Kelly Clarkson met Whole Lotta Woman 😉 Het origineel dat Status Quo coverde.
Een Walkure op een Motorfiets
Het rijtuig was niet het enige dat tot het rijk der fabelen leek te behoren. De berijdster kwam zichtbaar uit de fantasy sfeer. Enigszins schaars gekleed volgens de laatste bikinimode -wat wel een beetje raar is voor een fantasywezen uit een mogelijk ver verleden- zat zij gevleugeld en al in het zadel van haar mechanische rijdier. Ik kon zo gauw niet plaatsen tot welke mythologie zij behoorde.
“Goeien’dááág!” riep zij mij monter toe, zonder evenwel het volume van de hardrock te verminderen, “heb ie mi’jn Kardoes ook zeh’n?”
Haar tongval kwam me niet bekend voor, ook al had de klank het bekende van deze streek. Ik maakte snel een inschatting van waar ik mij zou kunnen bevinden. Een paar kilometer van De Lutte, dacht ik, een fraai klein dorp dat de bewoners met De Lutt’ aanduiden. Ik kende wel iemand die daar vandaan kwam, maar de manier waarop zij sprak leek niet op wat ik hier hoorde. Ik kon er geen brood van bakken.
Dat is niet verbazingwekkend, mijn feitelijke kennis van de lokale spraak is minimaal. Ik ben import, en dat geldt voor overal waar ik ooit gewoond heb, behalve mijn geboorteplaats. Maar die plek is echt een stad waar echt niemand de weg weet, dat zong Gerard Cox al, dus die telt niet mee. Ik probeer ter integratie al heel mijn leven het lokale taalgebruik zo goed als ik het kan te imiteren, maar vaak lukt dat me slecht. Daarom kon ik de gemotoriseerde dame ook eerst niet volgen.
“Wah?” probeerde ik boven het motorgeronk en de hardrock uit te komen. Omdat mijn stemgeluid geen hoge decibels haalt, faalde dat jammerlijk.
De gevleugelde motorrijdster begreep het probleem “Oh sorry, k’zah efkes de moto afzett’n en de muziek ‘n betje terugdraai’n”.
Weldra had het geluid een draaglijk niveau. You’re a whole lotta woman/A whole lotta woman/Whole lotta Rosie kwam nu verstaanbaar zonder al te veel vervorming uit de speakers die ergens in de schedel van het motordier verborgen zaten. Ook mijn interne vertaalvaardigheid van plat proat’n naar recht praten werd stukken beter.
Ik moest toegeven dat de beschrijving van het liedje aardig klopte bij de dame die ik hier zag, alleen dacht ik maar niet aan het vervolg dat Status Quo er achteraan bakte, want een One Night Stand zou een beetje al te vlug zijn na deze toevallige kennismaking. Bovendien, waar laat je dan die vleugels de hele nacht?
“Goed,” zei ze voor mij veel beter verstaanbaar, ““heeft u toevallig mijn Kardoes ook gezien?”
Kardoes? Waar had ik dat woord eerder gelezen? Het deed me aan een ander fietstochtje denken, dat me op een mooie zonnige dag door De Lutte voerde. En aan de gefluisterde verhalen dat je zo’n beest maar beter niet tegen kon komen, want het was een voorbode van onheil. Zeker als je zijn geblaf op het kerkhof hoorde, want dan wist je dat je binnenkort een sterfgeval zou meemaken.
“Ik ben al eeuwen op zoek naar dat beest”, mopperde ze, “het was een snelle jongen, ik was meestal als eerste van de meiden binnen! Maar die donder is me ontglipt.”
“Binnen?” dacht ik hardop, “waar dan?”
Ze begon aanstekelijk te lachen en gaf me een vriendschappelijke por tegen de schouder die me bijna van de benen wierp.
“Hoe kan ik dat ook vergeten” lachte ze klaterend, “U kent me helemaal niet! Ik ben Fran de Walkure. Ik rij rond op zoek naar slagvelden om een paar lui te recruteren voor het leger van de baas.”
“De baas? Leger?” Ik kon er geen touw aan vastknopen. Hoorde ze soms bij een soort vreemdelingenlegioen? Teken toch bij, je neemt er wat van mee?
“Ach, weet je dat niet? De oude Wodan van Asgaard HV, een goede werkgever hoor. Die ouwe is wel aardig, hij heeft misschien wat rare hobbies -wereldheerschappij en zo- zijn haar ziet er ook niet uit en hij moet nodig die baard eens knippen, maar alle lui die ik van de slagvelden voor hem ophaal tekenen graag een keertje bij.
Totdat ze moeten knokken bij de volgende Godenverduistering hebben ze een geweldig leventje met een hoop eten, liters drank en een bediening van mooie wiefkes.
Het zijn er wel geen zeventig, zoals de concurrent belooft, maar je komt een heel end in het Walhalla. Alle dagen hök’n en zoep’n en angoan. Ik breng ze zelf ook weleens een drankje langs. Wat wil een huurling nog meer?”
Er begon me iets te dagen. Walkuren die slagvelden bezochten. Die haalden in de Noorse mythologie de zielen van gevallen strijders op om ze te ronselen voor Wodan’s leger in de apocalyptische eindstrijd Ragnarok, wat bij ons tegenwoordig de Dag des Oordeels heet.
Nu wist ik ook weer wat beter wat een Kardoes was. Een Hellehond, het aloude rijdier van de Walkuren, de strijdgodinnen uit de Noorse mythologie. In De Lutte staat vlak voor de kerk een bronzen beeld van zo’n alleraardigst huisdier.
“Ik ken eigenlijk maar één Walkure”, merkte ik na enig graven in mijn geheugen op, “da’s Brunhilde uit een legende van het Rheingold, die ik vroeger eens gelezen heb. Middeleeuws spul.”
“Aaach, Brunhilde, ken je die?” riep ze verbaasd uit, “die is niet meer bij de zaak. Die heeft zitten vooz’n met ene Siegfried in de vechtsportschool, en toen de olde Wodan dat ter ore kwam, heeft hij haar eruit gegooid, want een goede Walkure behoort maagd te blijven. Wat leuk dat ze dat hier nog weten!”
Ik was eigenlijk verbaasd. Legenden over de oude Germaanse goden en godinnen waren er in deze streek genoeg, maar ik had er nog nooit eentje in het echt gezien. Laat staan op een motorfiets. Ik besloot een verder praatje te maken.
“Asgaard HV? Wat is dat dan en hoe ben je daar dan gekomen?” vroeg ik.
“HV? Da’s Hemelse Vennootschap”, antwoordde ze, “en ik kwam er met gewoon solliciteren. Ik woonde hier in De Lötte, zo’n viefentwintighonderd jaar geleden. Toen de voorouders van de Tubanters hier nog woonden. Allemaal bos hier, met een hele bende everzwijnen en herten. Mooi werk, een beetje jagen. De Lutt’ was toen nog een paar hutten en boerderiekes aan de beek.
Ik had toch niks te doen, en toen zag ik een advertentie an de heilige eik hangen: Walkure gezocht, voor personele acquisitie en diverse secretariële werkzaamheden. De Druïde zei nog, da’s echt iets voor jou, je bent communicatief en doortastend, en dat moet je wel hebben met die manlui op die slagvelden. En als het meezit is je kostje voor altijd gekocht, da’s een stuk better dan een kearl de hele dag de schoenen na te brengen.
Dus ik maak een tochtje naar Asgaard -da’s best even lopen en je moet ook nog in een onmeunig hoge boom klimmen- en stel me voor.
Nou, den Olden Wodan zag het wel zitten.
De anderen kwamen ook nog even kijken. Ik zag Donar nog, die vent met die bokkenwagen die altijd met hamers in de wolken smijt. D’r was ook nog ene Loki, die altijd aan het lobbyen is voor zijn eigen tent, hij had een reclameslogan voor zijn afdeling: Wij zijn Goed in Kwaad, stond er, hij stond echt achter zijn core business. En dan die knappe vent, Balder heette hij geloof ik, een goeie en oooh zo mooie jongen, maar die had niet zoveel hersens. Het is soms het een of het ander, weet je.
Alleen een van de dames -Freya heette ze geloof ik- zag het niet zo zitten met mij, moar dat hej’ met de vrouwlui soms, die moeten mekaar eerst goed leren kennen, die kiekt ergens anders noar dan de manleu.”
Ze draaide zich om naar het kapelletje en bestudeerde het portret.
“Krieg nou wat!”, merkte Fran verbaasd op, “ach gut, Freya heeft nu een andere báán! Die werkt voor de Triniteit! Dat bedrief heeft jaren geleden de aandelen van Asgaard HV overgenomen, ja den olden Wodan was daar nogal hellig over. Die leu kwamen uit het zuiden, die werken een beetje met een Gallische slag. Die vertegenwoordiger van ze -Ludger heette die jongen geloof ik- heft al het mensvolk hier over de streep trokk’n met hemelse beloften.
Maar ach, ‘t is ook wel een goeie club met vooruitzichten in ‘t hiernamaals, en gelukkig kom je als onsterfelijke overal ter wereld wel aan de bak. Wat je noemt Eternal Employment!
Kiek er eens, daar staat ze. Leuke kleer’n hef ze an. En de bleumkes stoat haar goed. Maar ik geloof dat ze zich een stuk rustiger moet houden dan toen ze voor Asgaard werkte, geen drinkgelagen en wilde feesten meer. Ach dat möt ook wel, ze moet nu voor den kleinen jong zorgen. Dan könn je geen nachten meer doorhalen.
Die plek is trouwens wel veranderd, zeg! Hier sneed vroeger onze Druïde de maretakken en brouwde hij de hoestdrankjes voor de Löttenaren.”
Ze giechelde even: “Hier hing ook altijd de mistletoe na de winterzonnewende. Leuk joh! Ongestraft vooz’n in’t halfduuster!”
Ik moest zeggen dat ik nu met andere ogen naar het kapelletje keek. Ik wist niet beter of Maria kwam uit het midden oosten. Nou ja, de Katholieke Kerk gaf de oude godheden wel vaker een andere naam om de lokale bevolkingen een beetje te laten wennen aan het nieuwe regiem.
“Maar goed,” ging Fran verder, “ik werd bij Asgaard aangenomen, en de secundaire arbeidsvoorwaarden waren best goed, een beetje onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd zolang ik maar maagd bleef”, ze lachte aanstekelijk, “anders was ik nu wel ‘n griez’n geweest na al die tied!
Op mijn eerste werkdag moest ik een Kardoes uitzoeken om op te rijden, want dat most, Walkures horen op Hellehonden te rijden. Dus ik loop met de olden Wodan mee naar de kennel. Dat was me toch een lawaai, die Kardoezen zijn net kearls, en maar indruk maken bij de vrouwleu!
Goed, ik zocht er eentje uit en nam hem mee voor de rijles, want met zo’n vuurspuwer moet je eerst even trainen voordat je ermee de weg op mag. Die Kardoezen moeten wett’n wie er de baas is. Ik haalde mijn kavaleriediploma in één keer en zo kon ik aan ‘t werk.
Ik kreeg ook nog mooie bedriefskleding, iets met een malienkolder en ene helm voor de veiligheid, want die Kardoezen lopen best hard. En dan zo’n zwaard. Maar dat was maar nep, dat ding was zo bot dat je er de hele weg naar Keulen op kon ried’n zonder een glip in ‘t gat te krieg’n.
Zo leverde ik eeuwenlang een bijdrage aan het personeelsbeleid van Asgaard, ik zocht de mooiste en sterkste jongs uit.”
Ze verzonk even in gepeins, alsof ze in haar hoofd een rekensommetje uitvoerde. “Verhip!” riep ze uit, “het is vandaag precies viefentwintighonderd joar gelee’n!”
“Wat dan?” vroeg ik verbaasd.
“‘T is mijn Walkurenjubileum vandaag”, verklaarde ze, “2500 jaar in dienst bij de baas. Dat levert me twee extra vakantiejaren op, een kistje goud, een draagbare zonnewijzer en een dagje beautyfarm. Als ik tenminste mijn Kardoes op tijd terugvind…
De olde Wodan was behoorlijk hellig toen hij merkte dat ik mijn Kardoes was kwijtgeraakt. Ik moest maar een rijwiel uitzoeken uit zijn schrootverzameling, een enorme vernedering voor een zichzelf respecterende Walkure. Mijn enige troost was die leuke muziekdoos op dat ding. Zo mooi kunnen onze barden niet spelen.
Zodoende rij ik al eeuwen op deze schroothoop rond en vraag ik iedereen die ik tegenkom of ze mien Kardoes ook hebben gezien. Ik kan pas terugkomen op Asgaard als ik dat mormel weer terug heb. Met de moto kom ik daar niet in, rookverbod en milieu-eiz’n.”
Ik haalde mijn schouders op. “Ik zou het zo niet weten, ik heb nog nooit zo’n beest gezien. Maar je zegt dat we in de buurt van De Lutt’ zijn. Daar weten ze vast meer, want er staat een beeld van een Kardoes midden in het dorp.”
“Tja”, verzuchtte ze, “ik kom dan wel uit De Lutt’, maar da’s viefentwintighonderd joar gelee’n! Alles is hier veraandr’t! Als ie mij nou eens een beetje de weg wijst, dan ben’k oe onmeunig dankbaar.”
“Nou, ik loop wel met je mee,” bood ik aan, “ik laat mijn fiets wel even staan. Maar voor de fijne details moeten we toch een echte Löttenaar hebben.”
“Nou op weg dan maar, in de laagste versnelling”, lachte ze, “spring maar achterop.”
Ik had wat moeite om me tussen haar vleugels en het drakenstaartje op de duo te grutten, maar uiteindelijk lukte het.
Fran keek nog even steels achterom naar Maria in het kapelletje, die sereen maar toch ietwat bezorgd naar het tafereeltje keek. “Tjuus, Freya, en goed op de fiets pass’n he?”