Bie Oons in De Lutt’ (4)

I love my Dog van Cat Stevens

Kardoes Pardoes Vort

Het was een merkwaardig gezelschap dat zich op de avond te voet over de essen van De Lutte worstelde. Een Walkure met vleugeltjes, Francien uit De Lutt’ en ik zei de gek.

Francien had aanbevolen om de stille paadjes richting het dorp te nemen, anders vielen we te veel op, zeker met een gevleugelde Walkure. Dus ploegden we door de modder van de weilanden en de houtwallen, met natte voeten, en een natte kuif van de mist.

Het was rustig weer, iets wat de diverse bloedzuigende insecten uit beemd en wei wel konden waarderen. Ons infraroodprofiel was van meters afstand te detecteren dus binnen de kortste keren zoemden de hongerige beestjes om ons heen.

“Rottige muggen”, mopperde Francien, “had ik nou maar mijn spuitbus met Deet bij me. Da’s goed spul! Werkt altijd. Ik heb het eens thuis gebruikt op de slaapkamer, want er zaten altijd muggen op de muur. Even flink spuiten en ik zag de hele zomer geen mug meer.”

Ze lachte: “maar ik geloof dat de verf er niet zo goed tegen kon, allemaal vlekken. Ik vertel dat aan mijn collega’s en ze gelooft me nich! Waar of die vlekken dan wel vandaan kwamen. Jaaa, hallooo, van Zorro met zijn gebroken been zeker!”

Ik zei maar niks, maar ik moest toegeven dat ik de beruchte uitspraak uit Hengstenbal -“Als je mijn me gang laat gaan, moet je iedere week het plafond witten,en ja goed kauwen, dat het gelijkmatig in je bloed komp”- direct in gedachten kreeg. Er was echter een wetenschappelijke verklaring voor Francien’s probleem: Deet blijkt kunststoffen aan te tasten en de Latex in muurverf is ook een soort kunststof. Vandaar.

Het zicht was er intussen niet beter op geworden, dus moest ik grote moeite doen om de obstakels in het weiland en de bosjes te ontwijken. Dat lukte niet helemaal, midden in het weiland struikelde ik over een rul hoopje dat als toegang diende tot het gangenstelsel van een populaire bodembewoner.

Ik ging languit in het gras, waarbij de dames enig leedvermaak niet ontzegd kon worden. “Het stikt hier van de vroot’n,” verklaarde Francien het obstakel.

Na een goede drie kwartier kwamen we via een paar paadjes die naar lokale pastoors waren genoemd bij de dorpskern van De Lutte aan, nét achter de kerk. Geen kat te zien, laat staan een Kardoes. Een avondklok voor de jeugd was hier niet nodig, iedereen zat gezellig thuis of in ‘t café. Een prima tijdstip om onopvallend het centrum te doorzoeken.

“Um de kerk, daar staat er ene…” merkte Francien op.

“Wat dan?” vroeg ik.

“Wat zei ik je nou, de Kardoes natuurlijk. Daarginds achter de kerk op den sokkel aan den Plechelmusstraat.”

Ze zei dat zo luid, dat ik bang was dat ze de pastoor wakker zou maken. Gelukkig bleef het stil in de pastorie.

We slopen verder, tussen de kerk en de school door. “Daar staat ie!” wees Francien, nu iets zachter.

Fran keek eens goed. “Ik kan die Kardoes aan zijn oren herkennen”, zei ze, “even van dichterbij bekijken.”

Net toen ze naar de sokkel wilde lopen, kwam er wat volk uit het café. Ze hadden hoorbaar te veel op en zongen luid en vals nog wat laatste hits van Marco Borsato op z’n Twents. Het deed me in zekere zin aan een collega denken die als hij in een slecht humeur was perse wilde zingen, maar voor hij zo ver was eerst nog vijf jaar muziekles zou moeten nemen.

Gelukkig was Fran zo slim om even achter een auto weg te duiken. “Maar good ook”, merkte Francien op, “met die vlöggels trek je een hoop bekijks, want het is nog lang geen carnaval.”

Toen de feestgangers vertrokken waren, keerde de rust weer. Fran liep voorzichtig om de sokkel met de bronzen Hellehond heen. Ze bestudeerde de kop en de karakteristieke oren.

“Hoe is hij hier terechtgekomen?” fluisterde ze verbaasd, “ik was hem jaren kwiet en dan zit die donder hier aan de weg een beetje een toeristische trekpleister te wezen.”

“Dat zal hij ook wel blijven”, merkte ik op, “hij ziet er een beetje verstijfd uit, er zit niet echt beweging in.”

“Ach, die kearls wett er niks van”, bracht Francien er tegenin, “je moet zo’n beest gewoon een beetje kietelen, daarmee krieg je iedereen in beweging, zelfs de manleu! Gewoon ‘n kwestie van een gevoelig plekje vinden!”

Fran de Walkure knipte met haar vingers. “Daar weet ik wel wat op..”

Ze gaf de bronzen Kardoes een stevige por op een strategische plaats en wat schetst de verbazing…. Het beeld kwam in beweging!

“Achteruit”, waarschuwde Fran, “soms spugen ze vuur!”

In dit geval gebeurde dat niet. De Kardoes strekte de poten en sprong vrolijk tegen de Walkure op, verheugd dat aan zijn jarenlange toeristische dwangbuis een einde was gekomen. Hier bleek de kracht van de frêle gevleugelde, want het dier kreeg haar niet van de benen.

Ze fluisterde “koest” in het Oudnoors en de Hellehond nam een onderdanige houding aan. De Walkure sprong op zijn rug en klopte het dier gemoedelijk op de flanken.

“Het is hem!” zei Fran, “wat een geluk, nu kan ik eindelijk terug naar het Walhalla voor mijn jubileum. Twee extra vakantiejaren en een dagje beautyfarm, heerlijk! Ik weet niet hoe ik jullie kan bedanken.”

“Maar wacht es”, onderbrak Francien het gezellig weerzien, “wat moet dat nou met die Kardoes? Morgen missen ze hem hier en dan zijn de rapen gaar: Wat is De Lutt’ zonder Kardoes? Ik hoor ze al smiespel’n: Bij oons in de Lutt’ heeft iemand de Kardoes gekaapt! Kardoes Pardoes Vort staat er dan in de Twentse Courant!”

“Nu ik mijn Kardoes weer terug heb, valt dat wel te regelen,” merkte Fran op, “ik kan nu wat helse krachten oproepen om een vervangend sculptuurtje te regelen.”

Ze maakte een paar beeldhouwende gebaren en binnen de kortste keren stond er een nieuwe Kardoes. De Kardoes maakte het karweitje met licht vuurspuwen af, zodat het beestje er net zo verweerd bij stond als eerst.

“Tijd om vaarwel te zeggen,” besloot Fran, “nogmaals bedankt en mocht je ooit nog op een slagveld vallen, dan zorg ik voor een mooi plekje voor jullie in het Walhalla.”

“Hoo, wacht es”, zei ik, “wat moet dat dan met je motorfiets?”

“Zet maar op Marktplaats, de centen mogen jullie delen. Nou, tjuus dan, he!”

En zo gaf ze de Kardoes de sporen en verdween in gestrekte draf in noordelijke richting.

“Da’s nou ook wat…” verzuchtte ik.

“Mooi werk, toch,” zei Francien, “ik goa mie maar efkes mij’n kearl opduikelen en nog een stukje wandelen. Ik moet nog flink trainen voor de marathon. Ook Tjuus!”

Met die woorden verdween ze met gestrekte pas in de richting van Losser.

Daar stond ik dan naast een nog nadampende Kardoes. Gelukkig had ik de route door de essen onthouden, dus kostte het me geen moeite om het Mariakapelletje terug te vinden. Van Fran’s motorfiets vond ik evenwel geen spoor. Nou, ik heb toch geen motorrijbewijs, dus dat gaf ook niet.

Maria -of was het nou Freya- keek me met dezelfde glimlach na toen ik weer op de fiets stapte en me door de mist worstelde.

Na een tijdje trok de nevel op en werd het warempel wat lichter. Dat verbaasde me, want ik was bij nacht bij het kapelletje vertrokken. Lichter en lichter werd het, en daar was opeens de stralende middagzon!

Een klok langs de weg bezorgde me een verrassing, het was slechts twee uur nadat ik uit huis vertrokken was! Waar had ik al die tijd gezeten? Had ik gedroomd?

Dat zou kunnen, maar het hoeft niet. Er zijn verhalen genoeg van wonderlijke trips, niet alleen door ruimte, maar ook door tijd. Je weet maar nooit hoe de tijd verglijdt als je met mythische zaken in contact komt.

Wel, ik fietste naar huis en ging verder met mijn bestaan. De belevenissen van deze middag verdwenen in een stil hoekje in mijn gedachten.

Totdat ik een onderwerp zocht bij wijze van aardigheidje voor het jubileum van Francien, uit De Lutt’!

Bij deze!

Francien, proficiat!

Hengelo, November 2008

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven