Frietkot

Vooraf…

Velen zien een vakantie in het buitenland als een avontuur, een verbreding van je horizon, een prettige kennismaking met het onbekende. Uiteraard hopen we in stilte daar ook het bekende tegen te komen, een soort Nederland met mooi weer. In het extreme geval zijn er zelfs “Nederlandse” campings en resorts in den vreemde, waar je Under a Tuscan Sky gewoon hagelslag en dropjes kunt eten en een André Hazes avond kunt meemaken.

In mijn jonge jaren was een vakantie naar het buitenland iets bijzonders. Eigenlijk was vakantie an sich dat al. Voor het eerst met de tent naar België, dat was spannend. Okee, het was Benelux, maar toch buitenland. Ze spraken Frans in dat stuk en je moest met andere briefjes en muntjes betalen. Geen navigatiesysteem of Google Maps, en alleen een kaart en een campinggids.

De weg vinden in den vreemde valt soms niet mee en daardoor verdwijnt het vakantiegevoel en komen spanning en onderstromingen binnen het gezelschap wat sneller naar boven. Het onderwerp van dit verhaal, verdwaald in Belgisch Limburg.

Dat alles rond een van de nationale symbolen van het Koninkrijk België: Het Frietkot.

With or without You, een cover van Jacques Stotzem, een bekende gitarist uit Verviers

Frietkot

“Verdomd, alweer Toutes Directions! Ik word gek. Lees die kaart dan eens goed!”

De Volkswagen Kever maakt een schielijke beweging richting de berm en komt schuivend tegen de trottoirband tot stilstand. De trekhaak knarst onder de ongeremde belasting van een aanhanger vol met zespersoons bungalowtent, twee grote gasflessen, een opvouwbaar keukenblokje en niet te vergeten een ganse voorraad Nederlands eten inclusief een kwart mud eigenheimers tegen lange tanden in den vreemde. Het zwaarbeladen imperiaal kraakt mee.

Op de achterbank is het muisstil.

Moeder raapt langzaam de verfrommelde kaart op. “Jij-wilde-toch-zo-nodig-de-kortste-weg naar-de-Ardennen?” Met een woest gebaar strijkt ze de kronkelende routes glad: “Wat heet kort,” sist ze, “we zijn verdorie al vier uur op weg sinds we Maastricht voorbij zijn. Vier uur! Jij kon het in anderhalf uur halen, zei je. Is het gek dat het alweer een puinhoop is op de achterbank?”

Vader geeft een mep op het stuur: “Kan ik daar wat aan doen? We hebben in Luik een afslag gemist. Rot stad, daar is toch niet uit te komen? Nog erger dan Rijssel. Heel mijn routeplan in duigen. Jij hebt toch de kaart? Ik had je nog zo gezegd…”

“Altijd hetzelfde gedonder, jij weet onze vakantie ook altijd weer zo ontspannen te beginnen dat ik nu alweer naar de terugreis uitkijk. Jij kiest altijd de moeilijkste weg.”

Vader wendt zijn blik van de weg en zucht diep: “Daarom ben ik ook met jou getrouwd…” Hij recht zijn rug: “Als we hier niet uitkomen, begint de terugreis op dit moment.”

“Rijden we dan gelijk even langs de advocaat?”

“Ik moet naar de wc,” klinkt een benepen meisjesstem van de achterbank. “Ik heb honger,” voegt een jongen eraan toe. Een pets op een hand: “Blijf van mijn snoepjes af, je hebt er al drie gehad.”

Frank zucht. Hij voelt kramp in zijn benen en probeert ze te bewegen. Zijn broertje laat prompt de snoepjes vallen: “Mama, Frank zit alweer tegen me aan te duwen. Dat deed hij net ook al.”

Frank slaagt er niet in om weg te duiken voor de draai om zijn oren van de kaartlezeres op de voorstoel. Het piept in zijn oren: “Maar ik…”

“Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat de oudste de wijste moet zijn. Jij kloot de zaak steeds op.”

“Maar ik…”

“Geen discussie, Frank, als ik je naast je zus neerzet, vliegen jullie elkaar ook in de haren.”

“Maar…” de dreiging van een nieuwe draai legt hem het zwijgen op.

Bruusk draait moeder zich om en bestudeert de plaatsnamen op de kaart: “Waar heb ik dit stel aan verdiend? Hoe hou ik het in Godsnaam met jullie uit?”

“Misschien moeten we eerst even wat eten schat,” klinkt het timide van achter het stuur.

“Jaaah, patat!” roept het broertje. Moeder werpt hem een liefdevolle blik toe: “Goed idee, Alexander. Maar waar vinden we hier een patatkraam?”

“Frietkot,” verbetert haar man haar, “in België noemen ze dat Frietkot, weet je nog van ons reisje naar Brugge?”

Frank herinnert zich dat reisje nog wel. Oma kwam toen oppassen. “Nu kunnen je vader en moeder eens samen weg,” had ze gezegd. Zij maakte er een leuk weekend van. Ze bakte drie-in-de-pan en leerde hem en zijn zusje punniken met een garenklosje. Zijn broertje was er toen nog niet, maar die kwam nog datzelfde jaar. “Vakanties zijn goed voor de leg,” had Oma opgemerkt toen ze het nieuws van de blijde verwachting hoorde. “Maar we hebben toch helemaal geen kippenhok, we wonen op een flat!” had Frank gezegd. Hij herinnert zich Oma’s knipoog nog goed. “Vraag maar aan je vader hoe een kip een kuiken vangt.”

Inmiddels weet ik dat… doodeng…

Tergend netjes vouwt moeder de kaart dicht, klikt het dashboardkastje open en schuift het ding onder het onderhoudsboekje. Met een klap gaat het kastje weer dicht: “Als jij het zo goed weet, zoek je zelf die kraam maar op.”

“We zitten in Verviers,” merkt vader monter op, “dat zag ik net op een bord staan. Het centrum is vast die kant op.” Behoedzaam stuurt hij de Kever met aanhanger de straat weer op.

Frank kijkt naar buiten. Een grauwe buurt, grote fabrieken, huizen met luiken voor de ramen, sanseveria’s achter morsige vitrage.

Vrouwentongen, herinnert hij zich van de biologieles, die zijn al scherp, maar moeder zuigt daar dagelijks weer een puntje aan. Hij voelt voorzichtig aan zijn wang. Dit doet toch meer zeer dan schelden.

De Kever remt schielijk af. Een afzetting verspert op een kruising de weg. De namen op een aantal blauwe richtingbordjes zijn doorgehaald met tape, een groot oranje bord erboven vermeldt Déviation.

“Wat betekent dat nu weer?” zucht vader, “Kokkie, zoek dat eens op.”

“Ik dacht dat jij Frans had gehad op de Mulo, zeker niet opgelet,” grijnst ze terwijl ze het boekje “Hoe en Wat in het Frans” opdiept. “Afwijking!” is het resultaat van haar zoekactie.

“Dat dacht ik wel, ze zijn allemaal gek hier in België. Dit is de laatste keer dat ik hier op vakantie wil.”

Moeder bladert door: “Het betekent ook wegomlegging.”

“Goed, volg de pijlen dus maar.” De Kever zwenkt krachtig uit het smalle straatje in.

Frank bestudeert de vervallen pandjes aan de straat. Winkels, etalages als holle ogen, er is weinig te doen.

“Waarom zitten daar vrouwen achter de ramen in een soort badpak?” vraagt zus Alicia met een verbaasde blik op de koopwaar.”

“Dat zijn hoer – ,“ een venijnige tik slaat de woorden terug in Franks keel. “Dat woord nemen we hier niet in de mond! Daar hebben we een net woord voor.”

“Wat zijn die vrouwen dan?” vraagt Alicia door.

“Publieke vrouwen.”

“Treden die dan op voor publiek?”

Frank hoort zijn vader grinniken: “Soort van. Tja, die voorlichting is jouw werk, Kokkie!”

Jij was daar met mij niet zo goed in, Pa, herinnert hij zich.

“Ik wil ook wel zo’n badpak,” pruttelt Alicia.

“Zijn we nu al bij de patattent?” zeurt Alexander, “ik heb zo’n honger.” “Ik moet nu echt naar de wc,” jammert Alicia.

“Zou een Frietkot wel een wc hebben?” vraagt vader zich af. Moeder slaat haar armen over elkaar: “Dat zoek jij maar uit, ik lees geen kaart meer.”

“Is dat wat?” vraagt vader, “er staat Stella Artois op de gevel.”

“Dat toch bier, geen friet!”

“Je moet er toch wat bij drinken.”

“Rij nou maar door.”

Alexander moppert: “Waarom duurt het zo lang?”

“Het stinkt hier,” zeurt Alicia, “Frank heeft vast een scheet gelaten. Wat een rotlucht.”

“Volgens mij is het Odeur Industrielle,” lacht vader, “kijk maar eens buiten.”

“Odeur watte? De kinderen snappen niks van jouw grappen.”

“Gewoon humor, Kokkie!”

“Net zo stom als die grappen van Tommy Cooper waar je altijd naar zit te kijken.”

Frank voelt de kasseienstraat onder de banden, de hele auto rammelt. Een somber industriegebied, hier en daar liggen hopen afval langs de straat. Vieze gele dampen kolken uit een schoorsteen en wolken over de straat. Bij een fabriekshal zitten arbeiders tegen de muur. Ze schaften. Achter hun broodtrommel kijken ze nieuwsgierig de auto met het buitenlandse nummerbord na. Eentje wijst gekscherend naar de hoog beladen aanhanger.

“Daar, Papa, daar is er een!”

Vader gaat in de remmen. Naast de fabriek staat een onooglijk tentje met een groot bord Frituur/Friterie Bonne Esperance.

“Dat is er eentje. Gelukkig staat het er ook in het Nederlands op.”

“Dat tentje ziet er niet al te lekker uit,” sneert moeder, “wat betekent Bonne Esperance eigenlijk?”

“Goede hoop.”

“Ik help het je hopen. Weet je nog dat tentje in Tecklenburg? Drie dagen buikgriep met die Frikadelle.”

“Wist ik veel dat het geen frikandel was?”

De familie stapt uit. Een paar arbeiders in de rij voor het Kot kijken hen verbaasd en argwanend aan.

“Wat is de voertaal in Verviers eigenlijk?” vraagt moeder.

“Lijkt wel Frans.”

“Nou, doe jij het woord maar…”

“Er staat ook Nederlands op dat bord. Ze verstaan me vast wel.”

Frank loopt met zijn vader mee en bestudeert de kraam. Een vitrine met allerlei halfbakken frituurartikelen, een rij met emmers met spuitmond, hier en daar hangt een slijmerig sliertje naar buiten. Rare teksten op de etiketten, zit er wel mayonaise tussen? Het vet sist als een verse lading frieten de laatste duik maken, een wolk stoom beneemt het uitzicht op de uitbaatster, een stevige vrouw die er uit ziet alsof zij al haar waren met liefde voorproeft.

“Alors, qu’est-ce que ça sera?”

“Hee, dat is een liedje,” herinnert moeder zich, “weet je nog? The Sound of Music. Ze spreekt het wel een beetje raar uit.” Ze neuriet de melodie van Whatever will be.

“Die film was Engels. Ik moet bestellen,” bromt vader.

De patatvrouw richt zich op en zet haar handen in de zij: “Eh alors?” De arbeiders onderbreken hun maaltijd en bekijken het tafereel met een tikje leedvermaak.

Etrangers stupides!

“Wat is het hier duur!” Frank wijst naar de prijslijst, “30 voor een frietje!”

“Dat zijn Franken!” sist moeder, “Belgische Franken. Heb je niet opgelet?”

“Noes eh…. foelons…,” schuttert vader, “eh Pomme Frite avek eh…”

De vrouw maakt een breed gebaar richting de sausemmers: “Laquelle?”

Vader wijst een van de sausemmers aan. De blubber op de foto op het etiket lijkt het meeste op mayonaise. “Noes foulons… eh vijf, eh ceinke portijons.”

“Is vier niet genoeg?” fluistert moeder, “Alexander eet bijna niks en Alicia heeft de ogen altijd groter dan de maag.”

“Wil jij soms bestellen? Frank eet wel op wat er over is!”

“Allez, cinque Frites Flamands et cinque sauce tartare. Merci… ca fait deux cent cinquante Francs.”

“Jij hebt de portemonnee,” sist vader, “ik moet drie honderdjes hebben.” Met een zucht geeft moeder het geld door. Vader krijgt een handvol kleingeld terug. “Merci bien. Un peu de patience s’il vous plait.”

Het wachten duurt lang. De vrouw in het Frietkot kwettert met de mannen in overall en stopt ze zakjes friet met attributen toe. Frank verstaat er niks van, de Franse les op school gaat een stuk minder rap.

Een stoomfluit blaast. De arbeiders mikken hun afval in de vuilnisemmer naast het Frietkot en haasten zich naar de fabriek. De uitbaatster groet ze luidruchtig, de mannen zwaaien joviaal terug.

Het vet sist opnieuw als vijf porties friet hun vuurdoop krijgen. “Dat werd tijd,” bromt vader zachtjes, “het is altijd hetzelfde: eigen volk eerst.”

Moeder trekt een nadenkend gezicht: “Geduld is een schone zaak, zeker geen eigenschap van jou…”

“Doe je het nou weer?” gromt vader, “waar de kinderen bij zijn, ik…”

“Ça y est!” klinkt het opgewekt boven het frituurlawaai uit. Met een stevige handbeweging pompt de friteuse royaal de gevraagde saus op de patatten.

“Help je even mee, Frank?” Samen pakken ze de puntzakken aan en verdelen ze.

“Wat een rare patat,” klaagt Alexander, “helemaal slap.”

“Getverderrie wat is dat voor mayonaise?” voegt Alicia eraan toe, “het stinkt.”

Vader slaat een blik op de uitbaatster: “Kom op jongens, geen commentaar. We eten de friet wel op in de auto.”

Moeder fronst: “Geen sprake van. Dan kan ik straks de frieten uit de bekleding van de achterbank gaan peuteren.”

Een diepe zucht: “Zullen we dan een eindje lopen en een plekje zoeken?”

“Dat lijkt me beter. Doe jij de auto op slot? Kom kinderen, we gaan aan de wandel.”

“Mag ik die saus er af doen, ma?”

“Je eet er maar langs heen.”

“Die patat is niet gaar, mama!” Moeder geeft Alexander een aai over zijn bol: “Probeer maar een paar hapjes.”

Frank zucht. Hij hield al niet zo van gekookte aardappels, maar deze frieten leken hem al helemaal niet gaar. Met moeite propt hij een exemplaar naar binnen.

“Geen lange tanden, Frank, het is goed eten. En duur genoeg. Als je het niet bevalt, zoek je maar een ander kosthuis.”

Frank slikt het frietje in. Zijn commentaar blijft in zijn keel steken. Als dat eens zou kunnen, ma…

Vader komt terug van de auto en wijst de straat uit: “Ik zie de heuvels daar, misschien staat er een bankje langs de weg.”

Na tien minuten mopperen en weeklagen, bereikt het gezin een brug over de rivier. Diep beneden stort schuimend water zich door een stuw. Aan de overkant loost een textielfabriek een slijmerige drek die zich vies geel in de rivier verspreidt. Geen bankje te zien.

“We kunnen hier nergens zitten,” moppert moeder, “het is wel onpraktisch met zo’n zak met klodders.”

“Het uitzicht is hier best mooi,” wijst vader, “lijkt een beetje op de Ardennen met zo’n rivier.”

“Mama, ik vind de friet smerig!” met een sierlijke boog mikt Alexander het zakje over de reling van de brug. Frank kijkt de puntzak na. Met een plons spat het uit elkaar en de frietjes drijven in het snelstromende water. Kringen rond de drijvende patatten geven aan dat er kapers op de kust zijn.

Zouden hier Piranha’s zitten? denkt Frank en maakt aanstalten om het voorbeeld van zijn broer te volgen.

“Ik dacht het niet, Frank,” klinkt het scherp, “wat heb ik je net gezegd? Jij moet het goede voorbeeld geven, jij bent de oudste.”

“Maar Alexander…”

“Die wordt misselijk van te veel eten, dat kunnen we in de auto niet hebben. Maar jij…”

Frank doet er het zwijgen toe en propt nog een paar glibberige aardappelstengels naar binnen. Zijn maag protesteert, de frietsaus komt weer omhoog in zijn slokdarm. Hij doet moeite om stil een boertje te laten.

“Ik wil ook niet meer, ik zit he-le-maal vol…” jammert Alicia.

“Misschien moeten we het inpakken en meenemen,” oppert vader, “je kunt het toch niet zomaar weggooien? De kindertjes in Afrika…”

“Ga jij het ze brengen? Zoek liever een afvalbak.”

“Hee, daar!” Aan de overkant van de brug ligt een bushalte. Vader neemt de zakjes in en kiepert ze schielijk in de Poubelle.

“Terug naar de auto, kinderen.”

“Mijn benen doen zeer, papa,” dreint Alicia.

“Ik kan je niet dragen, meid, anders ga ik op mijn eerste vakantiedag door mijn rug heen.”

“Ze kunnen hier in België ook niks van patat bakken,” moppert moeder, “wat een zooi. In Brugge was het toch anders.”

“Toen had je de hormonen mee,” grapt vader, “je deed een moord voor een paar frieten.”

“Waar slaat dat nou weer op?”

Frank reageert: “Waarom moest ik dat spul dan wel opet…”

Hij duikt op tijd weg: “Je doet brutaal, Frank! Jij moet het goede voorbeeld geven.”

“Billenkoek voor Frank!” juicht Alexander.

“Kom op, mensen,” sust vader, “op naar de auto. We zijn er bijna. Verviers is halverwege de Ardennen.”

“Weet je hoe we de stad uit moeten komen, dan?”

“Simpel,” lacht vader, “we volgen Toutes Directions.”

“Als je maar weet dat ik geen kaart lees.”

“Toe nou, zeg, als we eenmaal de stad uit zijn kun je toch wel…”

Dit wordt een inspannende vakantie,” verzucht Frank in een fluistering voor zich heen, “ik zal blij zijn als ik weer naar school mag…”

Een hand grijpt in zijn lange haar en trekt hem ruw naar voren. Een verzengende blik met de prikkelende geur van Chanel Nr. 5 die hij haar voor Moederdag van zijn eigen zakgeld had moeten geven: “Je wordt op je wenken bediend, jongen. Daar zorg ik persoonlijk voor!”

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven