Zeven Zevenjaren (2)

Austin’s Planxty door Dennis Doyle

Eerste Zevenjaar

“Kom mee, Aoife, we zijn er bijna. Schiet nou eens op, straks is het donker.”

Aoife schrikt wakker uit haar mijmering. Haar droom verglijdt. Weg zijn de boselfen die glimlachend naar haar zwaaien vanuit hun groene paradijs. Verdwenen zijn de grote vlinders die volgens de verhalen van Vala Aisling de zielen van geliefde mensen zijn. De klank van hun stemmen in haar hoofd verstomt.

Haar benen voelen aan als lood, de spieren van haar kuiten protesteren met een tinteling van kramp. Ze hijgt, de draagriem van haar kinderharp trekt strak door haar beweging. Ze sleept de houtgesneden wandelstok achter zich aan. Bijna ontglipt de stok aan haar greep. Met een bruuske beweging plant ze hem in het pad en blijft ze staan, steunend op de stok. Haar blik glijdt over het pad.

Wat lopen ze hard… Ik zie ze nergens meer…

“Ik ben zo moe, mama,” roept ze naar voren, “we lopen al de hele dag door het bos. Ik heb honger.”

Met een geërgerd gebaar wacht de vrouw op het kleine meisje in de achterhoede. Het duurt een tijdje voordat het kind in zicht komt.

“Achter de bosrand staat een herberg op de vlakte. Daar kunnen we brood kopen en uitrusten. Ik wil niet nog een nacht in het bos kamperen. Het ging toch al langzamer dan ik wilde. Samhain is nu negen dagen geleden, straks zijn we nog te laat voor het feest.”

“Het spijt me, mama,” zuchtend maakt het meisje vaart, haar wandelstok tikt op de eikels en de afgevallen bladeren die overal op en langs het pad liggen, “mijn benen zijn niet langer en ik glij steeds uit.”

“Is al goed, ik ben ook moe. Kom mee, geef me een hand, dan gaan we verder.”

“Mag ik even rusten en op mijn harp spelen, mama? Dat heb je beloofd.”

“Nu niet. Nog niet. Straks in de herberg, en natuurlijk ook op het eiland. Ken je de liedjes nog die Vala Aisling van het Woud je heeft geleerd?”

Het gezicht van het meisje licht op: “Jawel, mama, mag ik nu oefenen?”

De oudere vrouw verstrakt: “Wat heb ik je net gezegd?”

“Ja mama…” Aoife zet zich in beweging. Haar blik glijdt over een hoge eikenboom aan het pad bij het ravijn. De zon schittert door zijn kale takken.

“Hallo meisje. Leuk je te zien!”

Verrast kijkt ze op en luistert scherp.

“Ik ben het, de eik. Quercus… Hoe heet jij?”

“Mama, ze praten tegen me in mijn hoofd! Ze willen mijn naam weten.”

“Verzin je weer smoesjes? Wat heeft Vala Aisling je nu weer wijs gemaakt? Dit is een bos, er zijn alleen maar bomen en dieren en niemand praat hier. Alleen mensen kunnen spreken.”

“Niks, mama.”

“Kom op, de zon zakt al!”

***

“Toen zag ik je voor het eerst. Jouw trilling viel me op. Ik kan me indenken dat Aisling van het Woud jou uitkoos.”

Aoife streelt de bast: “Ik was toen klein, Quercus, ik was nog niet bij haar in de leer. Pas later merkte ze dat ik aanleg had. De mensen van het dorp waren haar dankbaar voor wat ze deed. Aangezien voor wat hoort wat geldig is, hoefde ik niet op het land te helpen, maar leerde ik alles van haar om onze mensen op mijn beurt bij te staan. Met kruiden, muziek en verhalen. Met vaardige handen om baby’s te halen, om lichaam en geest te helen en soms voor wat magie van de Ouden.”

“Toch zijn we zo uiteindelijk vrienden geworden. De kracht van een eerste ontmoeting.”

Ze glimlacht: “Al twee en veertig jaarringen.”

“Zeven Zevenjaren. Zeven is al heilig. En nu heb je wijsheid in het kwadraat… Van lijn naar vlak. Jouw leeftijd omsluit nu zowel reëel als imaginair. De trilling van snaren geprojecteerd op een plat vlak.”

“Weet je nog hoe we kennis maakten op mijn tweede Zevenjaar?”

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven