De Snaren van Zayhra (1)

Vooraf…

Sarah, een creatieve vriendin, die in Almelo woont, wilde Fantasieverhalen gaan schrijven en vroeg me jaren terug hoe ik dat deed. Wel, zoiets kun je het beste demonstreren. Zodoende vatte ik het idee op om een verhaal voor haar te schrijven met als appendix een exact omschrijving van wat er bij het schrijven van een Fantasieverhaal allemaal komt kijken, een soort kijkje in mijn keuken.

Sarah doet van alles, van Reiki praktijk, een handel in toverstokjes en drakeneieren tot het organiseren van kinderfeestjes. Daarnaast was ze jaren lid van een dialectcabaretgezelschap en speelt verdienstelijk Ierse harp. Die harp zou een thema worden in dit verhaal.

In de vorige eeuw begon ik een serie Fantasieverhalen die op Caethlya speelden, een planeet die in een verre toekomst door mensen is ontdekt, gekoloniseerd en bijna vernietigd. De verhalen spelen miljoenen jaren na die ramp, een tijd waarin de planeet zich langzamerhand had hersteld, maar de sporen van het kwaad dat tot die vernietiging had geleid, waren nog steeds aanwezig.

Het verhaal is een raamvertelling, waarbij ik het ingesloten verhaal heb geschreven als parafrase op een verhaal uit de Griekse Mythologie, en wel dat van Orpheus en Euridice, maar nu met de hoofdpersoon Zayhra en haar harp in de rol van Orpheus.

In Fantasieverhalen ben ik lang van stof, dus bereid je voor op een aangename excursie naar een van mijn fantasiewerelden.

Dialogue with a Brook van Sylvia Woods

Weer of geen Weer

De regen die twee dagen daarvoor nog met tederheid het land van Cathlin’s Heem had besproeid, had vandaag een zeer slechte bui. Uit een broeierig grijs wolkendek plensde het hemelwater naar beneden en tekende kleine riviertjes op de weg die zich allemaal hartstochtelijk probeerde te verenigen met de grote rivier de Syra, een vijftal Straekhs verderop lager in het dal. De stroompjes namen zand en de kleine kiezels mee die de werklui aan het eind van de vorige winter ter reparatie in de gaten van de weg hadden gestort. De ontstane gaten in het oeroude wegdek vormden verraderlijke valkuilen met garantie voor een nat pak.

In de verte rommelde de donder boven de bergen en een enkele lichtflits tekende de scherpe toppen van Avondroodbergen tegen de hemel af. Zonnenrustbergen noemden de moeders van de Cathlin kinderen de hoge pieken die ‘s avonds het Dal van de Syra in schaduw en later in duisternis dompelden. Een duidelijke verwijzing naar de bedtijd van de kleintjes, als de Zonnen gingen slapen, was het voor hun toch ook zeker tijd!

Het zag er vandaag echter niet uit, dat de Zonnen Anor en Danor ook maar een enkele schaduw zouden werpen. De wilde woelingen in de Caethlyaanse atmosfeer lieten slechts een diffuus en gefilterd licht door.

Het was geen weer om te reizen vandaag, de karavanen bleven in de pleisterplaatsen en menig reiziger voelde geen enkele aandrang om de elementen te trotseren, ze bleven waar ze waren en namen de extra Rayls voor kost en inwoning maar voor lief.

Nee, dit was geen weer voor de zomer in het Dal van de Syra, maar de stromingen in de Caethylaanse atmosfeer waren net zo grillig en onbetrouwbaar als de weerprofeten die hun loop probeerden te voorspellen.

Twee eenzame reizigers trokken zich ogenschijnlijk van het noodweer niets aan en baanden zich een weg tussen de plassen en de gaten op de oude Karavaanweg.

Een vrouw met lang, zwart en vooral verregend haar sloeg haar druipende mantel nog eens om haar dofzwarte pantser heen en schudde haar bovenlichaam om de boog en pijlenkoker een minder hinderlijk plekje te bezorgen.

“Zippo, als weerprofeet ben jij een volslagen mislukking!” gromde ze boven het ruisen van regen en het geluid van de windvlagen uit, “die legende van jou over avondrood en mooi weer, daar klopt niks van.”

Haar metgezel haalde verontschuldigend zijn schouders op. Het foedraal op zijn rug met de duidelijk herkenbare vorm van de Dvaerginluit, het aloude instrument van de Mythecantors, verschoof hinderlijk, zodat hij even stil moest staan om zijn bagage te fatsoeneren. De vrouw maakte van de gelegenheid gebruik om haar zwaard naast de boog op haar rug te binden, de schede hinderde haar bij het lopen.

“Het is natuurlijk goed mogelijk dat de legende van de andere kant van de wereld komt,” opperde Zippo, “verhalen verplaatsen zich snel en bij voorkeur buiten hun verband.”

“Aan de andere kant van de wereld wonen geen lieden die verhalen kunnen vertellen,” viel de vrouw hem bedaard in de rede, “of de demonen van Kathoth moeten opeens aan vertelkunst en literatuur zijn gaan doen.”

De man zuchtte. “Daar heb je volkomen gelijk in, Synthe, mijn lief. Gaia is samen met al haar literatuur en verhalen vergaan toen Dargin in een onmetelijk ver verleden de macht greep. De demonen van Kathoth zijn louter onderwerp van de verhalen. Ik zou wel benieuwd zijn wat ze zelf te schrijven hadden gehad. Griezelliteratuur valt bij sommige lieden nu eenmaal goed.”

“Goed, je argumentatie is bevredigend” gaf Synthe met een klein verregend glimlachje toe, “maar ik vond je verhaal en je gesticulatie daarbij van gisteren veeel beter! Vooral dat subtiele gebaar!”

“Ja, ‘t is jammer dat we niet langer in de Tuin van Bloemenvreugd konden blijven. De herbergierster was welwillend maar zakelijk, ik had mijn plicht vervuld en zij had daarvoor de compensatie verschaft, niks meer en niks minder. Ons slaapvertrek zal nu wel vol zitten met Ahrbse Karavaandrijvers. Die jongens zijn niet aan regen gewend en betalen goud om onder dak te raken.”

“Toch was het fijn om weer eens een luxe dak boven ons hoofd te hebben in plaats van de blote hemel,” mijmerde Synthe, “lekker in bad, de modder uit alle kleren laten wassen en een keertje voor je laten koken.”

“En ik dacht nog wel dat je mijn kookkunst waardeerde! En die kleren, dat duurde wel lang, die kleren,” vond Zippo, “het is dat het niet koud was op die kamer, maar anders…. ik voelde me een beetje opgelaten.”

Synthe lachte: “Wat nou? Ik heb jou gisteren helemaal geen bezwaar horen hebben dat we even helemaal geen beschikking hadden over onze kledij. Die tijd van ons eerste onderonsje in Hardal ligt toch al lang achter ons?”

Zippo glimlachte. “Toen in Hardal durfde ik je niet te bewonderen. Op dit moment zie ik graag alles wat mooi is aan jou, en het kwam goed uit dat je jouw pantser in moest vetten. Onbeschermd bloeit jouw schoonheid als de ware bloem die je bent en…. ook hebt.”

“Wat een romanticus ben jij! Beminnen bij de geur van vers leervet! Maar eerlijk is eerlijk, jouw uitvoering van de legende van de bloemetjes en de bijtjes is het waard om mee te maken!”

“Dat leervet gaf er iets landelijks aan. Een Mythecantor moet overal een verhaal van kunnen maken.”

“Jammer dat ik op dit moment niet in de stemming ben voor romantiek”, verzuchtte Synthe, “dat pestweer werkt op mijn goede humeur en het water staat hoog in mijn laarzen.”

“Ik vind alles best zolang mijn Dvaerginluit maar niet nat wordt”, voegde Zippo er aan toe, “Mythecantors moeten nu eenmaal op weg, weer of geen weer. Maar weet jij hoe lang het nog naar die vriendin van je in Jonstede is?”

Synthe trok een nadenkend gezicht. “Ik probeer me de route nog steeds te herinneren. Het is al zo lang geleden sinds Jenlan me van de Doem der Slaven bevrijdde! Het is richting Althor -en die kant lopen we op-, het is aan de Syra -die is hier in de buurt want al dat water gaat die kant op- en verder…. Doorlopen langs deze karavaanweg tot we een dorp van die naam tegenkomen denk ik.”

Zippo knikte. “Denk je…? Goed…” klonk het ietwat aarzelend.

“Wat bedoel je daarmee?” reageerde Synthe ietsje fel.

“Nee, echt niks…”

Synthe wilde eerst een tirade beginnen over zijn vermeende mening over haar eveneens vermeende gebrek aan navigatievaardigheden.

Zelfs op de Hoogvlakte van de Nacht ben ik nooit verdwaald! mopperde ze in zichzelf.

Maar ze deed het niet. Ze had inmiddels geleerd te geloven dat Zippo het niet kwaad meende als hij dat niet expliciet verwoordde. Hij meende bijna niets echt kwaad, ook al kwam het er weleens onbezonnen uit. Haar humeur was slecht en ze was prikkelbaar. Maar dat was niet Zippo’s fout.

“Laten we maar op weg gaan voor we hier wegdrijven!” zei ze wat vriendelijker.

Zippo knikte en de twee reizigers ploeterden verder langs de weg naar het noorden.

Het weer werd steeds slechter. De regen en de wind maakten te veel lawaai voor een gemakkelijke conversatie, dus waren de reizigers aan hun eigen mijmeringen overgeleverd.

Synthe de Zwerfster was door het noodlot op de weg terechtgekomen. Dat ze tegen beter weten in aan een valse geliefde had vastgehouden, had haar een verschrikkelijke prijs gekost. Haar familie, haar zelfvertrouwen, haar liefde, alles was op een enkel moment verdwenen toen ze Grenne, haar minnaar, en zijn bende betrapte bij hun misdaad. Alles wat haar was gebleven was een queeste van wraak. Met succes, maar zonder de voldoening en genoegdoening waarop ze gehoopt had.

Ik merkte alleen maar wat ik werkelijk kwijtgeraakt was… dacht ze terug.

Ze had op alle fronten het vertrouwen verloren. Ze vertrouwde niet meer op zichzelf. Ze vertrouwde niet meer in manvolk, ze was het geloof in liefde kwijt. Ze overleefde, maar voelde zich in feite dood.

Ze was op die queeste van wraak zonder twijfel ellendig aan haar einde gekomen als ze niet toevallig een onhandige Mythecantor van de dood had gered bij een overval in het Dal van de Syth. Eerst reisden ze samen alleen, toen reisden ze min of meer samen, daarna stierven ze bijna samen, om uiteindelijk na een zeer confronterend avontuur tot de conclusie te komen dat samenleven de beste optie was om een nieuw leven te beginnen. Maar dat lukte niet eerder voordat zij er zelf achter was gekomen, dat wraak geen leven is.

Een eerste doel na deze verwikkelingen was een bezoek aan haar aloude vriendin Jenlan, de smid uit Jonstede. Zij was het geweest die Synthe een heel klein beetje van het vertrouwen in het leven had teruggegeven, ook al kon ze haar wraak op dat moment nog niet loslaten.

Ze mijmerde hoe ze elkaar hadden ontmoet…

Toen Synthe’s barre tocht op de Hoogvlakte van de Nacht was volbracht en ze op haar minnaar Grenne en een paar kornuiten na de bende haar taaie achtervolging zag ontsnappen, was ze even van de wereld geweest. Ze wist niet wat ze moest doen om haar queeste van wraak te volbrengen, ieder spoor ontbrak en ze besefte nu pas goed wat haar was overkomen. Haar gepieker verzwakte haar waakzaamheid en voor ze het in de gaten had, zat ze geketend in het ruim van een slavenschip met als bestemming Al Theia in het land van de Ahrbs.

Ze was met haar aantrekkelijke uiterlijk een hele bezienswaardigheid op de slavenmarkt van deze schitterende stad en uiteindelijk werd ze voor goudgeld opgekocht door een “verzamelaar” van vrouwelijk schoon. Bij de koop onderging ze het ritueel dat de Ahrbs de Doem der Slaven noemen. Een listige en duistere bezwering beroofde haar van haar wil en eigen initiatief, ze volgde daarna alleen maar commando’s op en was altijd volgzaam. En zo sleet ze haar dagen in slavernij en dienstbaarheid in alle opzichten.

Het is maar goed dat ik me niet meer herinner hoe dienstbaar dat was, bedacht ze zich, ook al bezorgde het vermoeden alleen al haar koude rillingen van afschuw.

In die tijd verscheen Jenlan ten tonele. Zij was een eenvoudige smid uit Cathlin’s Heem die haar vaardigheden in een bijzondere liefhebberij kwijt kon, het edelsmeedwerk. Zij vervaardigde wonderbaarlijk mooie sieraden naast haar gewone werk. Ze was even goed in het beslaan van paarden en het maken van ploegscharen als in het spel met filigrein, edelmetaal en sierlijke kristallen.

Zij was in Al Theia op speciale uitnodiging van de hooggeplaatsten uit de stad. De Ahrb karavanen naar Althor passeerden Jenlan’s smidse in Jonstede bijna dagelijks. Zodoende was haar vaardigheid een van de Karavaanleiders opgevallen en die had zijn landgenoten in het diepe zuiden ingelicht.

De uitnodiging was gekomen en Jenlan had geheel tegen haar aard het avontuur aangedurfd. Cathlin houden van hun land en wagen zich normaal gesproken zelden ver buiten de Vallei van de Syra. Jenlan had echter een klein beetje avonturiersbloed in zich, en dat was ook de reden dat ze haar smidsvaardigheid op meerdere fronten oefende.

Ze maakte de lange reis door de woestijn en maakte toen furore in Al Theia met haar bijzondere verzameling zelf ontworpen sieraden, die het bij de rijken in Al Theia bijzonder goed deden. Als Jenlan gewild had, had ze op dat moment haar fortuin kunnen maken en nooit meer hoeven werken. Het werken en vooral het maken van mooie voorwerpen bracht haar echter zoveel vreugde, dat ze er niet aan dacht om dat prijs te geven. Daardoor had ze misschien wat minder oog voor de commerciële mogelijkheden van haar producten en bleven haar prijzen redelijk.

Tijdens de onderhandelingen over de prijs had Synthe’s meester haar, zijn slavin, opgedragen om de gekochte sieraden te dragen en samen met haar eigen schoonheid te tonen om de anderen van de clan afgunstig te maken. Hij had praktisch alleenrecht op Jenlan’s sieraden bedongen en dit was een prima gelegenheid om zijn clangenoten de ogen uit te steken en hun beurs wat losser te maken. Er is geen grotere opportunist dan een Arhb als er iets te verhandelen valt.

Dat afgunstig maken lukte prima, tot afschuw van Jenlan die daarbij aanwezig was en de wijze waarop haar sieraden werden vertoond niet echt kon waarderen. Zij zag haar werk als aanvulling op schoonheid en niet als katalysator voor lust.

Een enkele blik in Synthe’s ogen leerde Jenlan dat de zwartharige vrouw hier op deze plaats niet hoorde. Ook al leek ze zich niet direct bewust van haar toestand – de Doem der Slaven zorgde hiervoor – ergens wist ze dat het niet goed zat en dat uitte zich in haar blik.

Jenlan kreeg medelijden en kocht Synthe van haar Arhbse meester voor de prijs van een aantal van haar sieraden. Goed beschouwd een belachelijk lage prijs, maar Jenlan was niet gebrand op woekerwinsten.

Kópen was het, herinnerde Synthe zich, want de Doem der Slaven maakt vrijkopen onmogelijk, tenzij...

Tenzij de eigenaar een magiër zoekt die de bezwering ongedaan wil maken. En dat deed Jenlan. Met grote vasthoudendheid kwam ze erachter hoe je de Doem der Slaven breken kon. Nadat ze samen een uitputtende tocht door de woestijnen van Al Ahrb hadden gemaakt vonden ze een opstandige magiër die de Doem wist te breken.

Synthe was toen weer vrij en kon gaan en staan waar ze wilde. Maar daarmee kwam ook de gedachte aan haar queeste van wraak weer naar boven en nam obsessieve vormen aan.

In die tijd leerde ik dat dankbaarheid niet de enige voorwaarde voor vriendschap is, herinnerde ze hun afscheid.

Ja, ze was heel dankbaar en had een zwak opgevat voor de kleine gespierde Cathlin vrouw. Maar ze had nog niet het vertrouwen om met anderen de pijn te delen die ze iedere dag zelf weer voelde. Ook met Jenlan niet.

Jenlan wist dat, maar zij liet haar vrij, en juist dat gaf Synthe een stukje van het vertrouwen in haar MedeMenlin terug. Ze ging weg, maar niet zonder Jenlan te beloven dat ze haar in haar eigen dorp zou bezoeken zodra ze kon.

Dat was op dit moment een reis die nu nog hoogstens vier dagmarsen zou kosten. Ze verheugde zich erop om haar vriendin weer terug te zien, die haar weer op het spoor had gezet. Ze keek er naar uit om haar te tonen dat ze haar eigen leven weer in de hand had. Dat ze nu weer wist wat liefde en vertrouwen betekenden.

Een regenvlaag deed een poging om de reizigers te doorweken. Water liep ze in de ogen en droop zwaar langs hun kleren.

Als dat verrekte weer maar eens beter werd! mopperde ze geprikkeld.

Ze bedacht zich opeens dat het weer niet de werkelijke oorzaak van haar ongedurigheid was.

Het was dat lied, gisteren!

Afgelopen nacht waren ze te gast geweest bij Lilyaen de herbergierster van de Tuin van Bloemenvreugd, en hadden ze kennis gemaakt met een bijzonder ritueel in een hoekje van haar tuin. Lilyaen had het meegenomen als herinnering aan haar zwaarbeproefde volk uit Lyn.

Haar grootouders waren ooit op een haar na aan de genocide in Lyn ontsnapt en hadden niets meer dan hun herinneringen, enkele schamele bezittingen en een zakje bloemzaden mee kunnen nemen. Ze waren als vluchtelingen in Althoriande terechtgekomen en hadden de herberg gesticht waar zij nu de herbergierster van was.

Die bloemzaden uit Lyn dienden een duidelijk doel. Het was een ontzettend taaie soort, die onder de meest bizarre omstandigheden floreerde en maar heel weinig wortelruimte nodig had. Vreemd genoeg zorgde dit er niet voor dat de bloemen zich over de hele planeet verspreidden, want ze produceerden maar heel weinig zaad. Immerbloei heette de plant in de volksmond, Lynse Lelie was haar naam onder degenen die wisten dat Lyn een land in het oosten van Aethya was.

Lilyaen had een speciaal hoekje in haar tuin dat was gevuld met allemaal kleine bloempotjes. In een aantal ervan stond de Immerbloei fier op steel, een aantal ervan waren leeg.

“Ieder kind krijgt bij de geboorte een klein lapje grond voor een minuscuul tuintje”, had Lilyaen verteld, “dat is een Levenstuin met daarin ruimte voor honderd kleine terracotta potjes.

Ieder potje vertegenwoordigt een Cirkel van je leven en op iedere Cirkeldag plant je het zaadje Immerbloei voor de volgende Cirkel in een leeg potje en zing je daarbij Het Lied van Leven, dat naarmate je langer leeft ook steeds langer wordt, totdat iemand anders dat lied bij jouw laatste potje afsluit. De zaadjes groeien op en brengen bloemen voort. Als het een beetje meezit, leveren de bloemen ook zaad op dat je bij de volgende Cirkeldagen weer kunt gebruiken.

In het begin planten de ouders de bloemen, tot het kind meerderjarig is. Dan is het kind zelf verantwoordelijk voor zijn of haar Levenstuintje.”

Zippo had een mooi verhaal vermoed achter deze traditie. “Wat is de betekenis van dit ritueel?” had hij aan Lilyaen gevraagd.

“Vieren van verleden, heden en toekomst”, had Lilyaen geantwoord, “de seizoenen van je leven en de bloei van je herinneringen. En toevallig ben ik vandaag aan de beurt, het is mijn Cirkeldag!”

Zippo’s nieuwsgierigheid was nog niet helemaal bevredigd. “Waarom juist honderd potjes?”

“Ach simpel”, was Lilyaen’s reactie, “het telt gemakkelijk uit. De meeste Menlin halen dit trouwens niet. Er is inderdaad ruimte voor honderd, maar we zetten de rijtjes er in tientallen bij. En dat doen we ook als we de honderd halen, maar dan worden het fraai versierde potjes in plaats van gewoon terracotta.”

“Altijd weer nieuwsgierig, die kerels”, had Synthe een beetje gemopperd, “ik vind jouw Cirkeldag belangrijker!”

Na de hartelijke gelukwensen van Zippo en Synthe had Lilyaen het ritueel uitgevoerd en Het Lied van Leven gezongen.

Het eerste couplet had bij Synthe een hardnekkige mijmering teweeggebracht.

Twee die minnen worden soms één.
Eenheid brengt soms nieuw leven.
Liefde zal dat leven nooit verlaten
En het tegen alles verder dragen.

Dit was in het ritueel het eerste begin, de aanleiding tot het planten van het eerste zaadje Immerbloei. Symbool voor zaad dat zich verenigt met de aarde in haar schoot. Symbool voor het geheel dat meer wordt dan de som der delen.

Haar gedachten vlogen terug naar haar jeugd, toen ze voor het eerst meemaakte en hoorde over wat er wat haar betreft achter de eerste strofe zat…

***

Krampen, pijn en bloed…

Een bange gedachte Wat is er met me? Ga ik nu dood?

Ze voelde angst voor iets dat haar totnogtoe onbekend was. Geschokt strompelde ze uit haar bed naar haar moeder toe en deed haar verhaal.

“Je hebt dus je Syrkstonden”, merkte haar moeder laconiek op terwijl ze Synthe’s kleren inspecteerde, “je bent geen meisje meer, maar een vrouw. Vruchtbaar…”

Synthe had geen idee waar haar moeder het over had. Ze voelde zich beroerd en de belofte van vrouw-zijn was een schrale troost voor die ellendige krampen en dat bloed.

Synthe’s moeder waste haar met warm water en gaf haar kruidenthee te drinken tegen de krampen. Toen ging ze er voor zitten en vertelde haar wat moeders al Centanns aan hun verbaasde en verwarde dochters vertelden. De traditie van een tijdloze Rite de Passage.

Iedere Syrk, iedere keer als Syra de maan haar ronde had gemaakt, zou in haar een oud leven sterven om plaats te maken voor een nieuwe kans. Het oude leven verliet haar in het bloed, de nieuwe kans kon het begin zijn van een zwangerschap.

Ze vertelde haar over de magie en de scheppingskracht van vrouwen, datgene waar mannen bevreesd voor waren omdat ze bang waren zich er in te verliezen.

Ze vertelde ook over de liefde tussen man en vrouw, hoe dat tot stand kwam en hoe dat verliep, maar ze had het er moeilijk mee om dat in termen van liefde te verhalen. Ze was zelf te zeer gekwetst.

Haar eigen man – Synthe’s vader – was naar zee vertrokken, ze noemde het zelf gevlucht om niet het verdriet daarover te uiten, en had haar achtergelaten met haar dochter, het uiteindelijke resultaat van hun beminnen.

Daardoor was liefde voor haar in teleurstelling en eenzame beproeving veranderd. Daarom uitte ze zich meer in waarschuwingen en verboden dan in termen van liefdesverlangen. Maar dat verlangen bleef desondanks in haar woorden doorklinken, en juist dat pikte Synthe feilloos op. Maar in een andere context dan goed voor haar was.

“Wat er ook gebeurt, geef je nooit aan een man zonder ook iets te nemen!” had Synthe’s moeder haar verhaal besloten.

***

Het feit dat Synthe feitelijk huwbaar was, bracht haar moeder in paniek. Nee, nooit mocht haar dochter overkomen wat haar zelf ten deel was gevallen, het verraad van een man die vluchtte voor vaderschap. Daarom zat ze als een kloek op haar kuiken.

Maar ik kreeg andere gedachten, dacht Synthe met een spoor van spijt.

Het was niet meer dan een spoor van schuldbesef, een vage voetafdruk op haar levenspad. Gelukkig… Even wierp ze tussen haar natte haren door een dankbare blik richting Zippo. Mede die spijt had haar gebonden aan die queeste van wraak, die haar huidige geliefde had helpen verijdelen.

In haar Cirkels van Opstandigheid, – een term die meestal gebezigd werd door ouders en ouderen – groeide ze op tot een meisje dat opviel bij de jongens en mannen. Die aandacht flatteerde haar en maakte haar onvoorzichtig, de waarschuwingen en verboden van haar moeder leken die onvoorzichtigheid aan te wakkeren, temeer omdat ze zich bewust werd van haar lichaam en het genot dat het haar kon geven.

Het bleef eerst bij schuchter ontdekken, stilletjes scharrelen, een gestolen kus en wat verholen strelingen onder de kleren, heel behoedzaam want iemand mocht het eens zien. Het was een spel dat de jongeren in het dorp met elkaar speelden, de voorbereidingen tot het meer serieuze werk.

Ik was nooit echt verliefd in die tijd, herinnerde ze zich, het was een spannend spel en soms wel aangenaam ook. Maar het blies me nooit van de voeten.

Zo hield ze een tijd een wankel evenwicht tussen de waarschuwingen en verboden van haar moeder, haar gehoorzaamheid en haar ontdekkingsdrang. Soms merkte haar moeder wat ze deed, kreeg ze straf, beloofde ze beterschap maar voelde ze al snel de aandrang om opnieuw het spel te spelen. Alles nog betrekkelijk onschuldig.

Maar iedereen ontmoet op gegeven moment een eerste liefde die je totaal in verwarring brengt, die als een vloedgolf het vaste strand onder je voeten wegspoelt. Die je het verrukkelijke gevoel geeft dat je ertoe doet, dat je mooi bent, dat je een hart sneller laat kloppen, dat je het centrum van het heelal voor iemand bent. Een redeloos gevoel, met momenten van totale vreugde en diepe radeloosheid.

En de fout die je altijd weer maakt, die is, haalde Synthe zich wrang voor de geest, dat je direct van de ander denkt dat hij hetzelfde voelt.

Ja, dat was een ervaring die blijkbaar iedereen wel een keer mee moest maken. Verliefd zijn op iemand die jou uiteindelijk niet serieus neemt of gewoon gebruikt voor zijn eigen plezier. Voor Synthe was dat Grenne geweest.

Op haar queeste van wraak had ze zich keer op keer afgevraagd hoe het zo ver had kunnen komen. Ja, hij was een charmeur, knap om te zien, hij had een begeerlijke uitstraling die verlangen bij haar opwekte, hij had mooie woorden en vaardige gebaren – ze rilde even, alsof de herinnering aan het genot aan de oppervlakte opdook – maar hij was uiteindelijk vals! Ook al had ze dat pas door toen het te laat was.

Een andere herinnering speelde zich in haar gedachten af.

***

“Heb je met hem geslapen?”

Het bloed steeg Synthe naar haar wangen. Deze keer niet van de zalige opwinding van nog maar kortgeleden, maar van het midden tussen woede en schaamte. Ze zweeg… en gaf het op die manier toe.

Haar moeder zuchtte. “Ik kan je blijkbaar niets meer verbieden. Ik wilde dat ook eigenlijk niet. Maar hoe kan ik je anders tegen je eigen stommiteit beschermen?”

Synthe voelde geen schaamte meer, maar woede. “Ja, ik heb met hem geslapen, ik wilde dat, ik heb hem zelfs aangemoedigd. Hij is mijn lief, ik wilde hem.”

Synthe’s moeder werd bleek. “Weet je dan niet aan wie je jezelf gegeven hebt? Luister je niet naar wat de Menlin in het dorp vertellen? Heb je het verhaal van Yrral niet begrepen?”

Synthe keek stuurs. Yrral was een meisje dat de vorige Cirkel Grenne’s liefje was geweest. Ze was spoorloos verdwenen toen ze zwanger bleek te zijn. Het had gegonsd in het dorp van geruchten en verdachtmakingen.

“Hij heeft daar niets mee te maken!” siste ze, “dat kan niet!”

“De bewoners van het dorp beweren van niet. Ik hoop bij alles wat me heilig is dat het niet waar is wat ze zeggen”, merkte haar moeder scherp op, “want jij loopt die kans nu ook. Als je met een man slaapt, kun je zwanger raken. En wie draait er dan op voor het kind? Kijk maar eens wat je vader heeft gedaan!”

“Zo is hij niet!” bracht Synthe met moeite uit, afschuw en woede knepen haar keel bijna dicht, “hij heeft gezegd dat ik zijn ware liefde ben”.

“Dat zeggen mannen altijd als ze klaar zijn en bevredigd bij je liggen”, sneerde haar moeder, “maar ze zijn het vergeten zodra ze hun broek hebben dichtgeknoopt. Ik zeg je, kijk uit voor die vent. Straks zit jij met de problemen!”

Synthe had geen verweer. De bitterheid van haar moeder deed haar pijn, en dat kwam deels omdat ze die bitterheid deelde. De eerste man in haar leven die haar had geknuffeld, op de arm had gedragen en weleens liedjes voor haar had gezongen voor het slapen gaan, was niet meer dan een vage herinnering. Hij had een open vraag achtergelaten: “Wat heb ik gedaan dat hij is weggegaan?”

Maar zij wilde nu die bitterheid niet meer. Zij had een man die wel bij haar zou blijven. Hoopte ze…

Met een hoofd vol twijfels liep ze woedend het vertrek uit en sloeg de deur achter zich dicht. Ze vluchtte naar de enige man die met zoete woorden haar twijfel een moment kon verdoven. Om haar daarmee weer verder in gevaar te brengen…

***

Synthe veegde geërgerd een natte sliert haar uit haar gezicht. Ze zat niet op dit soort herinneringen te wachten. Het was dat stomme lied van gisteren. Daardoor begon ze na te denken.

Haar moeders waarschuwingen hadden haar gekweld toen het te laat was. Ze had bijna een Syrk lang met de vrees rondgelopen dat hij een kind bij haar had verwekt tijdens die laatste keer dat hij “de liefde met haar bedreef” terwijl zij juist wanhopig worstelde om aan zijn lust te ontkomen. Op die vreselijke dag dat Grenne en zijn bende haar de familie, haar zelfvertrouwen en haar liefde had afgenomen.

Een hele Syrk lang had ze geworsteld met de angst en afschuw om een kind van die man ter wereld te moeten brengen, om het te moeten verzorgen en het te moeten grootbrengen bij de herinnering aan zijn of haar vader. Een dode vader, want ze had hem uit wraak omgebracht zodra ze hem te pakken kreeg. Wat haar eigen vader gedaan had, was hierbij vergeleken kinderspel. Ze herinnerde zich dat ze had gehuild van opluchting toen haar periode uiteindelijk toch was gekomen.

“Wat er ook gebeurt, geef je nooit aan een man zonder ook iets te nemen!” had mijn moeder gezegd, bedacht Synthe zich, en dat heb ik gedaan.

Ze had er echter niets anders voor teruggekregen dan lange Cirkels van haat. Totdat…

Ze wierp nogmaals een blik op haar metgezel die zich net zoals zij dapper door de regen een weg baande.

Zippo is zo anders, dacht ze, en daarom moest ik juist nu zo piekeren…

Ja, ze bedreef met hem de liefde, herhaaldelijk, zonder schroom en vol van vertrouwen dat dit werkelijkheid was. Nu pas kende ze het verschil met wat ze ooit bij Grenne voor liefde had verward.

Maar het risico is nu niet hetzelfde, bedacht ze zich.

Inderdaad, de juiste kruiden op de juiste tijd. Ze wist waar ze de bladeren vinden kon en hoe ze hen moest gebruiken. Ze kende haar lichaam en de tekenen van vruchtbaarheid.

Maar ik wil dat risico niet altijd vermijden, mijmerde ze, niet met hem…

Daar had ze gisteren opeens aan gedacht. Hoe wat ze uiteindelijk wilde botste met hun nomadenbestaan van het moment. Ze reisden en ze reisden, reizen was het lot van een Mythecanthor, of hij nu een goede en liefhebbende minnaar was of niet. Dat was geen toonbeeld van een bestaan waarin er een zekere rust besloten lag. Een rust die nodig was voor een gezin…

Dat had haar onrustig gemaakt. Zij had zelf al zo lang gezworven en er was nooit een reden geweest om zich ergens te vestigen. Maar nu met Zippo wist ze dat het ooit nodig zou zijn, dat ze er eigenlijk naar verlangde, een vaste plek, een eigen thuis waar de natuur haar beloop kon krijgen.

Nooit gedacht dat ik naar huisje, boompje, beestje zou uitkijken, realiseerde ze zich, maar hoe zit het met Zippo?

Zippo had ondertussen door het ritme van de regen zijn eigen gedachten.

Best leuk om weer eens iemand te horen zingen in plaats van het zelf te doen, dacht hij terug aan Lilyaen’s lied.

Hij schudde een natte lok haar uit zijn gezicht en verbaasde zich weer over zijn bestaan van dit moment. Waar zou hij zijn geweest als hij Maldor de Vlugge niet had ontmoet in dat theater in NoHae’n? Wat zou er zijn gebeurd als ze naast een stinkende leerlooierij hadden gewoond in plaats van een vermaakshol aan de Algardokgracht?

Misschien was hij wel in de voetsporen van zijn vader getreden. Tekenen, schilderen, iets in de bouw. Of misschien had hij zijn hart verloren aan de handel. Of hij was boer geworden op de Eilanden, net zoals zijn grootvader.

De wegen van het lot waren echter duidelijk, herinnerde hij het verhaal over zijn Namirsfest, ik zou worden ingewijd in de klanken van een lied…

Door zijn ontmoeting met Maldor de Vlugge in het Theater van Hadbald had de Muze hem geroepen. Maldor wilde wel een leerling opleiden en zo werd hij in lange Cirkels gevormd als Mythecantor, de muzikant die toonkunst en vertelkunst in zich combineerde.

Zijn leertijd was een mengeling geweest van avontuur en ongemakken, inspiratie en hard werken, uitgelatenheid en teleurstelling, plankenkoorts en toneelmoed en alle andere aspecten die het bestaan van een Mythecantor kenmerken.

Ook van de eenzaamheid. Het reizen en trekken van de ene plaats naar de andere, van het ene publiek naar het andere, maakten van Mythecantors solitairen. De weg was hun thuis, ze hadden nergens een huis.

Dat had hem na zijn leertijd in eerste instantie afgeschrikt. Zonder metgezel op pad. Daarom hoopte hij op een bestaan als hof muzikant, op een vaste stek, met een eigen huis en met als enige weg de afstand tussen zijn huis en de zalen van zijn patroon. Misschien zou hij weleens mee moeten reizen, maar terugkeer was, voor zover de reisomstandigheden een beetje meezaten, in ieder geval gegarandeerd.

Maar toen kwamen de Etlandse piraten, mijmerde hij, ontkwam ik aan een vreselijk lot, maar won de onzekerheid van de weg…

Hij memoreerde kort zijn reis door de Vallei van de Syth, zijn Mythecantorsavonturen en zijn ontmoeting met Synthe.

Hoe meer ze met elkaar vervlochten raakten – ze werden van afstandelijke reisgenoten tot geliefden – hoe meer hij over een probleem begon te piekeren. Het Mythecantorsbestaan. Het reizen en trekken.

Tijdens zijn leertijd had Maldor hem gewaarschuwd. Het bestaan van Mythecantor was eenzaam. Als er een geliefde in het spel kwam, kon je beter kiezen voor een leven op een vaste plek. Rondtrekken met een heel gezin – vaak leverde een liefdesrelatie immers kinderen op – was op Aethya niet ongevaarlijk. Natuurlijk, het kwam voor. Maldor kende collega’s die met het hele gezin rondtrokken. Maar dat kon pas als de kinderen de lange dagmarsen aan konden. En de passie van hun vader deelden.

Maldor had hem gewaarschuwd, inderdaad. Maar desondanks had hij nu een liefdesrelatie. Met een vrouw die hij voor geen goud wilde verliezen. Ze was bijgenaamd De Zwerfster, maar Zippo was ervan overtuigd dat ze niet haar hele leven die bijnaam wilde waarmaken.

Misschien dat ze de eerste tijd wel met hem mee zou trekken. Dat deden ze nu samen ook. Maar als ze een gezin zouden krijgen… Het idee om seizoenen lang gescheiden en van huis te zijn sprak hem helemaal niet aan.

Maar wat moest hij dan met zijn vak? Hij was op de een of andere manier gaan houden van het contact met het publiek, van hun reactie op zijn spel en verhalen. Hij was gaan twijfelen of een hofmuzikantenbaantje wel voor hem was weggelegd. Niet dat hij het niet krijgen kon, hij was vaardig genoeg. Hij vroeg zich af of hij het wel zo leuk kon vinden dat hij zijn ziel en zaligheid erin kon leggen. Die ervaring had hij nog niet.

Wat moet ik doen, verzuchtte hij zonder woorden, kiezen voor Synthe of voor de Muze?

Hij haalde de glimlach van beiden voor de geest. Synthe glimlachte vaker, de Muze was wat nukkiger. Maar als zij dan een enkele keer glimlachte, was hij ook volkomen gelukkig. Die optredens waarbij dat gebeurde, bleven hem altijd bij.

Zoals steeds maakte het besef van een keuze hem onrustig. Moest het wel een zwart-wit keuze worden? Moest het echt het één of het ànder zijn? Die puzzel hield hem al langer bezig. Het was raar, maar dat lied van Lilyaen van gisteren had hem opnieuw aan het denken gezet…

De regen verminderde van loodrecht plenzen naar licht miezeren. Het wolkendek brak een heel klein beetje open, ook al waren de zonnen nog niet te zien. Zowel Synthe als Zippo haalden opgelucht adem en schudden het water uit hun haar.

“Zo, kunnen we elkaar tenminste weer verstaan”, merkte Zippo op.

“Geen weersvoorspellingen meer, Zippo”, waarschuwde Synthe, “anders begint het zo weer!”

Ze stonden even stil en keken elkaar aan.

“Heb je wel goed geslapen vannacht?” vroeg Zippo.

Synthe trok een wenkbrauw op. “Hoezo?”

“Ik zie een piekerrimpeltje op je lieflijke gelaat”.

Een onverbeterlijke romanticus, stelde ze vast, heerlijk!

“Niet echt slecht, het zal wel aan het weer liggen. Het water klotst me om de hielen.”

Zippo haalde zijn schouders op en liep verder. “Misschien vinden we vanavond een droog plekje..”

Minpuntje, mopperde Synthe inwendig, als hij nou had doorgevraagd…

Ze liep achter Zippo aan. “Zippo?” nam ze het heft in eigen handen, “wat vind jij nou echt van ons zwervende bestaan?”

Hij stond stil. “Dat vroeg ik mezelf ook af”, antwoordde hij naar waarheid, “vroeger dacht ik…. Zoals je weet wilde ik na mijn leertijd bij Maldor eigenlijk maar één reis maken, van mijn geboorteplaats NoHae’n naar de koningsstad ZoHae’n in het zuiden. Ik hoopte op een rustig baantje als hof muzikant, zonder al dat gedoe met reizen, herbergen, rovers en wilde dieren. Ik ging aan boord van een schip, tien dagen varen en ik was er, dacht ik. Maar het lot besliste anders…. Maar daardoor ontmoette ik jou!”

“Heb je nooit eens het idee dat je jezelf ergens wilt vestigen?”

“Tja, dan zou ik eerst moeten weten waar we naar toe gaan… Maar waar pieker je toch over? Jij hebt zelf al veel langer gezworven dan ik!”

“Toen wist ik niet anders,” zei Synthe bedachtzaam, “ik had een doel dat me achteraf gezien levenslang aan het zwerven zou hebben gehouden. Ik had nooit rust gevonden en iedere verblijfplaats zou me de kriebels hebben gegeven als een soort vertraging op weg naar mijn doel. Nu heb ik dat niet meer, en dat zet me soms aan het denken.”

“We kunnen vast wel even bij jouw vriendin blijven”, opperde Zippo, “of ik probeer werk te vinden in Althor. Ze hebben daar ook vast wel rustige baantjes voor een Mythecanthor die zijn leertijd heeft doorlopen en reiservaring heeft. Maar toch…”

“Ja?” Het kwam er vinniger uit dan ze wilde.

“Ik weet nu niet meer of ik wel gelukkig zou zijn op zo’n saai hof of theater op dezelfde plek. Steeds dezelfde figuren die met hun vingers knippen om je te laten beginnen en ophouden en onder jouw spel met elkaar over politiek en samenzweringen fluisteren of zich anderszins met elkaar vermaken.”

Zippo zuchtte. “Eerst was zo’n leven mijn ideaal. Zorgeloos, zonder gevaar, bedje gespreid en wat Rayls om rustig te leven en me helemaal aan de muziek en de mythen te wijden.

Maar toen ik kennis maakte met publiek dat net zoals ik onderweg was, of voor wie mijn optreden een kennismaking was met een heel andere wereld dan de hunne, ja toen begon ik te twijfelen. Er zit meer liefde voor de muziek en het verhaal in een rokerige gelagkamer in een herberg ergens langs de weg dan onder de ruime gewelven van een troonzaal. Je wordt beter ontvangen ik de kleine dorpen dan in de zalen vol verwende hovelingen.

Op het moment dat Maldor me dat vertelde, geloofde ik hem niet. Ik vond de ontberingen onderweg vervelend, en het oefenen in de openlucht en route ook. Ik kreeg alleen maar stijve vingers van de kou en een hese stem door de vochtige kilte, en de Dvaerginluit raakte steeds ontstemd bij het kampvuur. Mijn droom was een grote zaal met warmte en comfort. Maar ik vergat het belangrijkste: De luisteraars en vooral hun intentie en hun reactie.”

“Intentie, reactie?” vroeg Synthe verbaasd, “ze komen toch gewoon om zich te laten vermaken?”

“Ja, dat is zo. Maar het is belangrijk hoe je vermaak omschrijft. De een vermaakt zich als hij hard kan lachen om het verhaal van de artiest, de ander wil tot in het diepste van zijn ziel geroerd worden, een derde zal uiterst tevreden zijn als de artiest de structuur en de architectuur van zijn kunst duidelijk maakt en een zeldzame toehoorder zal zich vermaken als hij al bladerend in muziek of scenario de fouten uit het optreden kan halen.

Ik merkte in het begin dat ik van de wijs raakte als ik zag dat iemand ongeïnteresseerd was of overdreven kritisch overkwam. Gelukkig heeft Maldor me dat af kunnen leren. Je moet hoe dan ook je eigen spel spelen.

Bovendien komen we niet alleen onder Menlin, Aelfin en Cathlin om ze te vermaken. Veel mythen dienen ook nog als lering en waarschuwing. Vooral de oude mythen van Gaia zijn een waarschuwing tegen de hoogmoed zoals de Aeldin die hadden toen ze de wereld vernietigden.

Ik merkte dat ik het fijn begon te vinden dat mijn spel en mijn verhaal overkwam, dat het publiek het op ieders eigen wijze begreep en daarop reageerde. Liefst positief, maar ik liet me niet meer zo beïnvloeden als de reacties wat minder waren. Nog wel een beetje, maar gelukkig hielp Maldor me over de zwakke momenten heen.

“Maar toch wilde je na je leertijd een comfortabele positie?”

“Ja, ik merkte dat pas na mijn leertijd de echte uitdaging begon. Helemaal in mijn eentje zonder Maldor om me op te peppen. Ik probeerde eerst mijn brood te verdienen in de verkeerde gelegenheden in NoHae’n. Daar waar publiek het vermaak meer zocht in drank en vrouwen, en niet in kunstig gecomponeerde mythen. Danswijsjes, zeemansliedjes, tranentrekkers, dat wilden ze horen. Ze hadden overdag al genoeg aan hun hoofd om ‘s avonds ook nog eens zware kost te waarderen.

Goed, ik bracht wat ze hebben wilden en ik kon er aardig belegd brood mee verdienen, maar toch begon het te kriebelen. Ik dacht toen dat ik in ZoHae’n beter aan mijn trekken kon komen als ik een positie als hof muzikant zocht. Dat ze daar cultuur beter konden waarderen. Misschien ietsje te laag gegrepen voor een Mythecantor, maar een goed begin is het halve werk.”

“Maar je bent daarvan teruggekomen”, merkte Synthe op, “en je bent van het zwerven gaan houden omdat je dan beter publiek tegenkomt?”

“Nee, ik zwerf niet, ik reis van het ene publiek naar het andere… en ik merkte op onze reis, dat hier in de buitengebieden van het rijk mijn publiek en ik beter met elkaar overweg kunnen. En ik leerde ook dat het onderscheid tussen danswijsjes, zeemansliedjes, tranentrekkers en fantasia’s en lange Hoog Aelfinse mythes lang niet zo scherp is als ik dacht. Daarom speel ik nu allebei met evenveel inzet.”

Even was het ruisen van de wind, het ritselen van de bladeren en het gedruppel van de regen het enige geluid.

Zippo bestudeerde Synthe’s gezicht. “Je piekerrimpeltje is dieper geworden…”

Synthe wuifde een tikkeltje geïrriteerd haar haren uit haar gezicht. “Het is dat lied van gisteren”, gaf ze toe, “ik zit er al de hele tijd over te piekeren. Twee die minnen worden soms één. Dat ken ik. Maar verder in dat lied. Dan denk je door..”

Zippo legde een hand op haar schouder. “Als het nieuw leven wordt, zal ik je echt niet in de steek laten…”

“Gekkie, ik ben daar nog helemaal niet aan toe”, flapte ze er uit, “maar ik ben er tussen haakjes wel blij om te horen hoe je er over denkt. Maar ik prakkiseer er gewoon over, hoe dat moet met reizen tussen het ene publiek en het andere en ja eh… ons! Je kunt niet met een zuigeling op je rug door half Aethya trekken als het ooit zover komt.”

Zippo haalde zijn schouders op en trok een nadenkend gezicht. De gedachte kwam hem niet onbekend voor.

“Ja, eh… ik heb over dat aspect van eh… onze relatie nog niet zo nagedacht”, hakkelde hij desondanks, “we reizen op dit moment steeds naar onze volgende bestemming en deze keer is dat jouw vriendin in Jonstede. Daarna moeten we gewoon maar zien.

Maar ik twijfel echt niet aan ons, ook niet als we nog geen concrete plannen voor de toekomst hebben… ik weet gewoon niet hoe het gaat lopen. Misschien is spelen in de theaters van Althor dan het beste. Als ik me daar in de kijker kan spelen, tenminste. Dan zoeken we een plek waar we kunnen wonen en kijken we hoe het eh… verder gaat. Of we trekken verder naar het oosten…”

“Ach Zippo”, zuchtte ze met iets van vertedering over zijn onhandigheid, “ik ben gewoon aan het piekeren geslagen. Ik moet er blijkbaar aan wennen dat ik nu een heel leven voor me heb zonder dat ik ook een duidelijke invulling heb. Het is zo anders nu, geen obsessies meer, geen schuldgevoel dat me over de wereld drijft. Geen toekomst meer die vastligt.”

“Nou, de afloop van die toekomst die je toen had was toch duidelijk?” merkte Zippo op, “geen prettig vooruitzicht…”

Synthe haalde haar schouders op. “Het was een zekerheid in mijn leven, een schijnzekerheid, dat wel. Ik zal nu meer op het lot moeten vertrouwen en dat valt me soms niet mee. Ik was gisteren een heel klein beetje afgunstig op Lilyaen met haar vaste stek en haar kinderen.”

Zippo vermeed het laatste onderwerp: “De zekerheid van nu is een of meer dagreizen naar Jonstede.”

“Je hebt gelijk”, veranderde Synthe met hem mee, “ik ben eigenlijk wel erg benieuwd. Maar stel dat ze er niet is…”

Zippo stootte haar aan. “Piekeren is wel een hobby van je geworden. Hebben we mooi iets gemeen! Laten we er maar gewoon van uit gaan dat ze er is. Ze zal verrast zijn!”

“Gekkie!” lachte Synthe tussen de regendruppels door, “we zullen vast wel meer gemeen hebben dan dat!”

Zippo sloeg een arm om haar heen en klopte op haar pantser. “Maar, als je, nee wij, ooit zover komen met ja, je weet wel, dan denk ik dat je ook bij de wapensmid langs zult moeten gaan.”

“Dan trek ik wel wat luchtigers aan!”

“Ja, maar dat nodigt wel uit, he!”

“Tja, dan raken we van de regen in de drup, ofwel meer van dat grut!”

Met een lach trokken ze verder.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven