Vooraf…
(2021)
Een vakantie is een fijne tijd om te schrijven, met een beetje geluk komt de rust er om iets op papier of in een bestand te krijgen. De eerste vakanties ging er dus een schriftje mee voor fragmenten en aantekeningen.
In deze vakantie deed voor het eerst het moderne schrijfblok zijn intrede. Ik had een laptop gekocht omdat ik op mijn vakantiebestemming Malta mijn roman Dertig Cirkels van de Zonnen in het Engels wilde vertalen. Vertalen gaat beter in een omgeving waar je steeds die taal hoort. Zodoende sjouwde ik een behoorlijk zwaar laptopje mee met een 800×600 lcd-scherm. Je moest niet al te snel typen, het scherm was rete-traag, en TFT-schermen waren toen nog erg duur. Hoe het ook zij, ik kon mijn geliefde tekstverwerker FrameMaker draaien en een heel eind komen met de vertaling.
In die tijd schreef ik ook een paar impressies van het Maltese leven met het doel er een keer een boek van te maken. Dat heb ik nog nooit afgemaakt, maar zes fragmenten uit begin deze eeuw vond ik laatst nog terug.
Airport Song, van het album Seasons door Magna Carta
Vliegangst
(2002)
Ik las laatst in de krant dat ruim drie miljoen Nederlanders voor geen goud in een vliegtuig zouden stappen en doodsbang zijn als ze eens een keer niet anders kunnen. Speciale cursussen tegen vliegangst zijn tegen de tijd van de vakantie-exodus overvol.
Op het eerste gezicht lijkt dit vreemd. Vliegen is snel en comfortabel. Waar je met de auto of het openbaar vervoer drie dagen over de route doet, leg je al vliegend de weg in zeg drie uurtjes af. Het vliegtuig heeft de wereld klein gemaakt, even een hopje naar New York is nu een uitje in plaats van een wereldreis.
Statistisch gezien is vliegen ook veilig. Je loopt meer risico op een dodelijk ongeluk in het verkeer, op de fiets of in de auto, dan op voortijdig overlijden in een vliegtuigcrash.
Toch zijn de mensen bang in de lucht. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Ik heb er weleens van gedroomd hoe je je laatste momenten van tien kilometer hoogte neerdwarrelend doorbrengt, in afwachting van die laatste en ongetwijfeld fatale klap, om de stomme reden dat de technologie gefaald heeft. En dat terwijl je niet kunt ontsnappen, of even een knopje omdraaien om het onheil te keren. Laat staan een parachute grijpen om toch maar die reddende sprong te maken.
Vliegangst lijkt me in feite een diep wantrouwen, althans zo voel ik het. Een wantrouwen jegens technologie, ofwel het door mensen gemaakte. Stel dat er een schroefje loszit! Stel dat er toevallig zo’n klein dingetje misgaat, zoals je bij Air Traffic Accidents kunt zien. Juist in een vliegtuig ik mezelf pijnlijk afhankelijk van de techniek. Diezelfde techniek waarop ik mopper als de auto het niet doet, het mobieltje opeens een onleesbaar display toont, de magnetron het laat afweten of de computer crasht.
Alleen sta ik dan met beide benen op de grond en bepaal ik zelf of ik met dat stukje techniek verder wil of niet. In de lucht heb ik die superioriteit niet, daar heerst slechts de zwaartekracht. Daar voel ik iets van de mens uit de oertijd, de afhankelijkheid van hogere en onbegrijpelijke machten, die ik naar ik hoop voldoende gunstig gestemd te hebben om me niet te vermorzelen.
Een dergelijk gevoel confronteert me met een meer algemeen gevoel van wantrouwen. Ik heb zo graag de touwtjes in handen! Het is weleens een hele toer voor me om me zonder een knagend gevoel van angst gewoon over te geven en dan maar te zien wat ervan komt. Zo ook met vliegen.
Toch heeft vliegen iets spectaculairs. Als je met zijn allen die lange slurf van de gate binnen schuifelt, op weg naar het zonnige Malta, hangt er een soort afwachtende opwinding. Iets wat je ook voelt voor het zien van een spannende film, waar je veel van gehoord hebt en die je best graag wilt zien.
Als ik eenmaal zit -zeker in de tourist class kun je jezelf een gevoel van claustrofobie nauwelijks ontzeggen- gaat de vergelijking met de bioscoop verder. Op het moment van take-off worden namelijk de lichten een standje lager gezet, als het ware in afwachting van het begin van de film. Daarna waggelt en schudt het toestel over de nodige aan-loopbanen naar het begin van de startbaan.
Op dat moment realiseer ik mezelf voor de eerste keer dat de deur potdicht zit. Ik voel de druk op je oren van de drukcabine. Kauwgom kauwen en slikken geblazen! Even wrijven over de maagstreek, waarin ik ondertussen een gevoel heb gekregen alsof ik naar de tandarts moet (weer zo’n welbekende en diepgewortelde angst). Als alles maar goed gaat!
Dan beginnen de motoren te bulderen in een uitbarsting van pure kracht. Ik voel de aanloop, de versnelling die me in de stoel drukt. Buiten begint het landschap sneller voorbij te schieten. Het hobbelen van de banden wordt steeds minder, alsof de kolos van het vliegtuig iets lichtvoetigs krijgt.
En dan plotseling ben ik los van de grond. Ik voel me zweven. Ik vind dat een sensationeel moment. Het is ondanks alles een gevoel van bevrijding. Hiervoor deden de mensen het, voor die eerste wiekslag. De wereld wordt klein, poppenhuisjes en modelspoor boompjes. Ik rij op de golven van de lucht, die eenzelfde gevoel geven als zwemmen in de zee, een werveling die in mijn buik kriebelt.
Het stijgen gaat verder, tot het vliegtuig in een laag van turbulentie terecht komt. Het toestel schudt stevig. Op dit moment knaagt de vliegangst. Ik hoop maar dat het vliegtuig stevig genoeg is. Juist op dit moment realiseer ik mezelf, dat flexibiliteit een voorwaarde voor overleven is en starheid tot desintegratie lijdt. Die wetmatigheid uit de levenskunst gaat ook op voor de technologie.
Hoger en hoger gaat het, tot de wolken in de diepte op een doos watten beginnen te lijken. Het metaal van het vliegtuig krijgt een grijze weerschijn, alsof het verweert in de intense kou van de stratosfeer. 45 graden onder nul is ook niet niks.
Na de start begint de vliegtuigbemanning met de eerste maatregelen tegen vliegangst: het onvermijdelijke hapje eten. Smakken op de vierkante centimeter, ik verbaas me er steeds weer over hoeveel voedsel ze op een enkel dienblaadje van 30 x 20 weten te proppen. Ik moet zeggen, het eten leidt me inderdaad af. De turbulenties en de bochten vallen minder op. Ik raak het contact met de grote beangstigende ruimte van het luchtruim kwijt, wat op zich geruststellend is. Zeker als je bij avond vliegt, valt er op gegeven moment buiten weinig te zien. De wereld wordt klein, een soort huiskamertje in de lucht.
Na het eten concentreer ik mezelf wat meer op de bevolking van het vliegtuig. Het zijn heel wat mensen op een kluitje, zeker bij een chartervlucht is iedere stoel bezet. Niemand lijkt bang te zijn, of ze weten het heel goed te verbergen. Waar zijn die drie miljoen angsthazen gebleven? Statistisch hadden het toch zeker een procent of tien van de passagiers moeten zijn. Druk mediterraan gebabbel vult de lucht, mensen die elkaar op wat voor manier dan ook kennen, maken dat met verve kenbaar. Heel anders dan de Nederlandse vormelijkheid.
Na een paar uur komt de aarde weer in zicht. De daling van het vliegtuig heeft zo zijn eigen geluiden. De motoren lijken haast stil te vallen, wat op zich wat zorgen baart. Ik hoor het geluid van de flaps die de vaart van het vliegtuig moeten remmen. Even komen de maagpijntjes van de start weer terug, wat mij betreft vergezeld van een stevige pijn in de oren. Het vooruitzicht op vaste voet op de grond is gelukkig vrij krachtig.
Het vliegtuig remt mijn maag een paar centimeter naar boven en taxiet vervolgens naar de opstellingsplek. De deur gaat open en ik ben bijzonder blij dat ik geen realistische filmrol in een Airport film heb hoeven spelen.
Kortom, we zijn over!