Black Wings van Gregorian
Drie: Vleugels van Dromen
De zon brandde genadeloos boven de woestijn. Het uitgedroogde bijna verpulverde asfalt leek nog maar weinig op het materiaal, dat het was geweest, toen de weg nog nieuw was. Sinds de Grote Branden, een eeuwigheid geleden, was de weg niet meer onderhouden. Het land leek levenloos, wat hier nog aan dieren rondzwierf had zich ongetwijfeld voor het zonlicht verstopt. Drie slanke rotspilaren tekenden zich af tegen de strakblauwe lucht en wierpen hun schaduwen over de Lange Weg.
Dit komt me bekend voor, dacht Leon.
Hij remde wat af. Zijn Harley gromde bijna teleurgesteld. Hij stopte, zette de motor af en stapte af. Hier vlak in de buurt moest de eerste voorraad benzine liggen, die zijn vader op de kaart had aangetekend. Hij mocht die plaats niet missen.
Vlak bij drie rotsnaalden staan een paar grote cactussen, herinnerde hij de aanwijzingen op de kaart, daar moet iets liggen. Bovendien moet er water in de buurt zijn.
Hij had die benzine en dat water hard nodig. Hij had juist vanmorgen bij zonsopgang de inhoud van de laatste jerrycan in de benzinetank gegooid. Hij was blij, dat hij nog een plaatsje voor een trechter had gevonden in zijn bagage. Dat bespaarde hem een hoop knoeierij met de kostbare benzine. Verder baarde de inhoud van zijn waterzak -of liever gezegd het gebrek daaraan- hem zorgen. Hij had nog niet geleerd zijn verbruik te doseren, op zijn tochten in de westelijke landen was water nooit een probleem geweest.
Hij was nu twee dagen onderweg. De weg had niet geheel onafgebroken onder hem doorgerold terwijl hij de motor op een rustig gangetje van ongeveer tachtig kilometer per uur had gehouden. “Als je zuinig wil rijden,” zo had Harley David hem verteld, “dan moet je niet veel sneller gaan.” Maar de hele dag doorrijden zat er nu nog niet in, na een uurtje zitten verging hij van de zadelpijn en moest hij ruim pauzeren.
De eerste dag voerde hem door de woestijn. Een dorre vlakte met hier en daar wat stugge begroeiing. Maar toch, ondanks zijn ogenschijnlijke doodsheid leefde dat land en straalde een hoop uit in vergelijking met wat hij deze dag gezien had.
Gisteren had hij nog woestijnkonijnen gezien en een paar ratelslangen, die zich haastig uit de voeten maakten op zijn nadering. Tegen het geluid van de Harley konden zij niet op ratelen. Gisteren had hij dorre en nauwelijks begroeide rivierbeddingen gezien, die in een bloemenzee zouden veranderen als er maar even wat regen viel.
Gaandeweg was het land doodser geworden. De hoop van leven leek te zijn weggesijpeld. Er kwamen sporen van het verleden in zicht. Langs de weg lagen scheefgezakte en gedeeltelijk door zand overdekte autowrakken, sommigen zwartgeblakerd. Hier en daar kon hij daarin wit gebeente zien liggen, dat nog niet door het zand tot stof geschuurd was.
De ongelukkigen, dacht hij dan, de Lange Weg was voor hen te lang!
Vandaag had hij zich voor het eerst zorgen gemaakt. Het land deprimeerde hem. Het leek hem te beschuldigen. Dit hebben jullie mensen op je geweten, leek het in de lucht te trillen. Dat gevoel werd nog sterker als hij op de resten van taaie strijd stuitte. Uitgebrande wrakken, soms half gesmolten in groteske vormen als van een modernistisch plastiek. De kunst van louter dood..
Maar hij kon nu niet meer terug, zijn voorraad brandstof was te ver heen. De kaart van Harley David zou hem eruit moeten helpen. De drie pilaren waren een hoopvol teken.
Leon keek om zich heen. Er was in de wijde omtrek niemand te zien, dus hij kon de motor op het slot achterlaten. Zijn waterzak, een schep, een jerrycan en de trechter nam hij mee.
De wandeling naar de drie rotspilaren viel hem tegen, hij had niet verwacht zo ver van de weg af te moeten lopen. Maar de verrassing was de wandeling waard. Onzichtbaar vanaf de weg welde een kleine bron op uit de rotsen tussen de pilaren. Binnen de kring, gevormd door de pinakels, was het groen.
Leon dacht na. Dit was op zich een prima kampplaats. Maar dan moest hij wel eerst de motor ophalen. Hij verwierp het idee om hier te kamperen. Het terrein was te ruw voor de motor en hij durfde hem niet zo lang achter te laten.
Leon begon met de watervoorziening. Hij dronk eerst zelf en vulde daarna zijn waterzak. Toen was zijn motor aan de beurt. De aanwijzingen op de kaart van zijn vader waren voldoende. Hij groef op de aangegeven plaats en vond twee drums met benzine. Zelfs de slang was Harley David niet vergeten. Leon maakte een hevel en vulde zijn jerrycan bij nadat hij een drum met inspanning overeind had gezet.
De terugweg naar zijn voertuig was voor Leon een stuk vermoeiender. Maar zijn conditie was in orde, dus meer dan wat lui zweet kostte het hem in eerste instantie niet. Hij ging die middag tweemaal heen en weer om de benzinetank van de motor en de twee jerrycans aan te vullen. Daarna verborg hij de brandstof op dezelfde manier en camoufleerde zijn graafactiviteit zo goed mogelijk. Voor de terugweg, wanneer die ook zou zijn.
Leon zag de weg nu weer voor zich. Hij tuurde naar het oosten, waar kaal bergland zich verhief. Heel in de verte zag hij stipjes in de lucht. Het waren er enorm veel. Dat moesten haast wel vogels zijn. Gieren misschien, of roofvogels. Hoe dan ook, daar zou vast iets te doen zijn. Hij werd nieuwsgierig. Als hij doorreed kon hij het voor de avond nog halen.
Hij stapte op, startte de Harley en reed weg. Naarmate de middag vorderde en de zon naar zijn ondergang in het westen zakte zag Leon de bergen dichterbij komen. De Lange Weg liep nu niet langer recht maar volgde de welvingen van de aarde. De weg steeg, steeds hoger het gebergte in.
De zon was bijna onder. Leon keek scherp om zich heen om een geschikte plaats voor de nacht te vinden. Hij had geluk, een klein stroompje klaterde van de berg naar beneden en verdween in de richting van de woestijn. Een pad boog van de Lange Weg af in de richting van een met lage struikjes begroeid oeverland.
Leon reed het pad op en vond een geschikte plaats om te overnachten. Hij zette zijn tent op, sprokkelde wat hout en maakte een vuur. Na een snelle maaltijd en een stevige slok water rustte hij uit en staarde in de vlammen. De vuurgloed weerspiegelde in het chroom van zijn Harley, die vlakbij geparkeerd stond. Alles was rustig, de wind was gaan liggen en alles wat hij hoorde was het levendig klateren van het water van het stroompje. De maan kwam op boven de bergen en zette de omgeving in een vaal licht, waarin schaduwen van peilloze duisternis waren.
Plotseling hoorde hij geluid. Het geluid van fladderen, van duizenden vleugels. Leon keek schichtig om zich heen en in de lucht. Boven hem vloog een zwerm vogels. Het was de grootste zwerm, die hij ooit gezien had, zelfs de zwermen spreeuwen, die haast hemel verduisterend in het najaar om bepaalde tijden om de bomen van Wasted Land’s End vlogen waren klein in vergelijking met wat hij nu zag en hoorde.
Hij liep naar zijn motor en knipte zijn koplampen aan. Het was geen seconde te vroeg. Twee grote vogels, die eruitzagen als valken sprongen met een schorre kreet naderbij. Ze waren veel groter dan de kleine valken, die Leon boven de weilanden thuis zag bidden voordat ze met een scherpe duik op hun prooi aanvielen. Deze dieren baden niet. Ze vielen hun prooi direct aan. Leon zag een metaalachtige glans op koppen en borstveren. De vogels staarden hem uitdrukkingsloos aan.
Wat zijn dit voor vogels? flitste het door Leon heen.
Sneller dan een lichtflits trok hij zijn lange mes en stak naar de aanstormende vogels. Het lemmet gleed door het verenkleed van de voorste aanvaller heen, penetreerde en stuitte toen. Het dier krijste, toen het mes doel trof. Leon wilde het mes lostrekken om opnieuw uit te halen, maar het zat muurvast. Het dier rukte zich los en Leon moest het mes laten gaan. De getroffen valk vloog in een scherpe bocht weg. Leon zag de veren en de kop en kreeg het vreemde gevoel, dat ze van metaal waren, een ondoordringbaar pantser voor een simpel wapen. Hij had geluk gehad, maar hij stond nu ongewapend. Hier waren andere middelen nodig!
Hij dook opzij voor de klauwen van de andere vogel en rolde naar het vuur, waar zijn andere wapens lagen. Hij graaide in zijn bagage. De kruisboog! Hij hoorde weer die schorre aanvalskreet. Snel als de bliksem richtte hij op de vogel in duikvlucht en drukte af.
Leon’s oog was snel genoeg, zijn hand had voldoende zekerheid om te raken, zelfs in het halfduister. De pijl raakte de valk dan ook. Maar met een felle vonk ketste het projectiel af op het glanzende pantser van het dier. Leon’s ogen werden groot van verbazing en ontzetting.
“Vervloekt!” siste Leon en hij drukte nog twee keer af.
Hetzelfde jammerlijke resultaat. Het enige positieve was, dat het dier van schrik zijn duikvlucht onderbrak en een grote bocht maakte voor een nieuwe aanval.
Het zwaard, dacht Leon, ik moet het zwaard proberen! Mijn laatste kans!
Leon graaide opnieuw maar nu wanhopiger in de bagage en vond het zwaard, dat hij van zijn vader meegekregen had. Het siste uit zijn schede. Hij sprong overeind, het zwaard nog maar net geheven. Dat bleek juist op tijd om de valk af te weren. Metaal klonk op metaal toen Leon de aanval van de vogel blokkeerde. Met moeite bleef Leon overeind onder de klap van de botsing.
Aanval na aanval deed de valk en teisterde Leon’s verdediging. Het dier leek onvermoeibaar. Leon raakte vermoeid en begon fouten te maken. De valk slaagde er daarom in om hem met zijn messcherpe metalen klauwen te verwonden. Bloed sijpelde uit een flinke snee in zijn arm. Gelukkig voorkwam zijn motorpak veel verdere schade, ook al vertoonde het leer diepe krassen van snavel en klauwen.
Leon zette zijn tanden op elkaar. Dit kon hij niet lang volhouden. Zijn blik ging naar de motor. Zou de motor snel genoeg zijn om aan de vogel te ontkomen? Een ontsnappingsplan kwam razendsnel op in zijn hoofd.
Maar toen zonk het hart hem in de schoenen. Bij de motor glansde nog meer metaal, zeker tien valken zaten bedaard te wachten tot hij die poging zou wagen.
Leon kreeg geen tijd om hierover een kernachtige uitspraak te doen, want de valk zat hem al weer op de nek. De metalen snavel miste zijn gezicht op een haar na. Leon haalde uit. Vonken en zingend metaal. En daarna een nieuwe aanval.
“Stop!”
De valk leek te bevriezen in de lucht, fladderde om zijn vaart te breken en vloog weg. Met verbazing volgde Leon het dier met zijn ogen. Toen kreeg hij een nog grotere schok.
Op enige afstand stond een vrouw. Haar houding was onverzettelijk en trots, met haar ogen dwong ze de valk te landen op het leer om haar pols van haar uitgestrekte arm. Ze bewoog haar arm niet, toen de vogel zijn klauwen om haar pols sloot en een schorre kreet van onderdanigheid uitte. Daar stonden vrouw en valk, volkomen in evenwicht.
Leon kon zijn ogen niet van haar afhouden. Haar profiel verbaasde hem, haar gezicht, haar gespierde lichaam waarop hetzelfde metaal glansde als op de vogels. Metalen valken droegen haar borsten, fijn bewerkt en verbonden door een sieraad met een rode steen om haar hals. Hetzelfde metaal droeg de rode jurk om haar heupen, een rode mistflard, die bijna leek te vervliegen in de wind maar toch voldoende verhulde. Soortgelijk metaal was als een kroon in haar haar, koninklijk zonder de vrijheid van haar loshangende haren te beperken. Kunstig gemaakt siersmeedwerk tooide haar polsen en enkels.
Die vrouw, ging het door hem heen, ze is een droom!
De vrouw leek zijn gedachten te lezen. “Nee,” zei ze, “een droom ben ik niet. Dat geldt alleen voor de vogels boven mij. Zij zijn de dromen, die vleugels gekregen hebben, omdat ze hun eigen bedenkers en bedenksters zijn kwijtgeraakt. Ik ben de Meesteres van Dromen, ik verzamel dromen. Wat brengt jou hier, mensenkind? Jaag jij een droom na, die interessant genoeg is voor mijn verzameling?”
“Ik ben op weg, dat is mij voldoende,” antwoordde Leon, “als ik al een droom najaag is dat de wens om iets van de wereld te zien, die mijn vader vroeger gekend heeft.”
De vrouw lachte melodieus. Maar het was een kwaadaardige melodie: “In dat geval hoef je niet verder te zoeken. Kijk maar boven je! Weet je wat je ziet en hoort?”
Leon zag de zwermen vogels boven de bergen. Ze verduisterden de maan en de sterren, het moesten er miljoenen zijn. Ze krijsten, ze fluisterden, ze huilden, ze lachten, ze vlogen woedend of verstild of fladderden in een baan van frustratie een klein cirkeltje rond.
“Je hoort de Vleugels van Dromen,” legde de vrouw uit, “ik heb ze allemaal gevangen. Mijn trouwe valken hebben ze opgejaagd, één voor één. En nu zijn ze gebonden. Alle dromen van mensen op een wereld van alle tijden, voordat die door de Grote Branden werd gedood! Dromen die terug gaan tot de oorsprong!”
“Mensen!” haar stem kreeg een minachtende klank, “hun eigen hoogmoed heeft hen ten val gebracht en hun wereld vernietigd. Ze zijn hun dromen vergeten en hebben zich daarmee aan mij uitgeleverd! Als je deze dromen kent, ken je de wereld, die eens was en de wereld, waarvan ze hoopten dat die eens zou komen. Niets dan ijdelheid nu! Hierin leven de doden voort en kijken naar de wereld.”
Ze lachte: “En wat is er erger om te zien dan dromen, die nooit uit zullen komen!”
Leon hijgde. De kwaadaardigheid van haar stem verstijfde hem. “Dat is niets anders dan de hel,” stamelde hij, “wie ben je eigenlijk!”
De vrouw keek hem aan. “Dat doet niet ter zake,” zei ze, “ik ben gekomen omdat jij een levende droom koestert. Die droom trok mij en mijn valken aan. Een prooi..”
Haar blik betoverde hem zoals een cobra een muis hypnotiseert voor ze hem verzwelgt. “Dus jij wilt de wereld zien, zoals je vader die kende voordat hij de Lange Weg aflegde,” zei ze zacht, “dat kan, op één voorwaarde.” De vogel op haar arm draaide zich naar Leon om en keek hem aan met starre ogen.
“Alles in ruil voor jouw levende droom!” eiste ze. Op zachte toon vervolgde ze, als sprak ze tegen zichzelf: “Want een levende droom is pas een aanwinst voor mijn collectie. Daarvoor wil ik alles wat ik heb opgeven. Dood zijn mijn dromen, het leven, dat hen gemaakt heeft, is reeds lang vertrokken. Dood zullen ze blijven, want in dit land leeft niemand meer, waar ze zich aan kunnen verbinden. Slechts als ze nieuw leven vinden waarin ze uit zullen komen, zullen ze zichzelf bevrijden.
Maar hoe anders is een levende droom, die van jou! Want een levende droom vernieuwt zichzelf en biedt meer beelden dan alle dode dromen bij elkaar! Bovendien biedt een levende droom perspectief, zij heeft nog de potentie om uit te komen. Die kracht zal mij voeden!”
Ze wees naar boven: “Die daar hebben dat niet, zij zullen nooit uitkomen en dus ook niet aan mijn heerschappij kunnen ontsnappen. Vroeg of laat laat ik hen door mijn valken verscheuren als een nutteloos blad papier waarmee een schrijver een nieuw verhaal is begonnen om slechts vast te lopen.”
Ze keek even meewarig voor zich heen, als in gedachten verzonken. De valk op haar arm bewoog onrustig, alsof hij wachtte op het bevel om te jagen en te doden. Toen richtte ze haar aandacht weer op Leon.
“Lever jouw droom toch aan me uit,” zei ze dringend, “het is een goede ruil, want wij krijgen beiden wat we willen. Ik de levende droom en de beelden, jij de kennis over jouw oorsprong.”
Haar blik werd intenser en leek het “ja” van Leon’s lippen te willen trekken. Zij was verleidelijk. Dan zou hij alles weten, waarvoor hij op weg was gegaan. Wat simpel eigenlijk. En wat een geringe prijs: één droom tegen zovelen. Hij deed zijn mond open om in te stemmen.
Gefladder leidde Leon plotseling af. Een kleine kleurige vogel met een lange staart streek op zijn schouder neer en piepte dringend in zijn oor.
“Neem mij mee, ik zal jouw droom helpen! Want jij bent mijn uitkomst!”
Een wonderlijk gevoel van herkenning trilde door Leon heen. Hij knikte bevestigend en de vogel nestelde zich tegen de kraag van zijn motorjack. Toen draaide het dier haar kopje naar de Meesteres van Dromen en sloeg een hoge triller.
De zang van de vogel maakte Leon wakker uit zijn lethargie. “Ik kan uw aanbod niet aannemen,” zei hij, “ik zal mijn zoektocht op eigen kracht maken. Ik zal die kennis over mijn oorsprong persoonlijk verwerven. Mijn droom is om dat alles zelf te doen.”
Het mooie gezicht van de vrouw veranderde in een masker van haat.
“Vervloekt, jij droom van een klein kind!” siste ze. Het was onduidelijk of ze Leon of de vogel bedoelde. “Denk je aan de dood, aan mij, te ontkomen door voor leven te kiezen? Eens zal ik je terugwinnen!”
De kleine vogel op Leon’s schouder floot haar levendig en uitdagend toe. De vrouw deinsde terug voor het lied. De valk op de arm van de Meesteres van Dromen uitte een kreet van ontzetting en fladderde angstig. Toen vloog het dier op, tegen haar macht in. De miljoenen vleugels in de lucht leken tot stilstand te komen. Met een kreet van woede vervaagde de vrouw en haar valken met haar. De vleugels van dromen waren verdwenen. In het oosten werd het lichter. Leon vroeg zich af, waar de tijd van de nacht gebleven was.
“Wiens droom ben je?” vroeg Leon de vogel. Hij had nu de tijd om haar beter te bekijken. Ze was zo groot als een duif en droeg een prachtig gekleurd verenkleed en een lange kleurige staart. Hij herkende haar blik, net zoals zij de zijne herkende, want de oorsprong van de droomster waaruit de vogel geboren was en die van hem was dezelfde.
“Ik ben Laurie’s Droom,” antwoordde de vogel, “van jouw halfzuster, die de Lange Weg niet overleefde. Daarom kon de Meesteres van Dromen me vangen. Tot het laatste droomde ze een broer te hebben, zoals ze had gehad voor de Grote Branden hem doodden. Ze had verdriet om wat ze had verloren, maar ze had hoop voor de toekomst. Een droom. Daarom ben ik nu hier. Jij bent die droom, die uitgekomen is, ook al is Laurie er nu zelf niet meer.”
De vogel vloog op en fladderde naar de Harley. Ze ging op het stuur zitten en spiegelde zich in het chroom. “Wiens droom is dit?” floot het dier in een klein melodietje.
“Van mijn vader, Harley David,” zei Leon, “zoek maar een goed plekje want we vertrekken zo.”
Hij brak zijn tent af en pakte zijn spullen op de motor. Hij vulde zijn waterzak bij in het stroompje en hing hem tussen de bepakking. Laurie’s Droom had zich inmiddels prinsheerlijk geïnstalleerd.
Leon startte de motor en reed de weg op, die de bergen in slingerde.