Vienna van Ultravox
Vier: Het Lied van het Paradijs
De lucht werd ijler op de weg, die naar de pas van de bergrug leidde. Hier kwamen de ribben van de aarde door de huid heen, gladgeschuurd door de tijd. Sneeuw blonk op de pieken. Het land was kaal, Leon had de boomgrens al uren achter zich gelaten en nog steeds steeg de weg in trage lussen naar wat het dak van de hemel leek.
Leon keek naar zijn benzinemeter en stopte. Laurie’s Droom sprong op zijn schouder en keek bedachtzaam: “Wat kijk je bezorgd?”
“Mijn mechanische rijdier zit bijna zonder voer,” merkte Leon op.
Laurie’s Droom was niet zo goed in techniek. Daarom deed hij maar alsof zijn stalen ros een dier was. Dan begrepen ze elkaar wat dat betreft tenminste.
“En de jerrycans zijn leeg,” voegde hij eraan toe, “dit terrein vreet benzine!”
Hij pakte de kaarten van Harley David en volgde zijn route met zijn vinger op het papier. Leon had bewondering voor zijn vader, die zo ver gegaan was. Om zichzelf terug te vinden of om Leon’s weg te bereiden? Hij wist het niet.
Zijn vader had steeds op strategische plaatsen benzine achtergelaten, goed verborgen voor rovers. Dat betekende, dat de brandstof niet altijd even gemakkelijk te vinden was. Het leek zelfs steeds moeilijker te worden, naarmate zijn weg vorderde. Zijn marges werden ook steeds kleiner.
Hij was aangekomen bij het punt, waar ze nu stonden. De benzine lag ver van de weg, zeker zo’n vier kilometer de bergen in. Dat zou sjouwen worden! Niets aan te doen. Als hij zich haastte kon hij de klus nog voor de avond klaren.
Hij pakte een jerrycan van de motor, stak gereedschap en een wapen bij zich en riep Laurie’s Droom. Ze streek neer op zijn schouder.
“Gaan we weer naar voer voor jouw rijdier zoeken?” floot ze.
Leon knikte. “Jammer, dat je geen handje kunt helpen,” merkte hij op.
De vogel floot een geschokte triller: “ik krijg mezelf al nauwelijks de lucht in, laat staan samen met dat ding. Jouw rijdier had vleugels moeten hebben, dan had je geen last gehad!”
“Deze adelaar heeft toevallig wielen,” lachte Leon. Samen gingen ze in de richting, die Harley David’s kaart aanwees. Ze kwamen in een rotsachtige kloof, die diep de bergrug in sneed. Leon keek eens omhoog. Hij hoopte maar, dat de benzine niet ergens boven zou liggen. De wanden werden zo steil en hoog, dat de hemel maar ternauwernood te zien was.
Plotseling liep de kloof dood op de ingang van een grot. Leon mopperde, hij had geen licht bij zich. Behoedzaam liep hij de mond van de berg in. Het tochtte.
“Blijf wel zitten, hè,” zei hij tegen Laurie’s Droom.
“Maak je niet ongerust, ik verroer geen veer,” zong ze, “jij kunt beter je hoofd stoten dan ik!”
Veel tijd om zich over de pragmatische houding van de vogel op te winden kreeg Leon niet. Hij zag namelijk verderop een fluorescerend schijnsel, dat een zacht licht in de spelonk wierp. Hij luisterde scherp en sloop behoedzaam verder, toen hij niets verdachts hoorde. De wanden van de gang verderop bleken licht te geven, zodat ze geen lamp of toorts nodig hadden.
Leon liep enige tijd door met zijn metgezellin op zijn schouder, tot ze in een grotere spelonk kwamen. Leon zuchtte van opluchting, toen hij kleine vaatjes zag staan. Er kwamen nog wat gangen op de spelonk uit. Maar Leon had geen behoefte om verder te zoeken. Hier stond wat hij zocht.
Hele barrels had je hier ook niet naar binnen gekregen, Pa, dacht hij.
Hij vulde zijn jerrycan en liep terug naar de motor om de tank bij te vullen. Daarna wilde hij de jerrycans vol maken. De zon stond nog niet zo laag in het westen, zodat hij dacht genoeg tijd te hebben. Daarin misrekende Leon zich, want hij liep de tweede keer langzamer dan de eerste keer en het vullen en het teruglopen met twee volle jerrycans kostte veel meer tijd, omdat hij moe was.
Zodoende was het donker, toen hij bij de uitgang van de grot kwam. In de kloof was het aardedonker, die paar pinkelende sterren in het zichtbare stukje hemel gaven niet voldoende licht om je te oriënteren.
“Fraai is dat,” zuchtte Leon, “we zullen hier de ochtend af moeten wachten. Het is veel te link om hier op de tast doorheen te wankelen met die jerrycans.” Hij maakte aanstalten om het zich relatief gemakkelijk te maken.
“Je gaat hier toch niet blijven?” piepte Laurie’s Droom angstig, “ik ben bang in het donker. Ik ben overdag geboren, in zonlicht zonder schaduwen.”
Leon lachte: “Een droom, die bang is in het donker?”
“En so what?” floot de vogel scherp, “heb jij weleens in het aardedonker tussen miljoenen droomvogels gevlogen met de valken van de Meesteres der Dromen op je hielen? Soms sloegen ze zomaar toe vanuit het donker en scheurden iedere arme droomvogel, die ze te pakken kregen aan stukken. Ook daarom ben ik nu bang.”
Leon suste Laurie’s Droom en ging de grot weer in. Bij de benzinevaten zouden ze goed kunnen overnachten. Het was alleen jammer, dat zijn motor nu onbeheerd stond. Hij ging tegen de rotswand zitten. Laurie’s Droom vlijde zich op zijn schouder tegen hem aan en stopte haar snavel tussen de veren. Het duurde niet lang voordat ook Leon in slaap viel.
Leon kon niet zeggen, hoe lang hij geslapen had toen hij wakker schrok. Verwilderd kwam hij overeind. Laurie’s Droom haalde de snavel uit de veren en klemde zich geschrokken vast aan zijn schouder. Een stemgeluid ijlde door de gangen en liet echo’s achter.
Voor er kennis bestond was er paradijs,
Alles was, waarom om wijsheid vragen?
Maar ‘t zien van Licht heeft nu eenmaal zijn prijs,
Dan moet je ook kennis van je Schaduw verdragen.
Het wonderlijk zingen trok aan hem. Kennis… Weten… Dat zocht hij. Leon liep naar de gang waarvan hij dacht, dat het geluid daar vandaan kwam en keek naar binnen. Er was niets te zien dan een kronkelende weg, badend in zacht licht van de wanden. Verderop kwamen andere gangen uit. Hij liep nieuwsgierig de gang in.
“Ho, wacht eens even, Leon!” piepte Laurie’s Droom, “hoe denk je hier straks terug te komen? Ik zie je nu al enthousiast van de ene gang naar de andere hollen en de terugweg vergeten!”
“Ik onthoud het wel,” zei Leon een beetje korzelig. De verre stem trok aan hem als de zang van een sirene aan de arme luisterende zeelieden trekt en hen ziende blind op de klippen laat lopen.
Laurie’s Droom pikte hem venijnig in zijn oor: “Daar geloof ik niets van!” tierelierde ze gedecideerd, “je moet tekens achterlaten, zodat we later de weg kunnen terugvinden!”
De pijn in zijn oor bracht Leon een beetje tot zichzelf. Maar de stem bleef trekken. “Hoe dan?” stoof hij op, “ik ben geen Klein Duimpje, die een zak met keitjes bij zich heeft voor het geval dat! En ook met broodkruimels zal het niet lukken, want we hebben geen hap eten bij ons.”
Laurie’s Droom speurde om zich heen en dacht na. Ze staarde half afwezig naar haat staart. “Ik weet een oplossing”, zei ze en ze wees met haar snavel, “ik zal mijn wilde veren maar opofferen!”
Leon krabde zich achter zijn oor. “Is dat niet pijnlijk, die verentrekkerij?” Larie’s Droom schudde het kopje: “Ik laat ze net zo gemakkelijk los als een tjitjak! En ze groeien net zo snel weer aan.” Om het te laten zien trok ze een veer uit haar staart en hield hem omhoog.
“Op weg dan,” zei Leon en pakte de veer aan.
Hij stak de veer in een rotsspleet bij de afslag, die ze ingingen. Zo ging het steeds weer, bij ieder splitsing trok Leon een veer uit de staart van Laurie’s Droom en gaf zo hun pad door het doolhof aan. Van tijd tot tijd bekeek de vogel haar staart kritisch en merkte dan op, dat ze hoopte, dat het labyrint niet al te uitgestrekt zou zijn omdat ze toch nog een paar wilde veren wilde behouden.
Een labyrint was het, waar ze hun weg door zochten. Eindeloos spiralende en vertakkende gangen in het zachte licht, een gordiaanse knoop van lucht in het hart van de berg. Met daarin steeds de lokkende echo’s van de stem, die Leon dwong verder te gaan.
Leon stond stokstijf toen hun zoektocht ten einde leek. Een gigantische grot strekte zich voor hen uit. Het zachte licht was er nog steeds. Maar nu werd het gebroken en versterkt door duizenden kristallen, die in alle mogelijke vormen waren gegroeid. Een pad leidde tussen de lichtschittering de spelonk in.
Laurie’s Droom bekeek de situatie kritisch. “Hierbinnen is het net zo’n doolhof als buiten, Leon!” zong ze bedrukt, “en dat spul is veel te glad om veren in te steken. Bovendien vind ik het eng hier. Er kruipt iets.”
Het was aan dovemans oren gezegd, zonder acht te slaan op haar bezorgdheid liep Leon het pad op, de kristallen zaal in. De kracht van de stem was hem de baas.
Het pad slingerde zich en vertakte zich, liep soms dood of kwam ogenschijnlijk weer terug op een bekende plaats. Maar door de glans en de spiegeling van het kristal was alles nog veel moeilijker. Nu eens staarde je in de ruimte van de oneindige spiegeling, dan weer leek het alsof je je eigen voetstappen van een tijd geleden voor je zag. Leon kon noch de tijd, dat hij aan het lopen was, noch de afstand, die hij aflegde nog inschatten. Hij wilde dat ook niet, zijn doel was duidelijk.
Het kristal opende zich in een zaaltje, dat oneindig hoog en oneindig diep leek. Een diepe kloof scheidde hen van de bewoners van de ruimte, als hij een sprong zou wagen om die te overbruggen zou hij tot in eeuwigheid vallen. Maar Leon had geen lust om te springen. De aanblik van de twee bewoners namen hem geheel in beslag.
Leon zag een naakte vrouw. Gevormd zoals hij in de hitte van de nacht een vrouw droomde. Rossig haar viel golvend over haar schouder. Haar ogen halfgesloten, een uitdrukking op haar gezicht die rust en genot in één was, die zowel sereniteit als extase vormde. Zij stond bewegingloos in een pose waarin je op jezelf geen evenwicht kan bereiken.
Zij was niet alleen. Glanzend goud kronkelde om haar lichaam, sloeg zich om haar heupen en bedekte haar borsten. Zij ontleende haar evenwicht daaraan, met haar handen vond zij steun op het warmglanzende metaal. Het was goud, dat leefde. Het dier droeg rossige vinnen in dezelfde kleur als het haar van de vrouw. Leon kon zich niet herinneren ooit iets zachter gezien te hebben. Het jonge gras op de vlakte, dat zich richtte naar de arabesken van de wind, oogde harder. De waterplanten in de stroom, die wuifden in het vlietende water, oogden harder. De gevederde wolken in de lucht, die een verre regen aankondigden, oogden harder. Oneindig harder dan de vinnen van de slang, die Leon nu zag.
De gevorkte tong van het reptiel liefkoosde haar schouders, traag en tijdloos. Ook het dier -Is het eigenlijk wel een dier? vroeg Leon zichzelf- had de ogen gesloten. Zowel vrouw als slang besteedden geen aandacht aan de buitenwereld. Leon vroeg zich af van wie de stem was, die hem hierheen getrokken had. Van de slang? Of van de vrouw? Beiden was mogelijk, maar slechts een van hen stond aan de wieg van die verleiding.
Laurie’s Droom sprong onrustig op zijn schouders heen en weer. “Nu heb je toch gezien, wat je wilde zien?’ piepte ze zachtjes, “laten we gaan, als we de weg tenminste nog kunnen terugvinden.”
Laurie’s Droom brak de stilte. De vrouw opende plots haar ogen en bekeek de nieuwkomers, de man met de droomvogel op zijn schouder. Zowel herkenning als erkenning blonken er in haar grijze ogen. Haar blik volgde zijn profiel en een goedkeurend glimlachje speelde om haar mond. Met een elegant gebaar maakte ze zich los uit de omhelzing van de slang, alsof ze iets wegwierp, dat voor haar van generlei waarde meer was. Toen liep ze Leon’s richting op.
Pas toen ontwaakte het reptiel uit zijn trance en opende zijn ogen. Ook hij zag Leon en Laurie’s Droom. Woede flitste uit zijn gouden ogen, toen hij verstarde. Zijn vinnen leken plotseling op scherpe koraalriffen, eens het huis van leven maar nu leeg en dood. Alle zachtheid was verdwenen. Heftig kronkelend loerde hij naar de vrouw, die geen aandacht meer voor hem had. Zijn kop schoot uit om haar te grijpen, maar ze weerde hem simpel af zonder haar pas te vertragen. Toen richtte het reptiel zijn blik op Leon.
“Hoe waag je het hier te komen, mensenkind!” siste hij. Zijn stem weerkaatste op de duizenden facetten en deed de kristallen kraken, “herinner je je niet de afspraak, die we hebben gemaakt, toen de tijd pas gestalte had gekregen?”
Leon trok niet begrijpend zijn wenkbrauwen op. Laurie’s Droom sidderde en verborg haar kop in de veren. Dromen zijn nu eenmaal meer verbonden met de vroegste tijden. Zij herinnerde zich het verraad.
“Ik beloofde je kennis als je haar met rust liet en mij mijn gang liet gaan. Ik heb je daarbij een mythe gegeven, waarmee je haar tot in eeuwigheid kunt beheersen en je wil kunt opleggen. Ik heb mijn belofte gehouden! En nu zie ik jou hier, jij eed breker!”
Leon vroeg zich later steeds af, of het zijn eigen stem was geweest, die de slang had geantwoord. “Ik ben tot inkeer gekomen,” zei hij, “jouw kennis heeft me zo ver gebracht.” Hij wees naar de vrouw. “Wij zijn bedoeld als een en gelijkwaardig. Geen Kwaad mag dat bestrijden! Geen Goed mag dat ontkennen! Een eed op goed en kwaad zonder kennis daarvan is ongeldig!”
De slang siste woedend, hij had verloren. De vrouw zou hem nooit meer beminnen zoals ze gedaan had. Zijn gevorkte tong geselde de schitteringen in de zaal, zijn lange lijf kronkelde als een zweep op weg naar zijn doel. De kristallen kraakten en brokken vielen op de vloer. Pilaren en gewelven versplinterden. In de verte schitterde hoopvol een gekleurde veer.
Laurie’s Droom haalde haar kop uit de veren en pikte Leon opnieuw in zijn oor. “Daar is de uitgang, Leon!” sloeg ze een snelle triller, “we moeten hier weg, je reis is nog niet afgelopen!”
“Maar de vrouw…” stamelde Leon.
“Jouw zelfmoord zal haar niet helpen,” krijste de vogel en pikte hem nogmaals.
Leon kwam tot zichzelf en zette het op een lopen. Sneller dan hij had gedacht, bereikte hij de uitgang van de zaal. Hij trok de veer uit de rotsen en schoot de gang in. Het kristal stortte zich op de doorgang en leek met de rotsen te versmelten. Het vormde een spiegel, hard, ondoordringbaar en zilver reflecterend. Er was geen weg terug, alleen een terugweg.
De berg bewoog onrustig maar probeerde zich niet op Leon en Laurie’s Droom te storten. De gekleurde veren van de vogel wezen hen allebei de weg naar buiten. Leon stopte ze allemaal in zijn zak, hij wilde het offer van Laurie’s Droom niet zomaar weggooien.
Ze passeerden de rots zaal met de vaatjes benzine. Ze kwamen aan bij de uitgang van de spelonk. Het was inmiddels dag geworden. Leon pikte de jerrycans en de andere spullen op en rende met de droomvogel op zijn schouder zo snel mogelijk de kloof door. De stem van de berg maakte hem haastig. Maar het feit, dat hij het stemgeluid achter zich liet gaf hem hoop.
Relatief ongedeerd -de enige prijs was de kale staart van Laurie’s Droom- kwamen ze bij de Harley aan. Het stalen rijdier leek op hen te wachten. Leon bond de jerrycans vast en controleerde de motor. Ze konden vertrekken.
Laurie’s Droom nestelde zich op haar vertrouwde plekje. Leon stapte op en voelde in zijn zak. De staartpennen! Hij nam zich voor er iets moois van te maken als hij tijd had. Toen vervolgden ze de Lange Weg.