Samhain Night van het album Parallel Worlds door Loreena McKenitt
Avond, 31 Oktober 1950
Binnen in de kroeg op Greater Blasket is het warm en droog, de storm lijkt ver weg buitengesloten, zingen en lachen overstemt het gehuil in de schoorsteen en het kletteren op de ruiten. Alleen het vuur in de haard flakkert onrustig door de onstuimige trek in de schoorsteen. Alle eilandbewoners zijn bij elkaar, het is traditie dat iedereen samen het Keltische oude jaar uit zingt in de enige kroeg die het eiland rijk is.
Als het zo hard waait, krijgen we morgen de vreugdevuren niet aan, dit jaar, denkt Breandán, een slecht begin van het seizoen! Het zijn kwade tijden, Wat is Samhain zonder Bonfires!
Hij neemt nog een teug uit zijn pul bier. Vanavond had hij nog een dak boven zijn hoofd, vanaf morgen zou het dek van de vissersschuit de enige grond onder zijn voeten zijn en de rokerige kajuit de enige bescherming tegen het zoute zeewater dat continu over de gangboorden spatte.
Vervloekt weer, een onstuimig begin van het winterseizoen.
Inderdaad, maar het is ook weer met een kans. Het zou de scholen vissen de juiste kant op drijven, zodat ze met een goede vangst naar huis konden varen. Een goede vangst betekent inkomsten, en sparen voor moeilijke tijden waarin de vis ver van het land verwijlt.
En een tijdje geen geklaag van mijn ouders aan mijn hoofd, dat ik een vrouw moet zoeken en op het land moet blijven in plaats van gevaar te lopen op die vissersschuit.
Nee, een vrouw heeft hij niet, hij is er zo verrekte onhandig mee. Hij had weleens een aarzelende poging gedaan, maar dat was nooit iets geworden. De meeste meisjes van zijn leeftijd in het dorp zijn al vergeven, op zee kom je niemand tegen, zelfs geen zeemeermin, en in die enkele vissershaven waar ze aanleggen, houdt hij zich ver van vermaak met vrouwen.
Paddy en Johnny gingen wel voor dat doel van boord, Paddy was zelfs getrouwd – Breandán vindt het schandalig wat hij doet- maar hijzelf had daar totaal geen zin in, alle sterke verhalen van de jongens ten spijt.
“Je bent veel te romantisch!” riepen ze dan, pakten nog een biertje en verhaalden uitgebreid over hun veroveringen in waarachtig visserslatijn waarbij ze hun eigen prestaties op dezelfde wijze overdreven. Zo maakten ze van een nummertje van drie minuten al gauw een hele nacht.
Morgenmiddag gaat hij eerst met de boot naar het vasteland en dan naar Dingle, waar de boot van de Oude Morgan ligt. En dan buitengaats. Hoe lang het zal duren? Twee weken, drie weken met hier en daar een stop elders in Ierland om de vis uit te laden?
Tja, als de storm aanhoudt, gaat de boot naar het land zeker niet.
In dat geval zou de Oude Morgan ook wel uitkijken om het zeegat uit te gaan. Die is veel te voorzichtig met zijn boot en verzekeren is stervensduur. Of hij moest wanhopig om een vangst verlegen zitten, want een schuit ligt niet voor niks in het water. Hij had de oude de vorige keer zwaar horen mopperen over het geld en al diegenen die op zijn centen uit waren.
“Bloody weather!” hoort hij een van de oude mannen bij de toog zeggen, “ik hoorde dat Eamon de Valera wil dat we hier weggaan. Dat kunnen ze mooi beslissen vanuit Dublin, maar wij zijn hier geboren, we horen hier!”
“Ik begrijp het wel”, zegt de waardin, “als het stormt kan hier geen dokter komen. Je wilt toch niet dat hetzelfde gebeurt als vorig jaar? Het is de arme jongen zijn dood geworden!”
“Hier hebben we onze wortels”, moppert de oude, “hier zullen we sterven!”
“Met zo’n stijve kop als die van jou”, schampert de waardin, “gebeurt dat vanzelf!”
De deur van de kroeg gaat open en een stormvlaag jaagt de vlammen in de haard op. Breandán draait zich om. Drie mensen, enigszins verregend. Hij herkent de tanige oudere man in zijn duffel, dat is de nieuwe vuurtorenwachter. De eilandbewoners waren verbaasd geweest dat er eindelijk een opvolger was gekomen voor de oude Abracham in zijn spookhuis op de zuidpunt van Great Blasket Island. Maar het wonder was geschied, er kwam een heel gezin wonen op dat verlaten punt waar de vuurtoren stond. Verhaal ging dat de nieuwe vuurtorenwachter een vrouw en een dochter had meegebracht. Het gezelschap van de vuurtorenwachter, een vrouw van zijn leeftijd en een jongere vrouw, vast zijn dochter, wijst daar op.
Een goed idee, denkt Breandán, op je eentje word je daar gek op die punt op de rotsen. Er gingen de wildste verhalen rond de oude Abracham.
Zoals dat altijd gaat in een kleine gemeenschap, er wordt gekletst. Iedereen wist wel een verhaal te vertellen over de nieuwkomers. Vreemd genoeg begint dat meestal met kwaadspreken. De vuurtorenwachter zou van de oostkust afkomstig zijn en zijn verbannen omdat op zijn wacht de lamp uitviel waardoor een vrachtschip op de rotsen sloeg. De vrouw zou de man naar deze eenzame bestemming hebben gelokt om haar rivale, zijn ex, de weg af te snijden. De dochter zou een onwettig kind zijn. Of een zeemeermin die op het land leefde, of wilder nog, een Faerie die haar vleugels verloren was door een vloek. Breandán vond dat zelf wat ver gezocht, maar het verbaasde hem niet. Hier op de Blaskets groeiden verhalen net zo snel en lang als zomergras.
“Ze zeggen dat ze The Old Ways nog aanhangen”, hoort Breandán roddelen, “ze zijn betrokken bij oude Samhain rituelen. Bij St. Patrick, een schande voor de Moederkerk!”
“Dat wrak van een vuurtorenhuis is een prima plek, niemand van ons is daar in geen jaren geweest,” voegt een ander toe, “volgens mij spookt het daar! Je moet Tír na nÓg met rust laten, die plek is niet van deze wereld. Die rituelen zijn gevaarlijk!”
Breandán haalt zijn schouders op. De moederkerk was hier mijlen en een zeestraat vandaan, de dichtstbijzijnde kapel was in Dún Chaoin, ook al kwam er een enkele keer een priester de mis zeggen als dat nodig was in de kleine school op het eiland.
Saint Patrick kon beter met een Curragh overweg dan de pastoors van nu.
Het had hem in zijn jonge jaren regelmatig de biecht gescheeld. Blijkbaar ging de clerus ervan uit dat de stormen de kleine bevolking van het eiland al voldoende Timor Domini inboezemden.
The Old Ways, ja in die oude tijden was Samhain belangrijk. De vuren met de rituelen daar omheen markeren het begin van de winter, de poorten naar de andere wereld gaan open, tijd voor bezinning en herdenking van allen die niet meer van deze wereld zijn. Hij zou er niet veel van meekrijgen, morgenmiddag gaat hij buitengaats.
Hij werpt een snelle blik op het gezelschap. Dat meisje is bepaald van deze wereld.
De vuurtorenwachter en zijn vrouw stevenen op de toog af, de dochter heeft een andere koers in gedachten. Ze kijkt de richting van Breandán op en maakt een gebaar naar de stoel tegenover hem.
“Kan ik hier zitten?”
“Tuurlijk.” Hij neemt haar op, zij neemt hem op.
Normaal deed hij dat niet, hij hield afstand van vrouwen. Dit is echter een moment van volledige verrassing. Even verbaast hij zich over de snelheid van zijn impressie. Rood haar, opgestoken in een kunstige vlecht, een haarspeld met Chalice Well in het haar. Rossige wenkbrauwen, maar geen grijze ogen, nee zij heeft ze diepdonker met duidelijk verdrinkingsgevaar, een paar sproeten op de wangen en een mond waar iedere dichter een romantisch sonnet op kan schrijven. Een ketting met edelsteen om haar hals. Krachtige schouders en de welvingen in balans. En een geur van een frisse wind en veldbloemen aan de rand van de rotsen.
Er schittert een twinkeling in haar ogen. Goedgekeurd? gaat het door hem heen. Ze steekt haar hand uit.
“Aingeal”.
“Breandán. Mooie naam heb je.”
Haar hand voelt warm aan, een gevoel van leven, warmbloedig in de beweging van haar hartenklop.
“Ik ben er niet altijd blij mee geweest, maar ik heb gemerkt dat ook engelen weleens op aarde komen. Dus nu ben ik er tevreden mee.”
“Een naam is soms de hoop van je ouders.”
Ze lacht. “Ik ben niet altijd een engel geweest. En misschien ben ik er ook niet geschikt voor. En jouw ouders? Hoopten ze op een prins?”
Breandán lacht ook: “Hoop misschien wel, maar in de praktijk ben ik nooit verder gekomen dan een klein koninkrijk op zee, ik ben visserman. Nu kun je op dit eiland aan het einde van de wereld ook weinig anders.”
Ze trekt een wenkbrauw op. “Is dat zo? Je kunt alle kanten op, oost naar het land en west naar de zee.”
“Inderdaad, tachtig jaar geleden konden de mensen hier niet anders. Geen eten en geen werk, dus voeren ze naar het westen. Daarom heb ik familie in Amerika. Maar mijn familie houdt van dit eiland, dus moeten we hier ons brood zien te verdienen. Zodoende ben ik gaan varen, want Greater Blasket heeft al voldoende boeren en schapen voor de weinige grond die er is.”
Ze glimlacht. “Westwaarts, dus. Voor Tír na nÓg moet je ook die kant op.”
Breandán glimlacht terug, maar toch met een beetje droefheid in zijn blik.
“Tír na nÓg, Tuatha Dé Danann, het land de Sidhe”, memoreert hij, “mijn grootvader vertelde altijd er altijd verhalen over met Samhain. Over de weg over en onder zee, de eilanden van de gelukzaligen, de boomgaard van de appels van de eeuwige jeugd. Met Samhain is de poort open, zei hij dan, dan kunnen engelen, Faeries en elfen bij ons komen, net zoals de geesten van onze voorouders. Daarom groeten wij ze met The Old Ways en vertellen we ze onze wensen en dromen in de hoop dat ze helpen om ze uit te laten komen.
Maar dat was toen ik klein was en alle avonturenverhalen nog geloofde. Mijn grootvader stierf en ik werd groot. Dat hij dood was, geloofde ik eerst niet. Hij kon voor mijn idee niet sterven, hij moest altijd zijn verhalen blijven vertellen, vooral over Tuatha Dé Danann. Maar dat gebeurde niet, Samhain werd voor mij en mijn ouders een verdrietige herinnering aan zijn ziel.”
“En toen verloor je het geloof in wonderen?” vult Aingeal aan.
Hij knikt. “Op dit eiland blaast de westenwind alle wonderen weg”.
“Eenzelfde soort wind zorgde ervoor dat ik hier kwam”, mijmert Aingeal, “anders had ik nog in Dublin gezeten en me verbaasd over de herhalingen van de geschiedenis, hoe mensen steeds op hetzelfde punt lijken uit te komen en dan nog niets hebben geleerd en alles weer overnieuw begaan. Ik kon dat niet verdragen, zeker niet nu er na de Grote Oorlog in deze eeuw opnieuw een oorlog dreigt.”
“Dus daarom is er nu weer een wonder teruggekeerd op dit eiland?” flapt Breandán eruit. Aingeal kijkt zwijgend met haar donkere ogen terug. En blik van geïnteresseerde verrassing. Haar gezicht blijft sereen, maar haar ogen spreken.
Verdrinkingsgevaar! realiseert hij zich. Haar glimlach redt hem weliswaar van verdrinking maar niet van een plotseling verlangen van meedrijven op die golven zonder te verzuipen.
“Wat deed je in Dublin?”
“Trinity College, ik studeerde geschiedenis. Van The Old Ways tot Forógra na Saoirse en later toen Ierland tot Eire werd omdat de mannen genoeg hadden om voor de Britten te sterven zoals bij Gallipoli was gebeurd in An Cogadh Mòr, de Grote Oorlog. Maar op gegeven moment verloor ik vertrouwen in het vak. Vader kreeg een andere post en ik besloot samen met moeder mee te gaan.”
“En dan kom je terecht op een van de meest eenzame plekken in Ierland!”
Ze knikt. “Dat is goed voor me voor een tijdje. Ik wil eens rustig nadenken over wat ik in de toekomst ga doen. Tot we hier weer weg moeten.”
“Ja, ik hoor net dat de regering hier plannen heeft…”
“Wat doe jij?”
“Ik had na school niet meer zo’n zin in boeken, dus geen lange vervolgopleiding voor mij, of het jaartje Marine Engineering voor de basisvaardigheden moest meetellen. Ik weet hoe ik een kompas moet lezen en kan een zonnetje schieten als dat moet. Ik heb nu werk op een vissersboot, niet zo spectaculair als studeren in Dublin.”
“Heb je een Curragh op het strand?”
Breandán schudt zijn hoofd: “Nee, trawler. Verder de hoge zee op.”
“Gevaarlijk werk! Veel spectaculairder dan zeevaartlegenden bestuderen in de bibliotheek van The College.”
“Wat heb je geleerd over The Old Ways?” vraagt Breandán in een opwelling, “mijn grootvader kon daar ontzettend mooi over vertellen.”
“Ik leerde over de oude krachten van de aarde en de ziedende zee. Toen ging ik buiten de boeken. Ik ontmoette iemand die me leerde de oeroude krachtlijnen van dit land te voelen, en de plaatsen waar liederen en verhalen van dit land geboren worden. De mensen zeiden dat ze een vrouwelijke druïde was, of ze scholden haar uit voor heks. Toen ik hier kwam voelde ik dat dit eiland is zo’n plaats is. Misschien dat jouw grootvader dat wist en daarmee zijn verhalen vertelde.”
“Wie weet, iedereen kent hier de oude taal van de Ceilteach nog. Daarin zitten liederen en balladen verstopt. De stadsen van Dublin kennen deze taal al lang niet meer.”
“Ik nog wel. Ik heb tijdens mijn studie veel Gaelic geleerd en gelezen. Oude geschriften en legendarische verhalen van de volkeren die hier ooit woonden. De tijd dat de twee werelden dicht bij elkaar lagen en de Sidhe en Ceilteach met elkaar omgingen op en tussen de keringen van de zon. En later heb ik de rituelen van de seizoenen zelf meegemaakt.”
“Beltain en Samhain en nog zes meer,” voegt Breandán toe, “ben je bij die Druïde in de leer geweest?”
“Ingewijd en al.”
Breandán wordt getroffen door het licht op haar haar en in haar ogen. “Kun jij zo’n verhaal vertellen?” Van Sidhe en Ceilteach? Net zoals mijn grootvader deed?”
“Zin in een wandelingetje? Het is zo vol hier, ik wil even een luchtje scheppen.”
“Met die storm? We blazen van het pad af.”
“Ik wil naar het strand, naar de zee kijken. De zon is nog niet helemaal onder. Een beetje storm is toch geen bezwaar voor een visserman?”
“Ik heb het wel erger meegemaakt. Kom mee!”
Beiden duiken diep in hun jas en sluipen ongemerkt het café uit. De wind giert om de huizen en joelt in de schoorstenen. Breandán krijgt geen gelegenheid om afstand te houden van vrouwen. “Geef me een arm”, roept Aingeal, “met z’n tweeën kunnen we beter tegen de storm op!”
Na een korte wandeling bereiken ze het strand aan de noordoostelijke kant van het eiland. Ze vinden een redelijk beschut plekje en kijken een tijdje over het strand, de ver van de vloedlijn gesleepte Curraghs en de golven van de branding die met donderend geraas op het zand hun einde vinden, om slechts opgevolgd te worden door een volgende linie opgezweept water. De zon passeert de horizon en werpt het laatste licht tussen de langs jagende wolken. Aan de andere kant komt de volle maan op boven het vasteland.
“Er zit een lied in dit strand en de zee. Ik voel het ritme en de zang!” zegt Aingeal vlak bij Breandán’s oor. Ze is zo dicht bij hem dat hij haar warmte tegen zijn wang kan voelen en de geur van haar haar kan ruiken, sterker nog dan de zoute geur van de zee. Zijn hart maakt een sprongetje dat hij nog niet eerder had meegemaakt, een onverwacht gevoel van verbondenheid. Ze raakt zijn hand aan.
Hij hoort het lied ook.
Vol maanlicht werpt zilver in de Novembernacht
Tekent silhouetten van takken ontdaan van groen.
Jij zingt me een lied van verloren tijden van toen.
Het verwart mijn hart, het slaat met kracht,
“Je bent weer thuis”, zegt het me zacht.
“Ben je hier thuis?”
Aingeal knikt, het maanlicht tekent haar silhouet, met nog een glimp van glans in haar ogen van het laatste zonlicht van de dag: “Ik voel hier het getij van de tijd, al die zielen die hier zijn geweest om hun tegendelen te ontmoeten op Samhain. Daarom groeien hier verhalen en liederen, het zijn de fluisteringen van samen komen.”
Breandán staart naar de branding. Getijden van de tijd? Was zijn grootvader hier dan ook? Hij had hem graag nog eens om raad gevraagd. Zijn dood was voor hem als kind een groot verlies geweest. Opeens prikkelden zijn verhalen zijn jonge fantasie niet meer en zijn leven werd even grijs als de rotsen van het eiland.
Duidelijk hoorbaar ondanks het donderen van de branding gaat de fluistering verder.
Jouw lied geeft me de vleugels van een adelaar,
Zodat ik vliegen kan, met vreugdekreet naar de zon,
Maar ook wil terugkeren tot waar wijsheid begon.
Diep in het woud ontspringt de bron koel en klaar
De roep van de uil leidt me naar het nieuwe jaar.
“Ben je daarom teruggekomen? Om de bron te vinden?”
“Ik dacht eerst dat ik daar in Dublin mee bezig was, met het zoeken naar bronnen, zoeken naar verklaringen waarom alles hier nu zo is. Om te leren van de fouten in het verleden en wat we in de toekomst moeten vermijden. Maar helaas…”
Breandán haalt zijn schouders op: “Mensen zijn nu eenmaal vergeetachtig! Of ze willen het niet weten.”
“Dat heb ik bij mijn studie al gemerkt”, reageert ze, “ik hoopte dat er meer was, want onze historie gaat slechts zo ver terug als we geschreven en misschien orale overlevering hebben. Toen ontdekte ik dat de oorsprong van deze bronnen oud en krachtig is, en dat je die kunt voelen. Hier is die kracht stevig en sterk. En zij zingt in de aarde, de lucht en de zee.”
“Wat ga je doen als je hem gevonden hebt?”
Ze kijkt hem aan: “Wat ga je doen als je het geluk gevonden hebt? Da’s net zo’n vraag, ik weet het niet. Ik laat me verrassen en tot die tijd heb ik die drang om het te vinden.”
Het lied fluistert een antwoord.
Die bron, een spiegel onder ’t dak van ’t stille woud
Reflecteert wat we altijd wisten, een weten zo oud.
Zoals de maan aan het getij van wilde wateren trekt
Smelten zielen samen, vingers strelend uitgestrekt.
Tot we slechts een ademtocht verwijderd zijn.
Verward kijkt Breandán oostwaarts. De volle maan staat nu ruim boven de heuvels van Kerry en in de verte tekent zich de vorm van Mount Brandon af in de vage gloed van het avondrood. Hij kijkt terug naar Aingeal. Haar gezicht vaag in de schemering.
Tot we slechts een ademtocht verwijderd zijn…. Hij voelt een vreemde onrust. Verlangen misschien? Hartstocht om die verwijdering te overbruggen? Hoe kan dat, zo ineens?
Volle maan op Samhain, dan zijn ze veel dichterbij dan anders, had grootvader gezegd. Doden en levenden kunnen elkaar dan bijna aanraken. Een handdruk voor vriendschap of om een levenslange vete bij te leggen, een omhelzing voor troost, een kus voor liefde. Mensen van The Old Ways geloofden daarin. De priesters van de kerk veranderden dat in vermaledijd bijgeloof. Voor hun was de tekst op de grafzerk een definitief afscheid. Voor de oude Caeltach bestond slechts de cirkel van weggaan en weerzien.
Hij blijft het lied horen. Aan Aingeal’s blik kan hij zien dat ze meeluistert.
Het oude pad, het loopt eeuwig door
Tussen verre toekomst en lang hiervoor
Zelfs tijd kan wat verbonden is niet scheiden.
Ook al moet je daarvoor een grens overschrijden.
Hij ziet een schim in het maanlicht. Hij kent hem door en door. Hij ziet er niet meer uit als in zijn laatste dagen toen hij broos en bijna doorschijnend rustig en berustend het einde afwachtte. De schim is de vrolijke en krachtige man die met hem stoeide en hardliep naar het strand, die hem zwemmen had geleerd, anders mocht hij niet mee op de Curragh. Die hem liefde voor het wilde water had bijgebracht. En het besef van een wereld die groter was dan het ondermaanse alleen. De vader van zijn vader die hem een thuis had gegeven waar zijn eigen ouders in de bouw daarvan waren blijven steken. Die hem had geleerd dat liefde vreemde paden kiest, maar altijd komt als zij nodig is.
Ik mis hem… zeker vandaag!
Hij voelt een traan langzaam naar beneden glijden, zijn weg zoeken tussen de stoppels van zijn baard. En nog een, en nog een. Het verrast hem dat hij dat laat gebeuren.
Haar streling wist een paar tranen weg. “Vertel eens iets over je grootvader, ik zie liefde als je over hem praat.”
Breandán vertelt, Aingeal leent haar oor en brengt zijn verhaal weer op gang als het hapert. Hij kon achteraf niet zeggen hoe lang hij aan het woord was geweest, alleen de maanstand liet zien hoe veel tijd er verstreken was.
“Hij was een engel”, besluit hij zijn verhaal, “ik heb veel aan hem te danken. Toen hij stierf voelde ik het verlies nog niet, het is alsof je jezelf aan een scherp mes snijdt. Toen ik ouder werd, ging die snee langzaam open en toen kwam de pijn.”
“Zo genezen wonden. Je weet nu wat hij voor jou betekende.”
“Daar heb je gelijk in, en dat is me dierbaar geworden.” Hij kijkt Aingeal een tijdje aandachtig aan: “Jij bent ook een engel…”
“Zo heet ik…”
De ernst van haar blik treft hem. Samhain, deze en gene zijde dicht bij elkaar. Een ingeving dwingt hem tot een vraag: “Aingeal, ben je wel van deze wereld?”
Ze knikt in eerste instantie, maar schudt dan langzaam haar hoofd.
Middag, 6 Juni 1982
“Virginie, je moet thuiskomen!”
Rudy stopt zijn verhaal en Virginie kijkt verward en verstoord, alsof ze uit een mooie droom wakker schrikt.
Tara en Lea, Virginie’s moeder, staan in de kamer.
“Het is bijna etenstijd, je bent al twee uur weg. Is het gelukt met de gitaar?”
Rudy wijst naar het instrument: “Helemaal speelklaar, ze kan het nu ook zelf. Ik was haar net een verhaal aan het vertellen.”
Lea lacht: “Mijn man maakt zich er weleens zorgen over dat jij hem de loef af steekt.” “Was het verhaal mooi?” vraagt ze aan haar dochter.
Virginie krijgt een stuurse blik in haar ogen: “Ja, maar het is nog niet klaar. Toe mama, nog even! Het duurt vast niet lang!”
“Nee, we moeten eten. Papa is voor de verandering een keer op tijd thuis en vanavond gaan we uit.”
“Morgen dan, Rudy? Ik wil zo graag horen hoe het afloopt. Het is zo’n mooi verhaal bij dat liedje. Ik wil weten wie Aingeal is!”
“Morgenvroeg gaan we op vakantie. Dan heb ik geen tijd, we moeten nog pakken en op tijd naar het vliegveld.”
“Over vijf weken zijn we weer terug” zegt Tara, “Rudy onthoudt vast wel waar hij gebleven is.”
Virginie pruilt. “Ja, geduld is een schone zaak”, voegt haar moeder eraan toe, “kom je nu mee?”
Virginie staat met enige tegenzin op. “Vertel je me echt hoe het afloopt, Rudy?” haar stem klinkt dringend, “wat er ook gebeurt? En als er toch iets gebeurt, vertel je het me dan alsnog? Op de plek waar het lied geboren is, als het moet?”
De toon en de aard van vraag verbaast Rudy: “Natuurlijk. Je hebt het van me te goed. Wat er ook gebeurt. Erewoord!”
Dat stelt haar tevreden, ze staat op en loopt naar haar moeder toe die juist even met haar buurvrouw aan het kletsen was.
“O ja, Lea”, merkt Tara op, “nu je er toch bent, kan ik je mooie even laten zien waar alle planten staan en waar je de post kwijt kunt.”
Het wordt stil in de kamer. Rudy luistert werktuiglijk naar het gestommel op de trap en pakt snel een velletje papier. In een paar zinnen vat hij het verhaal tot nog toe samen en voegt er nog wat ideeën aan toe. Verhalen zijn vluchtig, vijf weken is een lange tijd en Virginie zou ongetwijfeld exact onthouden waar ze waren gebleven.
Hij denkt nog even na over Virginies vraag. Raar! Je zou toch niet verwachten dat een kind zoals zij… Hij haalt zijn schouders op. Dat is van later zorg, nu eerst vakantie!