De Zoon van Harley David (5)

The White Ship of Hope van Lisa Lynne

Vijf: Vuur

De boogpees van Leon’s kruisboog zong. Met een schrille kreet en nog wat krachteloos na fladderen tuimelde een vogel uit de lucht en stortte neer met een pijl door de hals. Leon rende er naartoe en floot goedkeurend. Het eten van vandaag was weer binnen.

Hij liep terug naar zijn motor, waar Laurie’s Droom wachtte. Zij wilde er niet bij zijn als hij op jacht ging. De vogel vertoonde zich met een stuurse uitdrukking in haar ogen. Ze had een hekel aan wat hij deed.

Leon sprokkelde wat hout, maakte een vuur en zette er een pan met water op. Hij sneed de vogel de hals door en liet hem uitbloeden. Toen wroette hij wat met zijn mes en verwijderde zo goed mogelijk de ingewanden. Een kort bad in het kokende water maakte het mogelijk om de veren te plukken. Toen kon de vogel aan het spit boven het vuurtje.

Laurie’s Droom mopperde zachtjes piepend met kleine mordentjes haar ongenoegen. Ze weigerde op Leon’s schouder te komen zitten en bleef veren schuddend op het zadel van de Harley bivakkeren.

Leon draaide zich om: “Hé, Laurie’s Droom, waar leef jij dan van? Moet jij nooit eten?”

De vogel fladderde op en vloog een rondje: “Ik leef van de wind,” floot ze, “en van het perspectief op uitkomst. Een droom, die nooit uitkomt gaat dood of wordt door de Meesteres ingepikt en wellicht door haar valken verscheurd.” Het vogeltje sidderde bij de herinnering.

Leon knipoogde: “Dus een uitkomst is heel belangrijk voor een droom?”

Laurie’s Droom vloog een looping en suisde naderbij: “Jazeker, dat perspectief is van levensbelang.”

Leon lachte: “Laurie’s Droom, wat ben ik van jou?”

Laurie’s Droom zag de bui al hangen en streek neer op Leon’s schouder. “De uitkomst!” piepte ze timide.

“Nou dan,” grijnsde Leon breed, “dan moet je me toch niet hinderen bij het in leven blijven?”

Laurie’s Droom trillerde hoog: “Maar je zou toch eens één keer rekening met me kunnen houden? Het lijkt net alsof je mijn familie aan het opeten bent!”

Leon knikte bedachtzaam: “Goed, morgen zal ik woestijnvos eten. Als die hier tenminste leven.”

Hij keek naar omlaag, naar de voet van de bergen. De Lange Weg slingerde zich naar beneden. Ginds was het groen tot aan verre heuvels. Beneden zou voldoende eetbaars leven om op te schieten. Alleen achter die verre heuvels waar de weg naartoe liep zag de lucht er vreemd uit. Alsof de verf van de blauwe hemel tot dodelijke bleekheid verdund was. Leon besloot extra voedsel te zoeken zolang het nog kon…

Leon en Laurie’s Droom hadden de heuvels achter zich gelaten en reden de weg langs door een uitgestrekte vlakte. Het land was volkomen dood, de sporen van de Grote Branden waren hier zo duidelijk, dat de Apocalyps gisteren gebeurd leek. De vlakte was bezaaid met wrakken. Wrakken van voertuigen langs de weg, wrakken van dorpen en steden, wrakken van wat eens geleefd had.

Eertijds moest dit een dichtbevolkt en welvarend gebied zijn geweest. Er had genoeg in dit gebied gestaan en geleefd om het vuur overvloedig voedsel te geven en te laten uitgroeien tot de grootste brandstapel in de geschiedenis van de mensheid.

Alleen de hekserij van die oorlog en die haat hebben ze nooit kunnen verbranden, mijmerde Leon voor zich heen.

Hij vroeg zich af, hoe zijn vader geleefd had in die wereld aan de vooravond van de catastrofe. Of hij geweten had wat hem boven het hoofd hing. Nooit had hij erover verteld. “Vroeger” was voor hem begonnen op het moment, dat hij samen met moeder in Wasted Land’s End was aangekomen. Eerder was er niets geweest, dat hij zich nog herinneren wilde.

De zon was een kokend witte schijf in een lucht, die meer doodsbleek dan strakblauw leek. Leon zweette onder zijn motorjasje maar dorstte het niet uit te doen. Als hij onderuit ging zou het schuurpapier van de weg hem tot op het bot afslijten.

Het was stil, zelfs de wind leek het hier te laten afweten. De echo’s van de hartslag van de Harley verscheurden de bijna tastbare stilte. De motor liet een enorme stofwolk achter, die in de lucht bleef hangen tot de stofdeeltjes aarzelend door zwaartekracht gedwongen de terugreis naar hun oorsprong begonnen.

De omgeving beklemde Leon mateloos. Er was hier meer verbrand dan materie alleen, de sfeer was absoluut verloren en verlaten. In de streek voor de verre bergen in het westen had hij tenminste nog de beschuldiging in de lucht gevoeld, maar hier zweeg alles. Niets meer te zeggen, laat staan nog iets te hopen. Ook Laurie’s Droom voelde dat, ze verstopte zich huiverend tussen de zadeltassen.

Ik vraag me af, waar vader hier de benzine heeft verstopt, dacht Leon, en natuurlijk is ook het water bijna op…

Sinds ze de bergen verlaten hadden, had de kaart van Harley David prima dienst gedaan. De benzinedepots waren allemaal onbeschadigd en water was er voldoende omdat Harley David de brandstof meestal in de buurt van een bron of een stroompje had verstopt. Ook zijn jacht was redelijk succesvol geweest, tot dusver althans. Laurie’s Droom had geen bedenkingen gehad, omdat hij voornamelijk viervoeters als buit meebracht.

Zodoende had hij aan eten geen gebrek. Alleen aan benzine en water. Wat dat betreft had hij trouwens een probleem. Juist in dit gebied was de detaillering van zijn kaart minimaal, alsof zijn vader bij het optekenen de inkt versmeerd had. De aanwijzingen duidden erop, dat hij de benzine ergens in de ruïnes langs de weg had verborgen. Er stond iets van Vuur, Goud, Sculptuur, Hoop. Nogal cryptisch.

Hij had al de nodige bouwvallen langs de weg doorzocht, maar niets gevonden. In deze wanorde blonk nergens goud. In deze eenzaamheid stonden nergens kunstwerken. Het vuur was al jaren geleden uitgewoed. In het begin was hij er niet over gevallen. Er was nog brandstof genoeg. Maar naarmate hij vorderde, steeds verder het desolate land in, drukte het zoeken in de puinhopen zijn stemming steeds meer. Dat wroeten in de wrakstukken van een wereld, waarin het zonlicht niet langer een troost was, deprimeerde hem ontzettend.

Natuurlijk had Laurie’s Droom hem proberen op te monteren, zij herinnerde zich nog hoe het hier was geweest en had goede hoop, dat het ooit weer goed zou komen. Maar hoe verder ze kwamen, hoe hopelozer zelfs zij werd.

Ze reden de resten van een stad binnen. Het begon met wat aarzelende laagbouw, waar de architectuur niet langer meer te herkennen was, alleen een enkele zwartgeblakerde muur gaf nog wat vorm aan. Daarna werden de puinhopen iets hoger, maar geen van allen deed nog een poging de hemel te bestormen.

De Harley pruttelde plotseling protesterend en sloeg na een paar amechtige kuchjes uit de uitlaten tenslotte af.

“Verduiveld!” gromde Leon en bestudeerde zijn benzinemeter. Het wijzertje wees hatelijk naar de E. Ongelooflijk Hartstikke Leeg dus! Hij zette de motor af en stapte af. Laurie’s Droom verliet haar plekje en sprong op zijn schouder.

“Dat was het dus,” zuchtte Leon, “einde van de rit. Tenzij…” Hij pakte de kaart en bestudeerde de vlekkerige tekens. De opmerkingen over de precieze plaats waren onduidelijk maar hij had een ruwe indicatie. Hij herinnerde zich de reis hier naartoe, hij telde het aantal spookstadjes, dat hij sinds de heuvels gepasseerd was. In deze stad -of wat er tenminste van over was- moest nog een voorraad liggen, was zijn conclusie.

“Is je rijdier ziek?” floot Laurie’s Droom, “hij pruttelde zo raar!”

“Mijn rijdier moet nodig eten hebben,” antwoordde Leon terwijl hij zijn helm afdeed, “en dat eten zullen we hier moeten zoeken!” Hij pakte zijn waterzak en schudde. Nog net genoeg voor de kleine veldfles. Hij goot het water over en haakte de fles aan zijn riem. Hij hing zijn kruisboog op zijn rug, onder protesten van Laurie’s Droom, die altijd even nodig had om de situatie te begrijpen, dat er iets minder plaats was op zijn schouder, en pakte een jerrycan. Toen gingen ze op weg.

De rest van de dag doorzochten ze de puinhopen van de stad. Niets, niets en nog eens niets. De stad was behoorlijk uitgestrekt en de tocht er doorheen kostte moeite door de hitte en het moeilijke terrein van gebroken steen en verwrongen geblakerd metaal.

De stilte maakte Leon bijna gek en vrat aan zijn concentratievermogen. Maar hij moest bij de les blijven, anders vonden ze de Harley straks nooit meer terug. Regelmatig controleerde hij zijn route met het kompas.
Laurie’s Droom zei al die tijd niets tegen hem, ze zat met de kop in de veren doodstil als verkrampt op zijn schouder. Blok na blok, geblokkeerde straat na geblokkeerde straat. Alles leeg..

De zon daalde en maakte de schaduwen langer. Leon trapte uit frustratie nijdig tegen een steen. Nog steeds niets! Zouden ze de hele stad steen voor steen af moeten zoeken? Hij gromde, het gesteente was pijnlijk hard. Maar toen..

Hij spitste zijn oren. Hij hoorde een geluid. Een zacht gemurmel, dat die doodse stilte doorbrak.

Stromend water! ging het door hem heen. De kop van Laurie’s Droom kwam verwilderd tevoorschijn uit haar veren: “Hoorde jij dat ook Leon?”

“Ssst!” zei Leon. Behoedzaam liep hij door om zich te oriënteren. Hij vond zijn richting, de stem van het water werd luider. Hij beklom een hoge puinhoop en toen hij boven was kon hij niets anders dan een kreet van verbazing uiten.

Beneden hem klaterde een stroompje door een dal in de puinhopen. Het kwam slechts even aan de oppervlakte, aan beide zijden verdween het weer onder de grond. Het water schitterde in de late middagzon. Langs de oevers groeide gras en een paar lage struikjes.

“Groen!” juichte Leon, “er lééft hier iets!” Hij klauterde naar beneden en knielde bij het stroompje. Het water was koud en helder. Een paar zilveren schitteringen speelden over de bodem en schoten weg, toen ze Leon hoorden aankomen. Van pure vreugde gooide Leon zijn uitrusting af, schoot uit zijn motorjack, trapte zijn laarzen en broek uit en sprong in het water en deed al proestend de vissen na. Laurie’s Droom spetterde vrolijk mee, zij het wat dichter bij de kant omdat ze niet zo goed zwemmen kon.

Na een tijdje klauterden beiden weer op de kant en lieten zich drogen in de zon, die ook in de vroege avond nog genoeg kracht had. Na het drogen trok Leon zijn spullen weer aan en keek nieuwsgierig om zich heen.

Toen pas ontdekte hij haar. Beeldschoon glanzend goud met een speelse pluk rossig haar, die als water over haar arm leek te stromen. Loom, wachtend en sensueel zat ze met gekruiste benen op gestold vuur. Leon sprong overeind. Hij had nu ervaring met dergelijke verschijningen: de Meesteres der Dromen en de Eva in de berg lagen hem nog vers in het geheugen. Laurie’s Droom fladderde waakzaam mee.

Ze hoefden niet bang te zijn. Laurie’s Droom zag het als eerste, ze vloog naar de vrouw toe en landde op een van de armen, die ze achter haar hoofd had gevouwen. “Het is een kunstwerk, een sculptuur,” floot ze, “wat prachtig!”

Sculptuur? Goud? Leon kwam dichterbij en bewonderde het metaal. Aarzelend voelde hij. Het was warm, alsof het leefde. Het speet hem haast, dat zij niet leefde, hij had graag gehoord wat zij te zeggen had.

Toen viel zijn blik op een kleine plaquette, die onder aan de sculptuur bevestigd was. De tekst was duidelijk te lezen:

Langer dan de brand,
die wuivend graan verteert,
Langer dan de brand,
die in oorlog werelden verweert,
Brandt de hoop in een hart,
Op een wereld vrij van smart,
Hoop, kleine vonk van eeuwig vuur,
Leid ons voorbij dit donker uur!

Vuur, hoop? dacht Leon. De puzzel viel op zijn plaats. “Die drommelse pa!” grinnikte hij. Hij bestudeerde de grond rond het beeld aandachtig. Het duurde niet lang of hij vond de plaats, waar Harley David de benzine verstopt had. Leon begon ijverig te graven. Het was een hele klus, zodat hij zelfs in de avondkoelte flink bezweet raakte.

Plotseling hoorde hij een paar schorre kreten hoog in de lucht. Laurie’s Droom schrok opeens op en floot paniekerig terwijl ze haastig naar zijn schouder fladderde. “Leon, Leon, de valken van de Meesteres!” piepte ze angstig. Leon beende naar zijn kruisboog, die op de grond lag, pakte hem op en hield hem schietklaar.

Het was niet nodig. De vogels hadden geen kwaad in de zin. Ze landden bij het water, trippelden naar de stroom, dronken en kwetterden samen alsof ze overlegden. Toen vlogen ze op en wiekten door de lucht, naar het oosten.

“Daarginds is leven, Laurie’s Droom,” mijmerde Leon voor zich heen terwijl hij de vogels nakeek, “er is leven aan het eind van de Lange Weg..”

Het was ondertussen te laat geworden om met benzine naar de Harley terug te keren. Daarom besloot Leon de avond en nacht op deze plaats door te brengen. Nu had hij tijd om zijn omgeving te bekijken. De plaats van het stroompje bleek een deel van een keldercomplex te zijn, dat op gegeven moment ingestort was, waardoor het stroompje van bovenaf zichtbaar werd.

Binnen vond hij nog meer beelden en plastieken, allemaal uitgevoerd in zilver- en goudglans. De nalatenschap van een onbekende kunstenaar, die door de Grote Branden verrast werd. Een monument van de hoop, dat deze wereld zich ooit zou herstellen. Leon zwierf door de kelders totdat het bijna helemaal donker was. Toen ging hij terug, de duisternis zou de uitgang onzichtbaar maken en op de tast door de gewelven stommelen leek hem niet de meest ontspannen manier om de nacht door te brengen.

De volgende dag was hij de hele dag bezig met het sjouwen van de jerrycans. Maar het was het waard, hij zou weer kunnen rijden. De Lange Weg was nog niet gelopen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven