Malta Notities (2)

Villa Flora, zicht op de keuken

Idilio de la Rede uit de Suite Floral van Heitor Villa-Lobos

Villa Flora

(2002)

“A house is a living place”, zeggen de Engelsen. Dit kun je op twee manieren opvatten. Living place is niet alleen een plaats om te wonen, als je de taalkunst wat uitrekt, is het ook een plaats die leeft.

Toen ik jong was las ik een boek van Willem Gerrit van der Hulst Senior, bekend als WG van der Hulst, dat Peerke’s Kameraden heette.

WG van der Hulst was een basisschoolleraar en een productief auteur van kinderboeken die in mijn jeugd goed bekend stonden. Zijn boeken waren gemeengoed op de Nederlandse (protestantse) scholen en zondagsscholen. Tegenwoordig is hij bijna vergeten, zijn boeken zijn slechts verzamelobjecten.

Zijn verhalen zijn min of meer gericht op de denkwijze van de kinderen (uiteraard nog steeds met een stevige didactische en moraliserende christelijke achtergrond). Dit in tegenstelling tot veel kinderliteratuur uit die tijd die vol stond met volwassen concepten en de bijbehorende moeilijke en statige taal.

In de eerste helft van de 20e eeuw, de tijd waarin hij zijn boeken schreef, was dat vrij modern. Het was een periode waarin het onderwijssysteem in Nederland enkele stevige hervormingen doormaakte.

In die tijd schreef Jan Ligthart nog een Nederlandse klassieker: Ot en Sien, over de avonturen van een broertje en zusje in het gewone leven. Dat werd een boek dat op veel Nederlandse scholen werd gebruikt om voor te lezen en stil te lezen. In die tijd ontstonden ook de schoolmuurposters van de Nederlandse illustrator Cornelis Jetses die een uitstekende achtergrond vormden voor de verhalen van een creatieve leraar.

Voordien werden de kinderen behandeld als mini-volwassenen en ook zo aangesproken. Materiaal specifiek voor kinderen was er nauwelijks. In de tijd van Van der Hulst groeide echter het idee dat kinderen eerst kinderen moesten zijn om volwassen te kunnen worden.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat zijn verhalen niet strookten met de soms rigide maatschappelijke opvattingen van die tijd. Ze waren bijvoorbeeld doordrenkt met de relatief orthodoxe opvattingen over religie, moraal en geloof, die we tegenwoordig alleen in de strikte kerkgenootschappen in Nederland zien. Qua moraal is dat jammer, nu Pecunia Non Olet (geld stinkt niet) tot een van de pijlers van de neoliberale “ethiek” is geworden.

Hedendaagse recensenten vinden het een gemis dat er geen ontwikkeling van de karakters in zijn verhalen zit, alles is te ‘zwart-wit’. Nou, het zijn toch kinderverhalen! Sprookjes bevatten ook karakters die ofwel slecht zijn, ofwel wettelijk goed en niets daartussenin behalve de weifelachtigheid tussen goed en kwaad van de hoofdpersoon.

WG van der Hulst had een zoon, WG van der Hulst Junior. Hij tekende de illustraties voor de boeken van zijn vader en schreef ook zelf, niet alleen kinderverhalen, maar ook gedramatiseerde scènes uit de Nederlandse geschiedenis. Een van zijn favoriete onderwerpen was de heroïsche gouden tijd van de zestiende eeuw, waarin Holland tegen Spanje vocht voor onafhankelijkheid.

Deze verhalen deden het goed bij ons op school: geen betere geschiedenis dan door middel van het lezen of horen van een spannend verhaal! Achteraf moet ik zeggen dat deze literatuur een typisch voorbeeld was van De overwinnaar schrijft de geschiedenis, maar het maakte de geschiedenisles in ieder geval een stuk levendiger. Van der Hulst had het dus niet over brandschatten, roven en verkrachten in het kader van “collateral damage”.

Terug naar de impressie: Peerke’s Kameraden begint met een paar jongens die in een oude roeiboot gingen varen op een rustige gracht in een oude stadswijk, mogelijk de stad Utrecht, de bisschopszetel in het midden van het land. Ze wilden stekelbaarsjes vangen, een vissoort die vroeger heel gewoon was in de Nederlandse binnenwateren.

Van der Hulst was een bedreven verhalenverteller die bepaalde sferen creëerde die de verbeelding van kinderen prikkelen.

Hij beschreef de oude huizen langs de gracht als levende wezens: “De ramen van de oude huizen weerspiegelden de schittering van de zon in de gracht, als oude ogen die veel hadden gezien”. In zijn beschrijving hadden de huizen een lange geschiedenis doorgemaakt, de geboorte en ondergang van generaties gezien en de tand des tijds aan hun grondvesten voelen knagen.

Bij het lezen van deze passages werd mijn fantasie getriggerd en kreeg ik de indruk dat deze huizen echt leefden, stille getuigen van vroeger en nu, een koesterend dak boven je hoofd. Het gezegde “De muren hebben oren” kun je daarbij vrij letterlijk nemen!

Ikzelf woon in een nieuwbouwhuis. Pre-fab systeembouw, een hele buurt dezelfde huizen op een rij. Moderne stedenbouw die in ons geval leidde tot het ontstaan van een klein doolhof met ook nog een onlogische huisnummering. Dankzij de huidige navigatiesystemen is dit voor bezoekers geen probleem meer, maar vroeger was het een hele puzzel om een vreemde de juiste weg te wijzen naar een plek in onze buurt.

Alles in Nieuwe Zakelijkheid en nog lang geen historie, want de huizen staan er nog maar net twintig jaar. Ze zijn gebouwd in een tijd dat de overheid het huisbezit probeerde te promoten met een premie-systeem in categorieën A, B en C. Nederlanders waren in het verleden niet gek op schulden. Daarom waren ze geboren huurders, dus het kostte wat moeite om mensen van huur naar hypotheek te pushen. Een premie zou ze misschien over de streep helpen.

Vandaar dat onze huizen onder een subsidiewet zijn gebouwd. De rijksbijdrage was bedoeld om het woningbezit aantrekkelijker te maken. Helaas werd ook deze vergoeding zwaar belast: “Geef met de ene hand en neem met de andere” is een razend populaire politieke methode bij overheden zoals de Nederlandse. In eerste instantie zag het geldbedrag er aantrekkelijk uit, maar al snel werd duidelijk dat het in de hoogste belastingschijf viel. Een mooi voorbeeld van toegepaste politiek!

Hoe dan ook, er was behoefte aan prettige maar betaalbare woningen en de systeembouw hielp mee om dat kostendekkend te doen.

Verderop in de buurt is het nog veel wilder, nieuwe bouw, architectuur, zelfs met hoofdletters, ook al twijfel ik weleens aan de esthetica van een buurt vol wild-technologische constructies, die letterlijk en figuurlijk de individualiteit van de moderne mens vertegenwoordigen. En wel in die zin dat het vaak een bepaald asociaal samenstel van bouwstijlen vormt. Ik vraag me weleens af waarom schoonheidscommissies worden geïnstalleerd en betaald.

Hier op Malta is dat anders…

Om te beginnen hebben de meeste huizen -zelfs de flatjes- een naam. Ooit schijnt die naam een duidelijker adresfunctie te hebben gehad dan een huisnummer. Tegenwoordig hebben de huizen uiteraard nummers, soms wel twee, want de Maltese regering is de huisnummering aan het herstructureren, zodat menigeen zijn nummer af moet plakken en een nieuw bordje moet aanschaffen. De markt van geglazuurde huisnummertegels zal hierdoor ongetwijfeld weer wat aantrekken.

Een naam geeft een huis meer leven. Veelal krijgt een huis de naam van een (patroon)heilige, een religieus begrip (zoals bijvoorbeeld Sagrada Famiglia), of een plaats waar mensen graag zouden zijn geweest als ze niet hier waren.

Soms is het net alsof de heimwee van de koloniale Engelsen die hier woonden groter was dan het genot van mooi en zonnig weer, anders noem je je huis geen Hertford, naar een redelijk groot plattelandsstadje in Hertfordshire, waar je de smog van de hoofdstad Londen in regen en mist nog maar nauwelijks kunt ontvluchten.

De negentiende-eeuwse dichter William Blake beschouwde dit ‘groene en aangename’ land buiten Londen nog steeds als de juiste plek voor een aards Jeruzalem en de Britten zingen deze verwachting jaarlijks mee bij de Night of the Proms.

Veel Maltezers voegen nog wat extra versiering toe in de vorm van een devote afbeelding van de heilige die zijn of haar naam aan het huis heeft geleend, of die op een of andere manier betekenis voor de bewoners heeft.

Ten tweede zijn veel huizen eigendom. Als je in Nederland een huis huurt ben je minder geneigd om in de woning te investeren, al was het alleen maar omdat de verhuurder je de met veel moeite ingebouwde badkamer met net zoveel moeite maar met veel minder tijd in het vooruitzicht er weer uit laat halen om de zo veelgeprezen en contractueel vastgelegde oorspronkelijke staat te bereiken. Huurcontracten hebben een eindige duur en vervallen als bijvoorbeeld de bewoner overlijdt.

Hier op Malta hebben veel mensen het huis in eigendom en maken ze het zich zo gemakkelijk als ze kunnen. Veelal blijft het huis op de een of andere manier in de familie. Zo wonen er generaties van mensen met een zekere binding op dezelfde plek.

Er bestaat op Malta trouwens ook een duidelijk door veel huiseigenaars verfoeide methode om een huurhuis in de familie te houden. Door een achterhaalde wetgeving blijven ten eerste de huren constant over de tijd en krijgen ten tweede de erfgenamen de mogelijkheid om het huis voor dezelfde prijs over te nemen, mocht de hoofdbewoner overlijden. Heb je dus een aardig optrekje tegen vooroorlogse huurprijzen, dan kan dat ten eeuwigen dage zo blijven, ook al stijgen de onderhoudskosten. Dit zal ongetwijfeld ten koste gaan van de staat van onderhoud, wat hier en daar ook wel te zien is.

Impressies van Villa Flora

Een levende plaats, zo is dat ook met Villa Flora, het huis van Edward en Lilian Camilleri. Het is een huis dat er al geruime tijd staat, aan de M’sida Street vlak in de buurt van het barok aandoende bouwwerk van de “dorps”kerk van Birkirkara (Op Malta is de kerk vaak een prominent gebouw in het dorp, en vaak ook een van de grootste). Ooit was dit huis in de zeventiende eeuw een pleisterplaats voor de boodschappers die tussen Mdina en Valletta heen en weer reden, en hier hun paarden verversten.

Hoe we hier op Malta terecht zijn gekomen, is een heel lang verhaal. Malta heeft een lange scoutingtraditie, waarbij leden van scoutinggroepen regelmatig jamborees bezoeken. Zo kwam de oudste broer van mijn vrouw Erna -in zijn jonge jaren een rasechte verkenner- in contact met een Maltese groep en bracht een uitnodiging mee naar huis om in de vakantie over te komen. Erna was bij de groep die besloot om in Malta het zomerkamp op te slaan.

De samenstelling van de groep -een tikkie gemengd- kwam de leider van de scouts in Sliema -de heer Camenzuli- ter ore. Die vond het weinig galant om de meisjes op het logeeradres, een schoolgebouw in Sliema, tussen alle jongens onder te brengen. Daarom bedacht hij een oplossing.

Hij belde zijn dochter Lilian op die met Edward getrouwd is. Toentertijd woonden zij samen met hun kleine zoon Matthew op Villa Flora, een huis met “plenty of room” voor gasten. Vader Camenzuli vroeg om een plekje voor de dames en zo kwam Erna voor het eerst op Villa Flora terecht.

Het was voor de Hengelose scouts een hele reis naar het zuiden. Met de trein door Duitsland, Zwitserland en Italië naar Syracrusa op Sicilië en vervolgens met de boot naar Malta. Treinreserveringen waren een moeilijk punt, dus meer dan eens was het gangpad het nachtverblijf.

Erna’s verblijf op Villa Flora groeide uit tot een vriendschappelijk contact tussen haar en Edward en Lilian, een contact dat ze sinds die tijd steeds heeft gekoesterd. Twee jaar na het zomerkamp op Malta keerde ze er weer terug voor een vakantie bij het gezin Camilleri, dat inmiddels met een meisje -Patricia- was uitgebreid.

Dat was allemaal voor mijn tijd, en als ze over haar tijd op Malta vertelde, vond ik het jammer dat ik het gemist had.

Gelukkig koesterde Erna een droom om er weer eens naartoe te gaan. Toen onze meiden groot genoeg waren, was het zover. En ik stelde vast dat Erna’s goede herinneringen zeer terecht waren. Ik ben dan ook blij met de Camilleri’s kennis te hebben gemaakt.

Dat even als historisch intermezzo. Villa Flora vormt een deel van een blok huizen dat voor de oorlog op die plaats gebouwd is, voorzien van ruime tuinen waarvan je in Nederland tegenwoordig alleen maar kunt dromen. Ooit was het hele blok eigendom van de familie Camilleri, maar op dit moment is alleen Villa Flora nog het domicilie van een Camilleri. Een van de huizen is diep, het andere -Villa Flora- is meer in de breedte gebouwd aan een binnenplaats. Het lijkt net alsof beide huizen ooit één geheel waren. Het andere huis heeft een duidelijke entrée met trappen en een bordes bij de voordeur. Van daaruit loopt een lange hal het huis in. Ik ben er maar heel even in geweest, dus veel details heb ik niet.

Van de straat af lijkt de entrée van Villa Flora bescheiden. Een poort van ijzerwerk in een muur. De naam van het huis staat naast de doorgang. Rechts bevindt zich een bijgebouwtje dat als appartement in gebruik is.

Eenmaal binnen sta je op een ruime binnenplaats, een echte court yard. Een totaal andere wereld. Het verkeerslawaai glijdt naar de achtergrond. Voor de ingang van het huis bevindt zich een terras dat is overdekt door een door hoge pilaren ondersteund dak. Hier kun je heerlijk beschut zitten. Overal op de binnenplaats doet het huis zijn naam eer aan: met bloemen.

Je komt binnen in een kleine hal met trappen naar boven. De muren zijn druk behangen met allerlei schilderijen en foto’s. En daar komt een impressie van leven, een verhaal. Een tafeltje is geheel gevuld met familiefoto’s, met een sfeer van een soort altaar. Foto’s van lang geleden, foto’s van nu. Hoogtepunten. Ouders, kinderen en kleinkinderen. Een verhaal dat generaties overspant.

Wij hebben dat zelf niet, men zegt dat Nederlanders niet zo “familieziek” zijn en in ons geval is de band met mijn helft van de familie zelfs bijna nihil. Soms voel ik zo’n mediterraan familiegevoel dat ik hier aanvoel als een gemis, ook al ben ik me ervan bewust dat de traditie voor de betrokkenen ook een zware last kan zijn.

De kamers die ik gezien heb, ademen op dezelfde manier historie, de letterlijke vertaling van “history” -verhaal- is hier op zijn plaats. Veel van de dingen die aan de muren hangen zijn als het ware souvenirs. Van gebeurtenissen, van mensen die hier waren.

Hollanders zouden het al snel “druk” noemen. Ik ervaar dat niet zo. Het is druk voor mensen die de betekenis van de voorwerpen niet zien. Hier hoort het bij het verhaal van de familie Camilleri, bij Villa Flora, en dat harmonieert zo.

Als we aankomen, toont Edward ons vol trots hun nieuwe aanwinst, een prachtig zwembad, dat werkelijk van alle gemakken is voorzien en een uitgekiende technische installatie heeft om het water schoon te houden.

Daarachter laat de tuin nog iets zien van zijn vroegere functie van “landje om op te verbouwen”, een kleine sinaasappelboomgaard verschaft het nodige fruit. In de uiterste hoek is een visvijver gebouwd als tehuis voor Edward’s huisdieren, een paar stevige Koikarpers. Een pomp zorgt voor watercirculatie via een watervalletje, het klateren van het water is een aangenaam rustgevend geluid.

De “achter” tuinmuur is iets bijzonders. Malta is een rotsachtig eiland, dus bij het ontginnen van grond komen er rotsblokken van allerlei soorten en maten naar boven. Op het platteland worden deze stenen gebruikt om muurtjes en wallen van te maken, met als bijzonderheid, dat de rotsblokken zonder specie worden gestapeld tot een stevig geheel. Dat deed men althans vroeger, toen er nog voldoende tijd voorhanden was, tegenwoordig zijn de prefab kalksteenblokken en metselspecie de veel gebruikte middelen om ook tuinmuren op te trekken.

Het stapelen is namelijk een precies werkje, grote rotsblokken onder en de kleine boven, als een gigantische legpuzzel in elkaar gepast, waarbij de zwaartekracht en het verband samen de nodige sterkte voor de muur moeten leveren. Het is goed mogelijk, veel van de wallen trotseren lange jaren zonder in te storten, maar het bouwen ervan kost veel tijd.

Er is een zekere rust voor nodig om zo’n klus tot een goed einde te brengen. Edward verklaarde dat er niet zoveel vaklieden meer zijn die dat kunnen, maar dat hij gelukkig nog iemand had kunnen vinden om een klassieke Maltese muur op te trekken.

De Rooms-Katholieke Kerk, altijd al een macht van betekenis op Malta, was hier echter niet zo blij mee. Zij zagen liever een wat massievere afscheiding tussen de plaatselijke priesterschool en Edward’s tuin in de vorm van de buitenmuur van de nieuw te bouwen bibliotheek. Hoe die geschiedenis afloopt, zal de toekomst uitwijzen.

Achter de tuinmuur doemt nieuwbouw op, die duidelijk de veranderingen op Malta toont. Vijfentwintig jaar geleden, toen Erna voor het eerst op Villa Flora kwam, kon je vanaf dit stukje Birkirkara nog helemaal over de landerijen uitkijken. Dat is nu verleden tijd.

Edward laat me nog een ander stukje historie van Villa Flora zien, diep onder de grond. Daar zijn met de hand schuilkelders uitgehakt in de Tweede Wereldoorlog, een tijd waarin hier op Malta heel wat schade is aangericht door bombardementen. Het is een wirwar van inderhaast uitgehakte gangen in de zachte kalksteen van het eiland. Hier en daar is een poging gedaan om de schuilplaatsen iets comfortabeler te maken, met een geïmproviseerde tegelvloer. Op een aantal plaatsen zijn de brandplekken van de kaarsen nog te zien.

Ook hier hangen de verhalen nog in de lucht. Angst voor de bommen, de inslagen zullen hier onder de grond ongetwijfeld hoorbaar zijn geweest. Gebeden om Goddelijke bijstand (hoeveel rozenkransen zouden hier wel niet zijn gebeden). Hoop op overleven. Gevoelens van haat jegens die dictator uit het noorden die dit eiland aanviel. Een flard van saamhorigheid die je vindt onder mensen die onder beproeving staan. Ik verbaas me erover dat ik die sfeer aanvoel. Of misschien stel ik het me zo voor.

Om kort te gaan, Villa Flora is een “living place’. Net zo levend als de mensen die daar wonen. Ik ben blij dat we daar een souvenir hebben achtergelaten.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven