Uit…

Vooraf…

Een eerste verliefdheid was voor mij een mengsel van euforie en angst. Een geheel nieuw gevoel dat me in de verwarring bracht van wel willen maar niet durven toenaderen. Dat is ook een gok: In de eerste plaats weet je niet of het wederzijds is, ook al interpreteer je ieder contactsignaal als tot elkaar komen. In de tweede plaats is de gedachte aan mogelijke afwijzing zo schrikwekkend, dat een droom een betere schuilplaats lijkt.

De eerste keer dat verliefdheid beantwoord wordt, brengt een nieuwe uitdaging. Een relatie, hoe doe je dat? Hoe kom je praktisch gesproken tot elkaar en durf je uit je schulp te kruipen voor letterlijke en figuurlijke intimiteit? Jezelf durven te laten zien is een behoorlijk uitdaging, die je echt moet oefenen. Soms lukt dat niet.

Daar gaat dit verhaal over.

Feelings uit Beggar Julia’s Time Trip door Ekseption

Uit…

Het Museumplein in de zon. Een perk narcissen wuift te midden van het gras, verderop snelt het verkeer tussen Concertgebouw en Rijksmuseum naar een onbekende bestemming. De gouden harp van de muziektempel schittert in het zonlicht. In de verte rijdt de tram van lijn 16 knarsend de bocht van de Gabriel Metsustraat in en komt piepend een moment tot stilstand op de halte tegenover de achteringang van Scholengemeenschap Sweelinck.

Ik kijk om me heen. Hier kun je lekker zitten in het gras, een prima plek om samen een tussenuur door te brengen.

We strijken neer en maken het ons gemakkelijk. Ik haal mijn vriendin aan.

***

Ik ontwijk zijn aanraking. Zo ver is het nu al gekomen!

Vroeger (wat klets ik nou, zeg, het is nog maar vier maanden!) was het anders. In het begin moest hij iets overwinnen, het leek net alsof hij bang was om dichter bij me te komen, alsof hij zich schaamde om te knuffelen, om aanhankelijk te zijn. Ik was zo verbaasd, een jongen die nog onzekerder was dan ikzelf! Dat vertederde me, maar ik was toch blij dat het veranderde en hij het na een tijdje spontaan deed, dat we elkaar aanraakten zonder bang voor elkaar te zijn. Ik was verrast te merken dat bij een kus mijn hart in mijn keel klopte, dat ik kon genieten van de aantrekkingskracht die ik voelde, en van dat gevoel van warmte dat naar meer verlangde.

Toch miste ik iets: Ik kwam niet te weten wat er in hem omging, waardoor het kwam dat hij zich gaandeweg bij mij steeds meer thuis voelde. Zijn ontspanning voelde zo goed, maar ik wilde weten waarom dat was. Een bevestiging van een onuitgesproken stille hoop, misschien. Het is bij die hoop gebleven. En nu, ja nu wil ik zelfs het antwoord op die vraag niet meer weten.

Toen ik vanmorgen met mijn vriendin naar school fietste zat ik weer zo te piekeren dat ik bijna in de tramrails reed met mijn voorwiel. Ik kon nog maar net overeind blijven. Zij merkte het direct hoe ik me voel, zo is zij.

“Zo kan het niet langer. Nu moet je het hem echt vertellen,zei ze, “je zit er al weken vast mee. Het derde uur is toch vrij vandaag, zeg hem dan dat je het uitmaakt. Je hoeft hem niks uit te leggen, hij heeft het gewoon bij je verkloot. Zo zijn die jongens.”

Aan de ene kant twijfel ik. Mijn vriendin is echt veel resoluter met dit soort kwesties dan ik. Zo pas nog, ze zegt gewoon wat ze op haar hart heeft, ook al kwetst ze daarmee iemand. Toch blijft ze op de een of andere manier aantrekkelijk voor de jongens, zelfs al slaat ze hen keihard van zich af. Ik snap dat niet, maar ik ben toch soms toch jaloers op haar. Het gaat haar zo gemakkelijk af!

Ik wil zelf niet kwetsen, zeker nu niet, maar toch, diep in mijn hart weet ik dat ze gelijk heeft. Om sommige dingen kun je niet heen, hoe aardig je iemand ook vindt. Dat gevoel dat je open voor elkaar bent. Ik moet dat zeker weten, anders durf ik niet verder. Ik had niet gedacht dat ik dat zo belangrijk zou gaan vinden.

***

Mijn arm glijdt van haar schouder af naar beneden. In plaats van haar warmte voel ik de koelte van het stugge gras. Een grasspriet snijdt scherp in mijn vinger.

Waarom weert ze me af? Wat is er aan de hand? gaat er door me heen, zo deed ze nog nooit!

Vlak boven mijn middenrif begint het te knijpen, een angstige verstijving die zich razendsnel uitbreidt tot een gevoel als een klemmende hand rond mijn keel. De haren in mijn nek richten zich langzaam op, alsof ik een ijzige kilte voel.

“Ik wil niet verder zo”, zegt ze, “we kennen elkaar nu al vier maanden, maar ik weet nog steeds niet wie je bent.”

Mijn herinnering aan afgelopen weekend verandert de verstijving in een beklemmend wanhopig gevoel in mijn maag. Ik begrijp wat ze bedoelt, maar ik verstar, verlamd in stilzwijgen.

Wat moet ik zeggen, wat moet ik doen? Ik hoopte zo dat…

Ze kijkt me aan. Ik kan niet precies inschatten wat ik in haar ogen zie. Verdriet? Teleurstelling? Boosheid omdat ik het niet goed heb gedaan? Waar is de warme schittering van haar blik gebleven die me welkom heet als we elkaar weer zien? Ik zie nu een kaarsvlammetje dat langzaam dooft, een stille dood in tranen.

Ik wil gaan marchanderen, vragen hoe het beter kan, smeken om een nieuwe kans. Alles beter dan haar niet meer te zien, haar niet meer aan te raken, niet meer dat gevoel van saamhorigheid te hebben met de armen om elkaar heen. Mijn stem gehoorzaamt me echter niet meer, bevroren in dezelfde verstarring als de rest van mijn lijf. Ik probeer nog een gebaar te maken, maar ze schudt me af.

Doodse stilte tussen ons, bijna surrealistisch te midden van al dat verkeer, de herrie van de tram die piepend door de bocht knerst, een vliegtuig dat laag overvliegt op weg naar Schiphol, toeterende auto’s en een vloekende fietser die zijn vinger opsteekt tegen een automobilist na een near miss.

Ik staar haar aan, maar ze wendt haar hoofd af, ik kan haar blik niet meer volgen. Ik krijg een brok in mijn keel, iets wil eruit, maar het is opgesloten. Ik kijk van de weeromstuit een andere kant op, ik weet niet wat ik moet doen. We zitten een half uur in stilzwijgen, ik ben niet in staat om te antwoorden, te zeggen wat er in me leeft, wat haar woorden voor me betekenen.

We staan op en gaan weg, ieder een andere kant op. Verdoofd loop ik terug naar school.

Ergens was dit geen verrassing voor me dat ze dit zou doen.

Het weekend daarvoor waren we samen bij mij thuis, mijn ouders waren weg en mijn zusjes hadden hun hielen gelicht. Vier paar ogen minder die mijn doen en laten konden registreren, vier stemmen minder bij de ondervraging aan de eettafel. Nee, correctie, drie stemmen. Mijn vader onthield zich meestal van commentaar, maar luisterde wel.

Mijn oudste zus is goed met jongens, ze sleept er regelmatig eentje mee achter haar zegekar. Ze eten uit haar hand en kopen haar de drankjes in ruil voor een schuifel. Daar is ze zo te zien trots op, en dan lacht ze mij uit hoe onhandig ik met meisjes ben. Ja, ik ben nu eenmaal geen populaire jongen waar hele volksstammen meisjes achteraanlopen.

Mijn jongste zus is gewoon nieuwsgierig, naar wat ik doe met een meisje, hoe dat gaat. Wat leren ze tegenwoordig in de zesde klas van de lagere school? Ze vraagt steeds of we gezoend hebben. En dan giechelt ze steels naar haar oudere zus. Dat ga ik haar echt niet vertellen! Dan zitten ze weer de hele tijd over me te smiezen en me uit te lachen.

Mijn moeder is de ergste. Ze maakt opmerkingen waar ik van moet blozen en waarbij ik me vernederd voel. We hebben ruzie gemaakt toen ze vroeg of ik al met mijn vriendin vrijde op haar kamer en wat haar ouders ervan vonden dat we alleen boven zaten. Ze stopt condooms in mijn tas zonder dat ik dat in de gaten heb. Daar zijn we helemaal niet mee bezig! Ik zou niet durven! Wat was ik blij dat ik het op tijd in de gaten had! En bovendien, hoe krijg je zo’n ding om?

Als dat stel aan tafel zit en “mijn geval” bespreekt zou ik het liefst compleet verdwijnen. Plagen noemen ze dat, daar moet je tegen kunnen. Maar het gaat over mij en niet over hun. Alles wat ze van je zien komt vroeg of laat voor het familietribunaal. Ogenschijnlijk een gezellig samenzijn aan de eettafel, maar regelmatig een steekspel onder de gordel.

Je kunt maar het beste jezelf gedeisd houden, niets bijzonders vertellen, zeker niet over verwarrende gevoelens praten, of dingen waar je bang voor bent of waarvoor je jezelf schaamt. Voor je het weet sta je weer in de schijnwerpers.

Een leeg huis, dus, gelukkig! We zaten gezellig op de bank. De TV stond uit, die hoefde geen stilte te verbreken omdat gezinsleden in de huiskamer niets tegen elkaar te zeggen hadden. Hij hoefde ook niet aan te staan om de heerschappij van moeder over de programmering te bevestigen. Geen stomvervelende soaps zoals Peyton Place dit keer.

Ze keek me aan. “Vertel eens iets écht van jezelf!” zei ze, “ik mis dat een beetje, dat ik weet hoe je ergens over denkt en wat er in je omgaat!”

“Echt v-van mezelf?” Ik voelde het bloed naar mijn wangen stijgen. Woorden bleven halverwege in mijn keel steken en verloren onderweg alle geluid. Ik slikte, maar kreeg die prop niet weg, “w-waarover moet ik praten?”

Haar blik verzachtte zich bemoedigend. “Over jouzelf, wat je voelt, hoe je leeft, wat je dromen zijn… Dat wil ik graag weten, daar ben ik benieuwd naar.”

“Ik, eh…” het was alsof de stenen op mijn maag steeds zwaarder werden.

Hoe moet ik dat doen? Over mezelf praten?

Haar blik kreeg iets dringends met een vonkje wanhoop. “Je vertelde laatst over hoe je hier steeds het gevoel had dat… Er is nu niemand bij. We kunnen gewoon praten. Net zoals laatst in het Vondelpark.”

Dat herinnerde ik me, aan de vijver in de zon, verderop speelde een hippie op de gitaar en zijn meisje zong er iets bij. Nauwelijks te verstaan, maar mooi dat het was! We zaten knus tegen elkaar aan in het gras en praatten over kleine dingen, keken elkaar in de ogen, wisselden een enkele kus. Had ik toen… iets wezenlijks… gezegd, met haar gedeeld? Waarom wist ik dat nu niet meer?

Ik zag die vijver voor me, schitterend in het zonlicht, een mozaïek van licht en donker. Mijn dromen en gevoelens zwommen er rond als gouden en gekleurde vissen, met uitbundig wapperende vinnen en staarten. Maar het oppervlak van de vijver was keihard, de golfjes in de zon bevroren in ijs. Ik kon de vissen zien, maar ik kon er niet bij. Mijn woorden lokten ze niet het water uit.

Als ik hier over gevoelens praat, maken ze me af! Daarom zit dat ijs er!

Hier moest ik onkwetsbaar zijn, maar dat was niet wat zij wilde. Zij wilde de warmte om dat ijs te ontdooien, om het zacht te breken, zodat we elkaars hart konden zien en voelen.

Juist dat is hier zo gevaarlijk!

Juist in dit huis, iedere kwetsbaarheid werd als wapen tegen me gebruikt! Juist hier keerde wat ik uit mijn hart zei soms als ziedend staal terug. In een andere context dan ik die woorden gezegd had, soms perfect toegepast voor een doel dat niet het mijne was. Kleinerend. Vernederend.

Ik probeerde het, opnieuw, en nog een keer, maar de blokkade was te hoog, hakkelend struikelde ik over de grens van wat ik durfde te zeggen, ik viel en wist dat het niet voldoende was.

Ik kon het zien aan haar blik…

Toen ik haar naar de bus bracht, bekroop me de stille angst van compleet falen.

***

Ze zeggen dat uitmaken gemakkelijker is dan uitgemaakt worden, gaat het door me heen, maar dat is niet zo. Je weet het alleen eerder….

“Hoe ging het?” vraagt mijn vriendin, “heb je het hem gezegd?”

Ik knik en slik een brok in mijn keel weg. Dat lukt niet helemaal, het is alsof de kikker in mijn keel aan zijn pootjes blijft hangen en daarmee mijn stembanden vastbindt.

“Het is uit…” zeg ik schor.

“Een eerste keer is altijd lastig”, bemoedigt ze me, “je komt er vast gauw overheen. Voor je het weet kijk je er anders tegenaan…”

Ergens irriteert me het vanzelfsprekende gemak waarmee ze dat zegt. Mijn hand glijdt onwillekeurig naar mijn jaszak. Ik voel de vertrouwde vorm van de harde kaft die honderd blaadjes omsluit en samenbindt. Deels beschreven blad, deels Tabula Rasa.

Straks schrijf ik daarin op wat ik nu niet kan zeggen, denk ik, papier is tenminste geduldig.

***

Ik kom thuis en smijt mijn tas in de hoek.

“Wat heb jij?” vraagt mijn moeder, “is er wat gebeurd?”

“Het is uit”, weet ik uit te brengen.

“O …”

Ik haast me naar de relatieve veiligheid van mijn bureautje in de kamer die ik met mijn broer deel. Mijn hoofd zit vol beelden die over elkaar heen tuimelen, het grasveld van het Museumplein, haar blik die zich afwendt, haar woorden die de hele dag door mijn hoofd cirkelden. Het verschil tussen samen en alleen.

Niet verder… niet verder… Uit.

Ik sluit mijn ogen even, maar fragmenten blijven rondwarrelen: verwarring, liefdesverdriet en de dreigende nostalgie van de eerste verliefdheid die echt leek te werken, maar feitelijk op mij struikelt.

Ik deel dat niet in dit huis, denk ik, nooit van mijn leven.

In gedachten zie ik mijn zusjes meewarig grinniken als mijn “falen” ter tafel komt. Dat mag niet gebeuren. Toch moet ik dit kwijt!

Tijd voor een dagboek… Papier is tenminste geduldig.

***

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven