Do not Stand at my Grave and Weep door Aine Minogue
Vijfde Zevenjaar
“Voorzichtig, Vala Aislin, het pad is ongelijk. De eikenvruchten kunnen je laten struikelen.”
Aoife loopt met vaste tred over het pad door het woud, met aan haar arm een oude vrouw. Op haar rug bungelt slechts een plunjezak, ze had haar harp thuisgelaten, ze had al haar energie nodig om de tocht te volbrengen. Daarom zong ze de oude liederen van de maan cycli als hun tocht zwaar en vermoeiend werd.
Het leiden van Aislin is niet de enige reden van haar inspanning. Twee manen geleden waren haar maandstonden weggebleven. Zij en haar Lief waren uitgelaten geweest, wellicht zou hun kind met Beltane het volgend jaar ter wereld komen. Aislin had haar zwangerschap bevestigd, maar verder gezwegen.
Ik was een moment ongerust daarover, denkt Aoife, maar ik ben blij en voel me goed.
“We zijn er bijna, Vala, zo meteen dalen we de heuvels af naar het laagland. Over een paar uur kunnen we rusten.”
“Dank je, mijn kind en erfgename, ik ben heel gelukkig dat je met me mee wilt gaan. Ik heb al jarenlang het pad door het woud niet meer gelopen, maar dit jaar moet het gebeuren, mijn tijd is kort.”
“Praat alsjeblieft niet zo, Vala. U bent nog krachtig en wijs, u mag nog niet overgaan. Ik ben nog niet volleerd.”
“Mijn tweede gezicht spreekt anders, en anders dat van jou wel, zo volleerd ben jij nu. Mijn leven is bijna voltooid. Je hebt nu je eigen huis. Jij erft mijn staf en de krachten die ik nog over heb als ik overga en dan kan ik gerust vertrekken in de wetenschap dat ik al mijn kennis op jou heb overgebracht.”
Aoife buigt haar hoofd. Vala Aislin van het Woud had gelijk, ook zij had haar levenseinde voorzien: “Maar Vala…” haar stem breekt, de gedachte aan het naderend afscheid van haar lerares en vriendin schrijnt in haar hart.
“Ssstt, mijn lieve kind. Het is ons niet toegestaan elkaars levensloop te voorspellen, jij niet die van mij, ik niet die van jou en… van het kind dat je in je schoot draagt. We zijn te veel verbonden. We mogen de balans niet verstoren.”
Onrust verduistert Aoife’s geest. De verboden vraag brandt op haar lippen. Aislin’s rustig gedecideerde maar liefdevolle blik doet haar er het zwijgen toe: “Heb vertrouwen, lieve kind. De Godin beschikt, maar verlaat je niet.”
Een bekend stemgeluid in haar geest leidt haar af: “Wel heb ik ooit, jullie vereren me met bezoek, dames!”
Aoife leidt Aislin naar de eik en zet haar staf tegen de stam. Beiden raken de schors aan.
Aislin’s krakende stem komt nauwelijks boven de geluiden van wind en rivier in het ravijn uit: “Gegroet, Quercus, het lijkt al eeuwen geleden dat we elkaar voor het laatst hebben gesproken.”
“Ik ben verrast, Aislin, ik heb je nog als jong meisje voorbij zien komen. Elf Zevenjaren geleden…”
“Met je geheugen is nog niks mis, mijn beste eikenboom.”
“Ik voel dat de kracht in je wortels taant, Aislin.”
“Dat is onvermijdelijk. Ik heb daar vrede mee. Ook levens volgen het rad van de tijd, na Yule komt Astara.”
“En jij Aoife, ik ben blij je te voelen. Heb je de harp thuisgelaten?”
Aoife aarzelt: “Ik moest twee zielen leiden op deze tocht, dus de last van een harp werd te zwaar.”
“Twee zielen… Ben je…?”
Aoife knikt. De vraag aan Aislin brandt opnieuw op haar lippen. Het oudje schudt haar hoofd: “Heb vertrouwen…”
Hun gesprek is kort, het is tijd om verder te trekken, ze nemen afscheid van de oude eik.
Onrust nestelt zich in Aoife’s hart.
***
“Ik was bang, Quercus, dat ik alles waar ik van hield zou verliezen. Uiteindelijk heb ik veel verloren, maar niet alles. Toch raakte ik toen mijn droom kwijt.”
“Dat weet ik nog… de wanhoop van jouw Zesde Zevenjaar…”