Classical Gas van Mason Williams
Zomer 1968
De Sint Annastraat, een drukte van belang. Sylvia kijkt haar ogen uit, het lijkt tegenwoordig wel alsof half Nederland richting het eindpunt van de Vierdaagse loopt. Geen Karel te zien. Hij was ook niet al te best in orde toen hij de uitdaging van de honderdzestig kilometer aanging. En dan nog dat rotweer van tijd tot tijd. Garantie voor blaren.
Tegen de tijd dat hij aankomt, zijn de Gladiolen al verlept…
Ze denkt terug aan de eerste keer dat ze hier stond. Toen ze net begon te wennen aan een huwelijksleven. Er waren daar nog twee kinderen uit voortgekomen. Toen die eenmaal geboren waren, lekte de passie weg en verzandde hun liefdesleven in saaie traagheid met hier en daar een vleugje afstandelijkheid.
Deze Vierdaagse is de eerste keer dat ze hier alleen staat met haar bosje bloemen. De kinderen willen niet meer mee. Ach, erg is dat niet, dan hoeft ze niet voor politieagente te spelen als ze vervelend van het lange wachten onderling slaags raken. De oudste kan thuis de andere twee wel in bedwang houden.
Vette regendruppels spatten op straat, overal komen paraplus tevoorschijn. Sylvia zucht, ze is die van haar vergeten. Pluvius zet de sluizen open en al snel is ze doorweekt.
Ze voelt een hand op haar schouder: “Ach mevrouw, komt u toch even schuilen, het peloton is er nog lang niet.”
Een man in een spijkerjasje, jeans met vlekken, verregende krullenkop, artistiek baardje en een olijke warme oogopslag in zijn grijze ogen: “Ik woon in het huis hierachter, u kunt binnen alles ook nog zien.”
“G-graag! Anders drijf ik hier nog weg.”
Hij gaat haar voor: “Hangt u hier de jas maar even uit, dan droogt hij sneller. Ach, vergeeft u mij, ik vergeet me voor te stellen.” Een warme stevige hand: “Ik ben Henry.” Ze knijpt er schutterig in: “Sylvia.”
“Ik zet even een kop koffie, dat gaat er vast wel in na zo’n plensbui.”
Sylvia neemt het interieur van de woonkamer op. Een wand met boeken. Interessante titels, het is alsof ze in de bibliotheek staat. Ze laat Karel de titels die ze leent nooit zien, hij vindt het maar onzin dat ze veel wil weten. Zijn jaarboeken van de wandelvereniging zijn hem voldoende. Ze scant een paar ruggen. Wijsbegeerte, spiritualiteit, iets over wiskunde. Literatuur, Wolkers, Campert, Vestdijk. En zelfs strips van Toonder. Die leende ze ook weleens, maar ze hield ze verborgen, want Karel bespotte haar daarmee: Plaatjes met praatjes noemde hij het, domme en statige taal. Ze kon beter Dick Bos lezen.
Een secretaire staat onder het raam, ze ziet een enkele loper op straat passeren in de stromende regen. Een aantal bladen papier met sierlijk handschrift liggen op het blad, een ruwe schets van een vrouw, de kroontjespen ligt nog op het papier.
Ah, zo heeft hij me gezien… een snelle blik op het papier, mooi handschrift, mooie woorden. Een schrijver?
Haar blik glijdt naar de andere wand. Een platenspeler, een kast met platen. Een hoes met een mooie foto van een dreigende wolkenlucht op de stofkap. Klassiek. Thuis heeft ze haar koffergrammofoon waar ze weleens een plaatje op draait totdat Karel de radio harder zet. Hij houdt meer van smartlappen. Aan de muur ziet ze een clubfoto. Nijmegen Eendracht Combinatie 1910.
Henry zet dampende koppen koffie op tafel. “Da’s beter dan in de regen verpieteren, nietwaar? Heb ik jou niet vaker gezien hier? Een mooie vrouw met een bosje Gladiolen valt altijd op.”
Sylvia lacht: “Dat is toch een dooddoener voor een afspraakje? Nee, ik kom hier al zestien jaar, mijn man loopt zich graag jaarlijks dood op de Vierdaagse. Ik zie me nog staan met de kinderwagen langs de baan toen mijn eerste net geboren was. Ik vind wandelen ook fijn, maar ja, dit is zijn evenement en ik heb de plichten van het moederschap.”
Henry knipoogt: “Die ken ik niet van nabij, vertel eens!”
Ze praten, de tijd verstrijkt zonder dat ze het in de gaten hebben. Henry zet ondertussen een plaatje op en schenkt koffie bij. Sylvia heeft al jaren niet zo’n belangstelling gevoeld voor haarzelf, voor haar leven. En ook nieuwsgierigheid naar hem… Een verwarrend gevoel.
Het geluid van een naderend muziekkorps onderbreekt hen: “Ai, daar komen de lopers!”
Sylvia schrikt: “Ik moet weg! Karel zal er zo wel aankomen.”
Henry houdt haar een blad papier voor: “Laten we elkaar schrijven! Als je me jouw adres geeft…” Sylvia voldoet snel aan zijn verzoek, schrijft ook het zijne op en sprint met een groet naar buiten.
“Tot volgend jaar, misschien!” roept Henry haar na. Ze zwaait nog even en loopt met de menigte mee. Met een vleugje spijt, Karel is bepaald geen koploper, hij zou vast nog een uur op zich laten wachten…