De Zeemeermin in het Dikkersbos

Vooraf…

Een van de sprookjes die in mijn kindertijd tot mijn verbeelding spraken, was De Kleine Zeemeermin van Hans Christian Andersen. De wondere wereld van onderwater, gecombineerd met een dramatisch verhaal. Waarbij me bleek dat zelf lezen krachtige beelden achterlaat die verfilmingen zoals de tekenfilm van Walt Disney niet konden overtreffen.

Het ontstaan van dit verhaal: Sarah, een creatieve vriendin, die in Almelo woont, wilde verhalen gaan schrijven en vroeg me hoe ik dat deed. Wel, zoiets kun je het best demonstreren. Die vriendin deed van alles, van Reiki praktijk tot het organiseren van kinderfeestjes. Zo kwam ze op het idee om zich als zeemeermin te verhuren, met een echte vissenstaart in het zwembad, om kinderfeestjes op te luisteren. Ze deed dat onder de “artiestennaam” Adalira.

Resultaat: Een sprookje met enige couleur locale uit de regio waarin ik zelf ook woon.

En de muziek bij dit verhaal? 😉 een kleine hommage aan diezelfde vriendin die ook Ierse harp speelt en daarbij zelfs in het Twents kan zingen.

Na Buachailli Alainn van het album The Water is Wide door Orla Fallon

De Zeemeermin in het Dikkersbos

Lang, lang geleden was heel Twente bedekt met bossen. Een eekhoorn kon van de rivier de IJssel tot ver in Duitsland reizen door simpelweg van de ene boom naar de andere te springen. Het woud was het domein van konijnen, eekhoorns, vogels, herten en wilde zwijnen, en heel soms een pak wolven dat op zoek was naar buit. De enkele Tubanter die zich in de bossen waagde was vervuld van vrees voor de geheimzinnige wezens die achter iedere boom verscholen konden zitten.

Toen de mensen voor vast in Twente kwamen te wonen hadden ze ruimte nodig voor hun weilanden en korenvelden. Daarom kapten ze steeds stukjes bos en bouwden daar hun boerderijen, dorpjes en steden, totdat er bijna geen bos meer over was. Alleen een paar stukjes bleven staan omdat rijke mensen in Twente dat land kochten voor hun landgoederen. Daar wilden ze ongestoord wandelen en jagen en daarom huurden ze vaak een boswachter in om de andere mensen buiten te houden. Hij zorgde er dan voor dat het bos rustig bleef, dat geen mens de bosbewoners stoorde en dat niemand er rommel achter kon laten.

Een van die kleine rustige stukjes bos in Twente was het Dikkersbos. Als je in het midden stond leek het net alsof het bos de hele wereld vulde en er geen dorpen en landerijen meer bestonden. In het hart van dit kleine woud lag een vennetje waarin de bomen, de wolken en de zon zich weerspiegelden en waarbij je op de vroege morgen de sluiers van mist kon zien wervelen als in de dans van de Witte Wieven.

Dat vennetje had een paar vaste bewoners. Een familie van voorntjes dartelden en speelden onder het wateroppervlak. Een paar grote kikkers maakten het zich gemakkelijk op de grote bladeren van de waterlelies en in het riet langs de kant en zongen hun kwakende eentonige lied. Een blauwe reiger stond op wacht in de hoop een visje te verschalken.

Heel soms, als je goed keek, zag je iets merkwaardigs dat grote kringen op het wateroppervlak veroorzaakte. Veel groter nog dan de kringen die je zag als de voorntjes hun snuitjes boven het water staken. Veel groter dan de rimpelingen op het water die er kwamen als een libelle een tijdje boven het vennetje bleef hangen.

Het was wel een staart, een grote vissenstaart. Die staart hoorde bij een rasechte zeemeermin, die Adalira heette.

Wat raar, zeemeerminnen leven toch in de zee en laten zich normaal nooit in de watertjes op het land zien?

Maar Adalira wist niet beter, zij was daar 28 jaar geleden geboren en leefde zo lang als zij zich heugen kon in het vennetje in het Dikkersbos. Daar zwom ze rond, verzorgde de waterplanten op de bodem, groette de voorntjes en zong heel soms een liedje mee met de kikkers op de waterleliebladen. Mensen kwamen er bijna niet, en als ze al iemand zag, dook ze haastig onder.

Op een dag kwam er een bezoeker bij het vennetje. Hij droeg een schrijfblok onder zijn arm en een stel potloden achter zijn oren. Hij was een dichter, op zoek naar ideeën voor zijn nieuwste gedichtenboek. De jonge man ging bij de waterkant zitten en bestudeerde het riet en de golven waar de late zon zich in weerkaatste.

Adalira hield haar adem in en kreeg een raar gevoel. Ze had wel vaker een staartloze hier gezien, maar deze was bijzonder. Hij had een mooi gezicht, ook als stond het nu weemoedig en bijna een beetje wanhopig, en hij bezat donkere ogen die leken op haar vennetje op een kalme windstille avond. Plots kreeg ze een drang om hem te kennen en vooral te begrijpen. Wat bracht hem hier, zo ver van zijn soortgenoten? Was hij net zo alleen zoals zijzelf?

Alleen…

Dat trof haar als een bliksemslag. Nog nooit had ze dat gemerkt, ze was altijd gelukkig geweest in haar vennetje, maar opeens voelde ze een scherpe pijn van gemis. Ze keek nogmaals naar zijn gezicht en herkende het.

De jongeman merkte Adalira’s aanwezigheid echter niet op. Hij pakte een schrijfblok en potlood en begon te dichten. Hij vulde mompelend het ene blad na het andere, maar tevreden was hij niet. Uiteindelijk sloeg hij het blok dicht, gooide de beschreven velletjes in het water, mikte het schrijfblok en de potloden in een hoekje onder een struik en liep mopperend met een heel sip gezicht weg.

“Waarom verlaat mijn muze me altijd als het net leuk begint te worden?” klonk het over het stille ven.

Adalira zag de blaadjes die in het water dreven en zwom er nieuwsgierig naar toe.

Witte blaadjes? dacht ze, dat is heel anders dan de bladeren in de herfst die hier naar beneden vallen.

Ze bestudeerde de papieren met het mooi regelmatig handschrift en de netjes opgeschreven strofen die de dichter had achtergelaten. Ook al voelde ze aan dat hier poëzie op stond, dat ze hiermee de jongeman in het diepst van zijn ziel kon leren kennen, lezen kon ze dat niet. Ze nam de blaadjes mee en ging op de kant zitten om ze beter te bestuderen.

Op dat moment kwam er juist een zeemeeuw langs vliegen. Zeemeeuwen zien veel van de wereld, ze volgen schepen, scheren over het strand en trekken landinwaarts als ze bij de zee geen eten kunnen vinden. Ze zien zichzelf als zigeuners van het luchtruim.

Adalira keek op en riep de vogel aan. “Vriend meeuw, dit viel me boven op mijn dak. Weet jij misschien wat dit is?”

De meeuw bekeek de papieren even en had al snel een antwoord. “Mensenschrift”, zei hij, “daarmee tekenen ze verhalen, gedichten en liederen op, die iedereen kan lezen. Als je tenminste lezen kunt…”

Adalira probeerde nogmaals te lezen, maar ze begreep de tekens niet. Ze bedacht zich opeens dat ze eigenlijk helemaal niet kon lezen, laat staan dat ze wist wat dat was. Maar toch was ze ontzettend nieuwsgierig naar wat de dichter bij haar had achtergelaten. Het rare gevoel dat ze eerder had ervaren kwam direct weer terug.

“Kun jij me niet leren lezen?” vroeg Adalira aan de meeuw.

“Nee, daar heb ik niet voor geleerd. Misschien dat de zeeheks je verder kan helpen, zij kan toverboeken lezen en weet vast wel hoe je moet leren om mensenschrift te ontcijferen.”

Adalira had nog nooit van de zeeheks gehoord. “Wie is zij dan?”

De meeuw kraste hatelijk. “Weet jij dat niet? Ken je je volk niet? Ze woont in de zee vlak bij een eiland aan de kust.”

Opnieuw stond Adalira voor een raadsel. “Zee? Eiland?”

De meeuw viel bijna achterover van verbazing. “Een ZEE-meermin die niet weet dat er een zee is met eilanden erin? Zou jij je niet eens laten nakijken?”

De opmerking van de meeuw maakte Adalira boos. Ze zou dat beest weleens wat laten zien!

“Mij laten nakijken? Nee dank je. Laat me liever zien welke kant de zee op is!”

“Da’s simpel” antwoordde de meeuw, “je moet steeds de kant op waar de zon onder gaat. Als je dat hier doet, kom je al snel bij een watertje waar je kunt zwemmen. Volg dat watertje tot je bij een rivier komt en volg dan de rivier tot je bij een groot meer komt. Zwem dat meer over en klim over de dijk. En dan is het een kwestie van doorzetten in de richting van de zonsondergang tot je de kust achter je laat. Daar woont de zeeheks.”

Toen krijste de meeuw nog een keer ter afscheid en vloog hij weg.

Het leek Adalira een lange reis naar de Zeeheks, maar ze wilde hoe dan ook leren lezen. Daarom nam ze afscheid van de voorntjes, de kikkers en de reiger en glipte ze in een regenachtige nacht uit het vennetje in het Dikkersbos.

Het was zo stil op straat dat Adalira ongemerkt door de buitenwijken van Almelo kon glibberen. Het was een zeer vermoeiende tocht, want je weet dat zeemeerminnen beter kunnen zwemmen dan lopen. Tot haar grote opluchting kwam ze twee uur later een breed kanaal tegen. Ze sprong erin en zwom een tijdje door tot ze een lekker plekje kon vinden om te overnachten. Ze was verbaasd, ze had nog nooit zo’n breed en diep water gezien.

De volgende dag zwom ze door in de richting die de meeuw haar had verteld. Toen merkte ze dat de mensen die wateren ook gebruikten met hun schepen. Regelmatig moest Adalira uitkijken dat ze niet tegen de kant geslagen werd door de boeggolven of werd aangezogen door de scheepsschroeven.

Haar hachelijke onderneming slaagde. Ze zwom het kanaal af, sloeg een keer rechtsaf op de gok en kwam bij de rivier. Daar maakte ze kennis met sluizen, maar gelukkig begreep ze dat ze met zwemmen moest wachten tot de sluisdeuren opengingen.

Op de rivier en het grote meer had ze heel wat meer ruimte om de de staart uit te slaan, zodat ze zelfs sneller zwom dan de binnenschepen op het water!

Al die tijd verbaasde ze zich steeds meer over hoe groot de wereld wel niet was! Ze had nooit geweten dat er zoveel was, alles dat ze kende was haar vennetje en het Dikkersbos. En nu dit! Ze genoot met volle teugen van alle nieuwe dingen.

Na twee dagen flink door ploeteren kwam ze aan bij een grote dijk die het meer van de zee scheidde. Haar ervaring met sluisdeuren kwam haar goed van pas, en zo passeerde ze de dijk vlakbij de kust zonder er overheen hoeven te klimmen. Gelukkig maar, want over land was het een gevaarlijke onderneming met het snelle autoverkeer over de dijk.

Toen ze de sluizen door was, merkte Adalira dat het water anders smaakte dan in haar vennetje in het Dikkersbos. Het was zout! En het stroomde sneller en krachtiger op een dagelijks ritme. Zo maakte ze kennis met eb en vloed en leerde ze wanneer de stroom haar kon helpen en wanneer ze er tegenin moest zwemmen.

Ze zwom weer een dag door. Al die tijd kon ze de kust zien, totdat ze bij een smal zeegat kwam. Daarachter was geen land meer te zien, ze bedacht zich dat ze bijna bij haar bestemming moest zijn. Dus dit was de zee, waar de anderen van haar volk woonden! Ze hoefde alleen de weg maar te vragen, grote zwermen zeevogels fladderden boven haar hoofd.

“Een uurtje zwemmen en dan duiken!” beantwoordde een Jan van Gent haar vraag,

Zo gezegd zo gedaan. Adalira dook diep en verbaasde zich over wat ze zag. Onder water leek het net een wandelweg, een hele menigte zeemeerminnen en zeemeermannen zwom allerlei kanten op. Adalira had nooit geweten dat ze zo veel soortgenoten had, en eerst was ze bijna een beetje bang. Toch vroeg ze moedig de weg en tot haar plezier kreeg ze antwoord, én een praatje over het weer.

De zeeheks woonde op een afgelegen zandbank waar slijmerig zeewier het grootste deel van de bodem bedekte. Een ritsje kwallen deinde traag in de stroom en een paar platvissen schoten haastig door het zand. Adalira zag dat het zeewier een soort dak vormde, een donkere opening leek de ingang.

Met kloppend hart zwom ze naar binnen, want het zag er eng en duister uit. In het zeewier zaten allerlei enge beesten die een vaag licht uitstraalden. Bleke octopusjes strekten hun armen naar haar uit en raakten haar gezicht aan. Met een grimas van afschuw zwom ze door tot ze in een grote zaal kwam.

Daar zat op een troon de mooiste zeemeermin die ze ooit had gezien. Ze was slank en zat op een prachtig gevormde staart. Haar haar volgde de bewegingen van de stroom en bedekte heel soms haar donkere ogen… waaruit een zo koude blik straalde dat Adalira rilde van angst.

“Wat komt een onbevangen landzeemeermin hier zoeken” vroeg de heks met een diepe stem die alle warmte miste, “waarom ben jij zo onverstandig om je woonplaats achter je te laten? Ben je niet tevreden met wat je hebt?”

Adalira haalde de papieren van de dichter tevoorschijn. “Ik wil dit leren begrijpen!”

“Ach meisje”, viel de heks haar aan, “waarom wil jij je verdiepen in de taal der mensen? Is het al niet erg genoeg dat ze met schepen over ons heen varen en onze zee volstorten met de dodelijkste drankjes die zelfs ik niet kan bedenken, laat staan brouwen! Heb je weleens de zeevogels aan het strand gezien die gevangen waren in die vreselijke smurrie?”

“Ik kende alleen maar mijn vennetje in het bos, de kikkers, de voorntjes en de reiger.”

En de dichter die zo treurig keek, bedacht ze zich, die ik zo graag wil leren kennen…

“Maar nu wil ik begrijpen wat hier staat”, herhaalde Adalira dringend, “ik ben nieuwsgierig naar de tekens en wat ze zeggen.”

De zeeheks glimlachte koud, alsof ze doorzag waarom Adalira werkelijk wilde leren lezen.

“Goed, je krijgt je zin, maar kom niet bij me klagen als het tegenvalt. Ik zal je de taal der mensen leren lezen, maar ik zal je niet beschermen tegen de hartstocht die het lezen over je zal brengen!”

“Wat is die hartstocht dan?” vroeg Adalira nieuwsgierig.

“Voor jou een raadsel, voor mij een weet”, kaatste de heks terug, “graag of niet, wil je leren lezen?”

Daarbij lachte ze gemeen.

Adalira wiebelde nadenkend met haar staart (zuchten gaat een beetje moeilijk onder water). De lach van de zeeheks gaf haar de kriebels. Wat zou erachter zitten?

“Wat is die hartstocht?” herhaalde ze dapper.

De zeeheks richtte zich op en haar ogen flitsten. “Dat vertel ik je niet, dat kun je alleen zelf ervaren. En dat heeft een prijs! Leer lezen en betaal die prijs, of verdwijn van hier, keer terug naar je vennetje en kom nooit weer terug!”

“Prijs?” vroeg Adalira geschrokken, “wat kost het dan?”

“Je leven als zeemeermin. Als je bij mij terugkomt omdat je door die passie gekweld wordt, kan ik je maar op één manier helpen.”

Adalira trok een frons en piekerde. Ze keek nog eens naar de papieren met de tekens. Was dit het waard? De zwarte symbolen op het papier lonkten haar.

“Ik wil leren lezen!” besloot Adalira.

“Goed, kom maar mee!” wenkte de zeeheks.

Er verstreek een tijd die Adalira later niet meer in kon schatten.

“Lees nu wat je meegebracht hebt”, zei de zeeheks, “als je dat kunt, ben je volleerd en zit mijn werk er op…”

Adalira pakte de papieren van de dichter en las:

Kalm is het water, geen zuchtje wind,
Blaast rimpels in het spiegelbeeld,
Van haar gezicht, haar, die ik bemin,
Wier liefde ik zo dwaas heb verspeeld…

Ademloos las Adalira verder, over het treurige verhaal van een liefde die niet meer was maar de dichter eeuwig bleef kwellen. De diepte van de poëzie lokte haar, verraste haar en maakte haar wanhopig. Ze ontdekte het tegendeel van lezen, zonder dat is geen lezen mogelijk.

Ze keerde naar haar vennetje in het Dikkersbos terug. Ze had geen vrede met zichzelf, de stille waterkant was niet langer de grens van haar veilige thuis. Ze kon lezen, maar wilde ook leren schrijven, zodat anderen -misschien wel de trieste dichter- haar konden lezen. In haar hart begreep ze plotseling de drang van de trieste dichter en de reden waarom hij zijn gedicht in het water had gegooid. Het lukte hem niet om zijn diepste gedachten op papier te zetten!

Adalira vond het schrijfblok en de potloden van de dichter onder een struik op de kant. Vol goede moed probeerde ze de symbolen na te tekenen. Hoe ze het ook probeerde, ze kon de symbolen wel tekenen, maar het lukte niet om ze de betekenis te geven die ze wilde. Het was los zand zonder samenhang.

Adalira werd triest en ontevreden. Haar ven was te klein, de wereld te groot. Ze wilde schrijven, maar zodra ze dat probeerde, viel het papier uit elkaar en verwaterden de symbolen.

Na bijna een jaar doormodderen besloot ze de zeeheks op te zoeken. Die had het over een prijs gehad die ze moest betalen. Er zat niks anders op om te horen wat die prijs was, want zoals het haar nu ging was het ook geen pretje.

Adalira kende nu de weg en na een lange reis kwam ze weer bij de zandbank waar de zeeheks woonde.

“Ik had je al veel eerder terugverwacht, dwaas meisje!” kakelde ze, “dus je hebt ervaren dat lezen alleen niet voldoende is?”

“Nee”, antwoordde Adalira, “ik zou zo graag schrijven wat waard is om te lezen. Gedichten, verhalen, de verzuchtingen van mijn hart, net zoals de dichter jaren geleden op de oevers van mijn vennetje deed.”

“Dat kan, maar dat heeft een prijs, dat weet je!”

“De drang om te schrijven achtervolgt me dag en nacht en ontneemt me alle zin en tevredenheid in mijn leven”, zei Adalira, “mijn bestaan ziet er nu uit als mijn vennetje in de winter, kale bomen op de kant en koud ijs op het water. Is die prijs betalen zo veel erger?”

“Dat is aan jou te beslissen. Als jij wilt schrijven als de mensen, dan zul je moeten worden als de mensen. Dat is de prijs. Dan kun je geen zeemeermin meer zijn, ook al blijf je dat in je hart voor altijd. Je zult niet langer meer vrij kunnen zwemmen en verdrinken als je te lang onderwater blijft, net als de mensen.”

Adalira hoefde niet lang na te denken. “Ik betaal die prijs, ik wil schrijven!”

De zeeheks haalde een flesje uit de kast met een donker drankje. “Drink dit op en zwem voor je leven!”

Adalira nam een teug uit het flesje en viel bijna flauw van de smaak, zo vies was het. De rillingen trokken door haar lijf en ze sidderde aan alle kanten. Ze voelde een verschrikkelijke benauwdheid.

“Zwem voor je leven, naar boven!” hoorde ze de zeeheks schreeuwen. Zonder na te denken deed ze wat haar gezegd was. Haar benauwdheid werd doodsangst, ze zou verdrinken als ze niet snel boven was!

Met een schreeuw van opluchting brak ze door het wateroppervlak heen. Hijgend deinde ze een tijdje rond tot ze een stuk wrakhout zag. Ze hees zich eraan op en dobberde in de zee. Na een tijdje was ze bekomen van de schrik. Ze sloeg met haar benen om richting de kust te komen.

Benen?

Opeens zag Adalira wat de prijs was. Als jij wilt schrijven als de mensen, dan zul je moeten worden als de mensen. Ze was een mensenmeisje geworden! Haar staart was weg, in plaats daarvan had ze benen! Weliswaar mooie benen, dat moest ze toegeven, maar wat was een zeemeermin zonder staart? Ze zou nooit meer kunnen zwemmen en duiken zoals ze gewend was. Ze zou nooit meer bij haar soortgenoten op bezoek kunnen gaan!

De zee was koud en Adalira merkte dat ze zich niet langer als een vis in het water voelde. Ze begon te zwemmen naar de verre duinen in het oosten en geholpen door het getij spoelde ze aan op het strand.

Daar stond ze dan, als een knap mensenmeisje dat heg nog steg kende. Gelukkig kwam er iemand van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen langs die haar op de kant hielp, haar droge kleren bezorgde en een lift gaf naar het Dikkersbos.

Het was gunstig dat het drankje van de zeeheks ervoor gezorgd had, dat ze veel kennis van de mensen had meegekregen. Zodoende bouwde ze een huisje aan het vennetje in het Dikkersbos, vond werk bij een toneelgezelschap en verdiende wat geld met het maken van sieraden, elfenbeeldjes en mooie jurken.

Op die manier kon ze gaan schrijven, maar hoe ze het probeerde, het wilde haar niet lukken. Want iedere keer dat ze een pen op papier zette, voelde ze zich verdrietig, omdat ze geen zeemeermin meer was. Dan kon ze de letters niet meer zien door haar tranen en liepen de letters ook nog eens door omdat haar verdriet op het papier druppelde.

In haar hart vervloekte ze de zeeheks, zij had geweten dat zij haar afkomst nooit zou kunnen verloochenen. Dat was het nare van de zeeheks, ze fopt je en je betaalt altijd een hogere prijs dan je denkt voor haar gunsten.

Op een avond was Adalira bezig met het maken van elfenvleugels voor een mooie fantasiejurk.

Raar eigenlijk, want mensen kunnen helemaal niet vliegen als een elf, dacht ze, maar toch trekken ze zo’n jurk aan om op een elf te lijken…

Dat bracht haar plotseling op een idee. Ze ging naar de winkel en kocht waterdichte stof. Ze tekende een patroon en besteedde een paar dagen aan de afwerking. En toen was het klaar, haar zeemeerminnenkostuum!

Ze trok het aan en voelde zich vreemd genoeg niet zo verdrietig meer, want het leek alsof ze de oude Adalira weer was. Toen ze de pen pakte, wilden de verhalen opeens veel beter lukken! Ze besloot sprookjes te gaan schrijven over haar avonturen als zeemeermin, omdat zowel bij kinderen als volwassenen sprookjes de verbeelding prikkelen.

Ze oefende flink in het vennetje, ook al was het water koud, om in haar kostuum te kunnen zwemmen en dartelen zoals ze in het verleden had gedaan. Het kostte wat moeite, maar het was het waard! Want wat is er mooier voor kinderen dan verhalen over zeemeerlui voorgelezen te krijgen door een echte zeemeermin?

En zo schreef Adalira verhalen over zeemeerminnen en nog veel meer en trok ze de zwembaden langs om de verhalen aan de kinderen voor te lezen. En een succes dat ze had! Zo deden kinderen extra hun best om te leren zwemmen, net zo goed als zeemeerlui!

En Adalira leefde, zwom en schreef nog lang en gelukkig. En haar kennismaking met de trieste dichter? Komt hij ooit nog terug dan? Nou, vast wel. Dat wordt te zijner tijd een nieuw verhaal!

6 gedachten over “De Zeemeermin in het Dikkersbos”

  1. Mark, wat een prachtig verhaal! Zo mooi! Ik wist helemaal niet dat je dit geschreven had….ik ben er helemaal stil van……Dank je wel <3

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven