid te midden van de Fata Morgana’s.

Een korte wandeling is voldoende.

Hij weet dat ik er ben… Die gedachte geeft haar een gevoel van macht.

Zijn aanwezigheid laat niet lang op zich wachten. Zij lijkt op de wind, maar de strelingen zijn gericht en tekenen haar uit in elegante vormen. Ze beantwoordt het gebaar, waardoor het lijkt alsof ze sierlijk dansend vooruitloopt. Ze had de Derwisjen zo zien dansen, maar dat waren mannen. Vrouwen waren hiervan uitgesloten, zij mochten geen contact maken met de andere wereld.

Haar lichaam reageert op de strelingen en bereidt zich voor op extase. Ze voelt kippenvel van genot.

“Je zou me vertellen wie je bent” zegt ze, “je hebt nog nooit je naam genoemd.”

Als ik dat doe, heb je macht over mij.

“Is dat niet wat je het allerliefste wilt?”

Ik weet het niet, ik twijfel. Jij bent mijn toegang tot deze wereld. Maar overgave is riskant.

“Ik zou maar iets vertellen, anders doe ik mijn sluier aan.”

Mariam zet de kruik op de grond en tast in de zak van haar mantel.

Nee, doe dat niet, dan raak ik je kwijt! Dat zou mijn hart breken, dat doet veel te veel pijn voor de eeuwigheid. Ik kan je al iets vertellen: Ik ben een engel.

Mariam herinnert zich de heilige geschriften. De waarschuwing dat de vrouw buitenshuis altijd een sluier moet dragen. Anders zouden de zonen van God haar zien en haar begeren. De tekst had een nieuwsgierigheid in haar hart geplant. Wat zou het zijn om de goden te verzoeken? Nee, bekoren was het betere woord. Verzoeken was door mannen bedacht, een afschrikwekkend woord voor iets dat schittert in de zon en danst in de wind.

“Ben je een gevallen engel?”

Inderdaad…

“Voor het kwaad?”

Nee, voor jou… Ik kan me geen ander leven voorstellen dan met jou. Daar zal ik zelfs de eeuwigheid voor opofferen.

Mariam stopt de sluier weer in haar zak en zet de kruik op haar hoofd.

“Kom mee naar de bron. Daar kunnen we samen zijn en moet je mij jouw naam vertellen.”

Dat zal een verlossing zijn…

De oude vrouw kijkt haar dochter na door het raam. Ze ziet haar sierlijk richting de Fata Morgana’s dansen. Ze herinnert zich die dag lang geleden bij de bron, die dag waarop de hitte van de zon ook in haar lichaam leefde. En nieuw leven bracht.

Het is de goden verzoeken om ver vooruit te kijken, denkt ze verheugd, maar ook ik zal grootmoeder worden.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven