Du bist nicht Allein (8)

Finale 1 van het album Time Out door Ludovico Einaudi

Antifaschistischer Schutzwall

Joachim schrikt wakker. Onrust. Wat is dat voor gerammel op straat? Het is toch weekend?

Op kousenvoeten sluipt hij naar de huiskamer. Het licht van een lantaarnpaal valt door een kier in het gordijn. Hij loopt een opengeslagen krant van tafel, Berliner Zeitung, zaterdag 12 augustus 1961, het papier ritselt naargeestig. Er is verder niets te horen in huis, iedereen lijkt in diepe rust.

Hij schuift het gordijn verder opzij en kijkt de Heinrich Heinestrasse in. Verderop, bij de grens, wat doen ze daar? Het is slecht te zien. Normaal is daar toch licht aan?

Joachim wil er meer van weten. Hij schiet in de kleren, grist de sleutel uit het keukenkastje en loopt voorzichtig naar beneden. Onopvallend glipt hij langs de huizenblokken tot hij niet verder durft.

Het stikt van de Vopo’s bij het bord Ende des Demokratisches Sektor von Gross Berlin. Een aantal mannen is gewapend, het licht van zaklampen glanst bleek op hun machinepistolen en hun helmen. Anderen laden rollen prikkeldraad uit en slaan palen in de grond.

Wat is dit? schrikt Joachim, ze maken er een frontlinie van!

Een stevige man komt aan sprinten. Met een rauwe kreet werpt hij zich tussen de verraste soldaten en stompt er een paar opzij. Anderen stormen toe. “Halt, of we schie…”

Een gesnauwd bevel onderbreekt dit voornemen: “Laat maar lopen, anders komt iedereen op het lawaai af. Onze Volksgenossen moeten pas straks verrast zijn.”

De republiekvluchteling, Joachim realiseert zich het doel van de man, verdwijnt in de richting van Kreuzberg. Hij kijkt hem na. De klok van de juwelier in de Prinzenstrasse wijst Kwart over Een aan.

Een ander bevel: “Kam de omgeving uit, en pak iedereen op die hier in de buurt rondloopt. We kunnen geen pottenkijkers gebruiken.”

Joachim wordt bleek en trekt zich zo stil mogelijk terug. Hij doet bijna een uur over het kleine eindje naar zijn huis, beducht op het geluid van soldatenlaarzen en het kletteren van machinepistolen tegen koppelriemen.

Thuis zit zijn vader in de huiskamer. Hij bladert afwezig door de krant met oud nieuws. Hij trekt een wenkbrauw op: “Waar kom jij zo vroeg vandaan?”

“Allemaal soldaten bij de grens, Vopo’s, vrachtwagens. Ze zijn bezig met prikkeldraad dwars over de weg.”

“Mmmm… zeker weer een verdedigingsoefening. Wel raar dat ze dat op zaterdagnacht doen.” Hij diept een glas op en schenkt in. Joachim ruikt de bekende geur. “Nah, ga maar weer slapen, je zult wel naar Hannelore toe willen straks.”

Hoe weet de ouwe van Hannelore?

“Trek niet zo’n schijnheilig gezicht. Je vader is niet dom. Ik kan ruiken dat er vrouwen in het spel zijn.”

“Okee, Vati, welterusten.”

Hannelore, West-Berlijn, prikkeldraad… Joachim krijgt het koud als hij weer onder de dekens kruipt.

***

Een opgewonden menigte staat aan beide kanten van de grens aan de Heinrich Heinestrasse. Daartussen de soldaten van de Nationale Volksarmee. Heftige discussies, scheldpartijen, gedrang. Bouwvakkers beginnen met het stapelen en metselen van betonblokken.

“Een muur!” gonst het, “Ulbricht is een verrader!” “Antifaschistischer Schutzwall,” zoemt het verderop. De soldaten houden onbewogen stand.

Joachim denkt maar aan een ding. West-Berlijn is afgegrendeld. Hoe kan hij nu in de Sebastianstrasse komen?

Wanhopig zoekt hij naar een uitweg in de buurt. Die is er niet, midden op de Sebastianstrasse verrijst een muur van betonblokken. Verbodsborden hangen aan de palen: Verboden de grens te overschrijden.

Hij loopt en loopt, totdat hij bij nummer 87 komt. De Luckauerstrasse is al afgezet met prikkeldraadversperring. Zelfs als hij nu zou willen vluchten, zoals die man van vannacht, het is onmogelijk. Een paar soldaten grijnzen naar hem, het wapen op scherp.

Hij kijkt naar de overkant. Hannelore staat op haar balkon. Hij schreeuwt haar naam. Als een haas rent ze naar beneden. Haar moeder Gertrud komt mee.

Het liefst had Joachim de muur met zijn blote handen doorgebroken. Zijn woede brandt machteloos. Hannelore huilt: “Achim, wat moeten we nu?” Ze wil naar de rollen prikkeldraad naast de betonblokken rennen, Gertrud houdt haar tegen.

“Ik hoorde het op RIAS,” roept haar moeder, “ze hebben alle verbindingen tussen Oost en West-Berlijn afgezet, niemand kan er meer door. Hier en daar zijn ze een muur aan het bouwen, in deze straat hebben we nog maar een klein paadje om te lopen aan onze kant. Ik hoop zo dat het Westen ingrijpt. Burgemeester Willy Brandt heeft al een woedende redevoering gehouden.”

Niemand kan er meer door… de realisatie treft Joachim als een mokerslag. Hij zit opgesloten, geen werk, geen liefde. Zelfverwijt schrijnt: Was hij nu maar naar Marienfelde gegaan zo lang het nog kon! Wat bond hem nog in het Oosten?

Een paar soldaten komen dreigend naderbij: “Weg hier, dit is grensgebied.”

“Hannelore!” schreeuwt hij terwijl de soldaten hem wegduwen, “kom vanavond hier terug, we moeten praten!” De soldaten lachen hem uit. “Hier wordt ’s avonds en ’s nachts gepatrouilleerd. Zeg maar dag tegen je liefje, als we je pakken, ga je subiet het kamp in. Of je kunt meebouwen aan de muur als dwangarbeider.”

Joachim ziet zijn daglicht verdwijnen. Dat spotten van die soldaten, dat is nog te verdragen. De gedachte dat hij Hannelore niet meer kan zien is onverteerbaar. Verslagen wankelt hij naar de huizen aan de Oost-Duitse kant.

Een oude man in de deuropening wenkt hem. Joachim komt verbaasd dichterbij. “Ik woon hier op de hoek,” zegt de grijsaard met gedempte stem, “als je vanavond hier komt, kun je misschien vanuit het raam hierboven iets doen. Een steen met een briefje haalt de overkant wel. Kun je in ieder geval iets afspreken. Ik ken de overbuurvrouw wel. Ik kan het niet aanzien dat Der Alter Spitzbart met zijn SED geliefden uit elkaar drijft.”

“Is het risico niet te groot?”

“Voor mij niet, ik ben een voorbeeldig en vooral onopvallend partijlid. Kom vanavond aan de achterkant.”

Joachim zucht, het is beter dan niets, hij besluit de man te vertrouwen. Hij loopt terug naar huis terwijl steeds meer mensen zich geschokt bij de grens verzamelen. Enkelen wagen de sprong op plaatsen waar de versperringen nog niet helemaal klaar zijn onder luide aanmoediging van beide zijden, maar het zijn er niet veel. De militairen krijgen versterking en grendelen alles af.

In huis raast en tiert zijn vader om het verlies van zijn zwarthandeltje en de Westmarken waarmee hij schnapps kan kopen. Joachim bemoeit zich er niet mee, hij heeft maar een enkele gedachte.

Die middag schrijft hij zijn eerste brief voor Hannelore die hij over de muur zal proberen te gooien. Hij legt zijn ziel, zaligheid en wanhoop erin. Wat er ook gebeurt, dan weet ze in ieder geval dat hij van haar houdt en alles zal doen om bij haar te komen. Had hij het maar vaker tegen haar gezegd. Gespannen wacht hij de avond af.

Aan de Dresdenerstrasse duikt hij het gangetje tussen de huizenblokken in en komt zo achter het huis van de grijsaard. Die gaat met hem mee naar boven. Zijn raam bevindt zich hemelsbreed recht tegenover het balkon van Hannelore’s appartement.

Ze staat er. Hij zwaait wild en wil haar iets toeschreeuwen. Hannelore zwaait terug.

“Niet doen,” zegt de oude, “als je de aandacht trekt, komen ze hier amok maken.”

Joachim kijkt naar beneden, zijn hart klopt wild. De versperring is hoger geworden, hier en daar staat al prikkeldraad op de betonblokken. Verderop liggen nog meer stapels bouwmateriaal en prikkeldraad. De bouwlieden zijn aan het einde van de straat aan de andere kant bezig. Nachtwerk, het regime zet er vaart achter.

“Ik heb hier een brief met een steen. Die kan ik naar de overkant gooien.”

“Kalm aan, wacht tot de patrouille weg is…”

Twee soldaten met het geweer geschouderd lopen langs, keren om en stappen richting de Heinrich Heinestraat. Het geluid van hun laarzen sterft weg.

“Nu…”

Joachim gooit. De steen gaat over de muur met prikkeldraad en komt tegen de gevel van het appartementengebouw aan de overkant terecht. Hannelore reageert direct en gooit op haar beurt een verzwaarde brief over het hek.

“Snel, voor de soldaten terugkomen!” sist de oude. Joachim kan zich niet herinneren ooit sneller de trap naar beneden te hebben genomen. Hij grist het papier mee en verdwijnt in het trappenhuis. Geen minuut te vroeg, het geluid van de laarzen komt weer dichterbij.

Joachim bedankt de oude man hartelijk: “Mag ik nog eens terugkomen?”

“Zeker, maar niet te vaak. Ik ben er zeker van dat de Stasi de grens in de gaten houdt, en een kleinzoon die zijn opa zo vaak bezoekt is verdacht, zeker als ze erachter komen dat ik al mijn familie bij de slag om Berlijn ben kwijtgeraakt. Hier heb je een sleutel van de achterdeur. Wees voorzichtig, ik wens jullie het beste.”

In een sombere stemming loopt Joachim naar huis. In zijn kamer leest hij Hannelore’s brief. Ze beantwoordt zijn gevoelens net zo heftig als hij ze zelf ervaart. Hij weet niet of hij moet huilen of lachen. Zonder prikkeldraad en grenswacht ertussen had hij terstond zijn boeltje gepakt en was hij vertrokken naar zijn grote liefde. Maar nu… Hij bijt op zijn lip in bittere spijt. Is de kans nu verkeken? Hoe moet het nu verder?

Een ding weet hij nu zeker: Hij moet deze republiek ontvluchten… Koste wat het kost.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven