
Vooraf…
Soms ontmoet je op de werkplek mensen die vast onderdeel van een prettige werksfeer vormen, een bindende factor in een afdeling. Meer dan eens zijn dat de secretaresses. Waarom? Ze komen overal en weten van iedereen wel iets. Ik heb een aantal dames meegemaakt die het predicaat Moeder van de Afdeeling met ere droegen.
Zo hadden we Francien. Francien komt uit De Lutte, een mooi dorpje in het oosten van Twente. Ze is welbespraakt in de spraak van de streek, een van de vele varianten van Algemeen Beschaafd Twents. Omdat ze altijd in was voor een praatje, kreeg ik een gratis inburgeringscursus als ex-Westerling.
Daarnaast zorgde ze voor vrolijkheid als ze over de gang liep om post te bezorgen, al fluitend herinnerde ze ons aan de Gouwe Ouwetjes uit onze jeugd. Ze had toen ook iets wilds, met haar motor en haar rol als solozangeres in een rockband.
Vooral heeft ze het hart op de goede plaats en de ogen niet in de zak. Dat heb je met Moeders van de Afdeeling. Zodoende stak ze je in tijden van blues ook een hart onder de riem.
Voldoende reden voor mij om haar jubileum schriftelijk te gedenken met een verhaal rond een bezienswaardigheid in haar woonplaats De Lutte. De Kardoes, een Germaans fabeldier. Zodoende komen we midden tussen de Germaanse goden terecht. Daarnaast is dit mijn eerste poging om enigszins in dialect te schrijven.
Het is heel jammer dat onze huidige bedrijfsstructuur de afdelingssecretaresse heeft uit gefaseerd. Tegenwoordig zitten er slechts enkele dames in een centraal service point en de heren en dames medewerkers moeten zelf de post maar ophalen en wegbrengen, afspraken in de agenda drukken en dienstreizen regelen. Daarmee verdween de Moeder der Afdeeling en zodoende ook een stukje sociale cohesie.
Tja, dat vindt men ook niet meer van deze tijd, geloof ik. Als zoveel dingen die een werkplek toch wat huiselijker maken.
Als herinnering hierbij dus een kleine hommage aan secretaresse Francien uit De Lutte.
Countryside Garden, door John Williams op klassieke gitaar
Een Beetje Raddraaien
Ik was eens op een dag een beetje onrustig, de hele tijd op zoek naar niets in een lege tijdpassering van de ene website naar de andere. Nu schijnt dat een uiting van wijsbegeerte te zijn -opgaan in het absolute Niets is bij sommige wijsheidszoekers een ultiem levensdoel- maar mij bevredigde het niet echt. Daarom stapte ik van armoe maar op de fiets om in ieder geval het doel te hebben om terug te komen. Da’s beter dan helemaal niets.
Het Twentse is een prima omgeving voor een fietstochtje, althans als het weer een beetje meezit. Als het regent, zit je namelijk opgesloten in bijna waterdicht plastic en beslaat je bril door je eigen inspanning om ergens te komen. Dan zie je niks van het landschap en dat heeft geen toeristische waarde.
Gelukkig, het was goed weer voor een uiterst bescheiden versie van een etappe van de Tour. De zon scheen in een strakblauwe lucht waarin de condens strepen van de verre vliegtuigen op de pennenstreken van een eindeloos document leken.
Ik probeerde bij dat beeld letters en woorden te zien. Misschien stond er wel iets nuttigs voor me op het uitspansel, iets dat me eens echt vooruit kon helpen. Aus Blauen hinaus!
Op die manier waren sommigen toch ooit aan legendarische documenten van ultieme waarheid gekomen, nietwaar? Wel snel opschrijven, voordat het vervluchtigt op de wind! Maar wat doe je dan met zo’n inderhaast opgetekende ultieme waarheid? De geschiedenis hielp me niet bij het beantwoorden van deze vraag, want hoe vaak is een revelatie niet met de gebruikelijke menselijke maat geredigeerd tot een vrijbrief voor beangstigend eng geweld?
Deze mijmering bracht me niets op: Ik zag alleen maar pennenstreken, het hemels perkament was domweg te weids voor mijn denkraam. Daarom concentreerde ik me maar op de weg voor mij. Wel zo veilig.
In een redelijk tempo liet ik ons huis en de wijk achter me en peddelde ik door de Twentse dreven, een aantrekkelijk coulisselandschap waar een netwerk van houtwallen de horizon verbergt, zodat je steeds verrast wordt door nieuw uitzicht. Eigenlijk vond ik dat heel wat leuker dan de polders van mijn jeugd waarin je zeker wist dat er nog een lange weg voor je lag, omdat je de bestemming al aan de horizon kon zien!
Ik vond wat onbekende paadjes die mijn nieuwsgierigheid opwekten. Zelfs in deze moderne tijd van TomTom en portable gps-ontvangertjes heeft de mens nog iets van een ontdekkingsreiziger, ondanks alle show van de verre reizen naar exotische bestemmingen waar geen ontdekking meer aan is, omdat de cameraploeg er eerder is dan de “ontdekker” zelf.
Ik maakte eerst een rondje Hulsbeek om op gang te komen. Toen ik toch in Oldenzaal kwam, besloot ik het ritje wat op te rekken richting het heuvelland achter deze aloude Hanzestad. Ik sloeg een richting in waarvan ik dacht dat het de goede was en pikte en passant nog het Boerskotten mee, een alleraardigst bosgebied ten zuidoosten van Oldenzaal.
Ook hier vond ik weer een paadje dat me intrigeerde. Het leidde een eikenbosje in. Net begaanbaar voor een stadsfiets zoals die van mij. Ik sloeg af en reed behoedzaam hobbelend verder.
In eerste instantie was het redelijk licht tussen de bomen. De heldere zon wierp gouden bundels door het bladerdak, zodat het bos een sprookjesachtig aanzicht kreeg. Gaandeweg kwam er echter mist op. Lange dwarrelende slierten trokken vaagheid tussen de stammen.
Ik was verbaasd. Het weer leek eerst zo helder en het was helemaal niet zo vochtig. En toch trok het hier helemaal dicht. Het werd zelfs zo erg, dat ik nog slechts de stammen naast het pad kon zien in een koud en kaal licht. Ik stapte maar af omdat fietsen te gevaarlijk werd, ik had geen zin om over een ongeziene boomwortel te duikelen en een been te breken. Ik had al een slechte reputatie met van de fiets duikelen en daar hoefde wat mij betreft geen nieuwe anekdote bij te komen. Een keertje een maand lang met krukken de trap op strompelen naar de eerste verdieping van ZC omdat we daar geen personenlift hadden, vond ik wel genoeg.
De mist werd steeds dichter. Onbewust moest ik aan de oude volksverhalen van deze streek denken. De sage van de Witte Wieven bijvoorbeeld, die eenzame reizigers verstrikken in een mist van verleiding, zodat ze willoos meegaan op een gepassioneerde dans die in de zuiging van het moeras eindigt. Of van dwaallichten in de nevel die een hoop op ontsnapping lijken, maar je onveranderd in de drassige drek doen belanden.
En niet te vergeten de kabouters en kwaadaardige feeën die hier al in de tijd van de Tubanters werden gezien. De legenden vertellen dat sommigen in hun ban raakten en pas na vijftig jaar terugkeerden, compleet verward omdat de wereld die ze als hun thuis meenden te herkennen plotseling oud en grijs was geworden. Degenen die hen nog van vroeger herkenden spraken verbaasd en een beetje angstig over de fontein van de eeuwige jeugd.
Niet geheel onwillekeurig kwam het denkbeeld bij me op dat de mist misschien wel binnen in mijn hoofd zat. Een eerste teken van een verlammende ziekelijke vergetelheid die zowel oorsprong als bestemming van mijn bestaan tot een paar minuten heden zou beperken.
Een snelle inspectie van de omgeving stelde me wat dat betreft gerust: de stammen voelden vochtig aan van de dampen en een fijn laagje druppels zette zich vast op mijn bril. De oorzaak van deze desoriëntatie lag in ieder geval buiten mezelf.
Mijn eerdere doel -het terugkomen- werd plotseling een grotere uitdaging dan ik bij vertrek had gedacht. De mist beperkte mijn uitzicht zozeer dat heenlopen of teruggaan niets meer uitmaakte, de kans op verdwalen was even groot. Dus probeerde ik zo goed en zo kwaad als het ging het pad te volgen in de hoop dat ik vroeg of laat de juiste richting weer terug zou vinden.
Na enige tijd lopen merkte ik dat de begroeiing minder dicht werd. Er kwam meer licht zodat ik het pad beter kon volgen. Tot mijn plezier leek ook de nevel op te trekken, ik zag de zon door de mistflarden heen schijnen. Het enige vreemde was, dat het licht er uit zag als oud goud, alsof het laat in de middag was, terwijl ik nog in de ochtend het bos was in gegaan.
Gaandeweg werd het minder dampig en bevond ik me op een smalle weg tussen grazige weiden met houtwallen, die zich al kronkelend in de einder verloor. Ik kende dit uitzicht niet. Waar was ik terechtgekomen? Hoe had ik de tijd doorgebracht die ik voor mijn gevoel verloren had?
Ik keek om me heen en voelde me een beetje verlaten en gedesoriënteerd. Waar was ik? Hoe kwam ik weer thuis? Omdat ik niets anders wist, liep ik door in de richting van een paar grote eikenbomen langs het pad.
Ik kreeg het gevoel dat die bomen een heel oude plaats markeerden. Men zegt dat de oude bewoners van deze streek heilige plaatsen maakten van de kruispunten van de krachtlijnen over de aarde, die je duidelijk voelen kon. Althans in een ver verleden toen de mensen nog meer gevoel hadden voor de geheimen en de nukken van Moeder Natuur, omdat zij voor hen het verschil tussen leven en dood bepaalde. Dat gevoel is nu grotendeels verloren, hoogstens wichelroedelopers maken er nog iets van.
Op zo’n plaats als deze kwamen ooit dorpelingen samen om de oude riten te vieren of recht te spreken.
Ook in deze tijd was het een speciale plek: Er stond een Mariakapelletje van Bentheimer zandsteen, een rustig plekje aan de weg met een paar bankjes waar de wandelaar -of misschien wel de pelgrim- even zijn vermoeide lijf een pauze kon gunnen. Ik besloot hetzelfde te doen, zette mijn fiets neer en ging zitten.
Ik wist dat er in deze streek op diverse plekken langs de weg landkruizen en andere gedenktekens van devotie stonden. Maar geen was zo groot als deze Mariakapel. Ik vond het een grappige bouw, een stenen muur met een gevel als van een oude Twentse hoeve, het stiepelteken van het kruis hoog in top.
De gevel voerde vrouwelijke zinnebeelden, het hart als teken van liefde, de ruit als teken van vruchtbaarheid. Ik vond het wel vreemd dat zo’n ruit op een kapelletje van de maagd Maria stond, maar het is begrijpelijk, in de Middeleeuwen vormde de ruit vaak onderdeel van wapenschilden van ongehuwde adellijke dames, die volgens de gangbare maatschappelijke opvattingen uiteraard nog maagd waren.
De maagd Maria met bloemen op de arm keek met een glimlach naar buiten door het raam van de lijst van haar schilderij. Mijn botanische kennis was te gering om vast te stellen om welke bloemen het ging. Op een rare manier bracht het schilderij me een herinnering boven aan mijn 25-jarig dienstjubileum dat werd opgeluisterd door een Fillette de Fleurs, een bloemenmeisje.
Degenen die dit kapelletje verzorgden zorgden er in ieder geval voor dat Maria een Maagd der Bloemen werd, want bloemen en planten floreerden uitbundig in mooie potten. Een gebedslampje gaf uitdrukking aan de gedachten in een goed hart, het vlammetje vormde een vonk van liefde.
Maria bleef glimlachen, alsof ze zich niet alleen van haar huidige rol bewust was, maar ook die van alle tijden, als maagd, moeder en wijze, als hoedster van een geheim dat zich ver buiten de lijst van haar schilderij uitstrekte.
Het was alsof ze zeggen wilde: “Je kunt me vastnagelen binnen een eng kader, me opsluiten in een huis of harem, me versluieren achter zwart met stoffen tralies, me bedelven onder stenen, me laten verdwijnen achter een gordijn van vlammen op een brandstapel, me proberen te gebruiken om lust of hebzucht op te wekken op glanzend papier of schitterend scherm, het zal je niets helpen. Ik blijf die ik ben.”
Ik draaide me om en keek over het landschap. Het was eigenlijk veel te mooi weer om me te verliezen in afstandelijke maatschappijkritisch gemijmer. Ik wist niet hoe ik hier terechtgekomen was, maar nu kon ik tenminste even uitpuffen en gewoon van de rust genieten.
Die rust duurde niet zo verschrikkelijk lang. In de verte verscheen een voertuig op de weg, zo te horen een motorfiets. Het vehikel had blijkbaar een stevige stereo aan boord, want de stuwende hard-rock klanken verdreven de stilte van het landschap totaal. Boven het dreunen van de bas en het slagwerk en het snerpen van de gitaren kon ik zelfs een luid neurien waarnemen, “tuut de tut tuuu tuu” in een themaatje dat ik warempel herkende: Ride of the Valkyries van de oude Wagner die zijn schepping uiteraard in het Duits Walkürenritt noemde. De tune is ook wel bekend als de aanvalstune van een gekke commandant met de cowboyhoed uit Apocalypse Now.
Ik kon mijn ogen niet geloven. Ik dacht een motorfiets te horen, maar wat ik feitelijk zag was een fabeldier op twee wielen. Een grijnzende schedel op het stuur, een reptielenstaartje op de achterband en een flink stel PK’s ertussen, vergezeld van een verstikkende rookwolk. Plus een paar elegant op het voorwiel aangebrachte scherpe voorwerpen die het geheel het aanzien gaven van een antieke strijdwagen. Hiermee zou je in een file al gauw voorrang krijgen. Niemand zou je al te dicht inhalen, als je de banden heel wilde houden.
Ik moest toegeven dat dit stalen ros er behoorlijk Gothic uit zag. Het maakte me benieuwd naar de ruiter van dit ding. Lang hoefde ik niet te wachten voordat mijn nieuwsgierigheid werd bevredigd, want met een bedaard gangetje reed de motorrijder mijn kant op en remde beetje bij beetje af.
De nevels van de uitlaatgassen trokken langzaam op en onthulden een niet onaantrekkelijke eveneens Gothic dame.