Northern Lights van het album A Song for all Seasons van Renaissance
Reuzenrad
De attracties staan in het donker. De regen neemt af, het water spat alleen nog maar uit de bomen. “Er is helemaal niemand hier, wie bedient het dan allemaal?” vraagt Patrick zich af.
“Het is al twintig jaar dicht, niet rendabel,” legt Brigid uit, “te afgelegen. Ik maak me sterk dat de stroom er ook af ligt. Ze hebben hem een fortuin geboden om alles te slopen en er een bungalowpark van te maken. Die ouwe meuk trok totaal geen publiek meer, zeiden ze. Hij wilde dat niet. Hij was gisteren zo stellig, vlak voordat hij…”
Patrick wijst: “Hee, een reuzenrad. Misschien kunnen we zien waar we zijn, het komt ruim boven de bomen uit.” Hij loopt naar het gevaarte toe. Brigid is hem voor, beklimt het trapje naar het bordes en wenkt hem.
Een zee van kleurig licht overspoelt hen. De spaken van het reuzenrad vormen de stralen van een zon, het licht loopt in schittering over de rijen lampjes van naaf naar sterren en weer terug.
Brigid kijkt verrukt naar boven, de schittering van de kleuren in haar ogen: “Toen ik klein was, geloofde ik dat je helemaal bovenin in de wolken terechtkwam, zo hoog. Dat ik de sterren kon aanraken.”
Sterren? Verrek, het is avond! Patrick tast naar zijn Smartphone, zo lang waren we toch niet onderweg? Welke dag was het ook alweer? Zijn achterzak is leeg. Thuis laten liggen.
“Dat gondeltje nemen we!” Ze trekt hem mee naar een roze exemplaar met geschilderde springende witte paardjes, “dit was vroeger mijn gondeltje, ik wilde geen andere.” Zodra ze zitten begint de klim. Helemaal boven vertraagt het rad, ver boven de boomtoppen in het duister.
Brigid speurt de hemel af. Haar ogen stralen in verwondering: “Daar, daar is het noorden, hoe wist hij dat? Ik heb het hem nooit verteld. Ik schaamde me er een beetje voor, dat ik zelf wilde schrijven. Opa schreef kinderboeken, weet je. Zoals hij die kon voorlezen… Niemand kon dat overtreffen.”
Een vlammende gloed tekent het silhouet van het woud scherp tegen de horizon af. Arabesken van licht dansen een Salsa, kronkelen zich om elkaar heen en drijven weer uit elkaar, alsof ze wiegen op een hogere wind.
Patrick bekijkt het tafereel met verbazing. Hoe kan dat hier zo zuidelijk? “Wat bedoel je?”
“Mijn eerste verhaal, Noorderlicht, een sprookje met een mooie slee met rendieren en een trouwe poolvos die me de weg wees,” ze zucht, “ik wilde dat ik het nog had, mijn kind op papier.”
“Waar is het? Ik ken dat niet. Kun je het niet opnieuw proberen?”
Brigid schudt haar hoofd: “Verbrand. Ik vond het niet goed genoeg. Mijzelf ook niet. Ik zou niet weten hoe ik het terug moest halen, ik ben geen kind meer.”
Patrick ziet een paar alinea’s van haar voor zich die contact met hem maken. Zes jaar terug alweer. “Je kunt niet altijd kind blijven, maar toch, die verwondering schrijf je nog steeds. Dat ben je niet kwijt.”
“Jaren geleden. Nu niet meer.”
“Dat geloof ik niet.”
De gondel vervolgt zijn baan, zacht wiegend op het draaien van het rad. Ze duiken onder de boomtoppen en Patrick heeft het gevoel dat ze een donkere grot in glijden.
“Mijn kind schreef een dagboek in een kolenmijn,” herinnert hij zich, “opgesloten met een paar kompels. Die jongens hadden een opmerkelijke passie om alle duistere plekjes te willen onderzoeken, ze kropen in alle hoeken en gaten als wormen in de aarde. Mijn kind durfde niet, daar zaten zijn angsten. Glück Auf, riepen ze steeds, maar we konden niet boven komen.”
“Naargeestig! Hoe liep dat af?”
“Mijn kind groef zich door de Aarde heen om te ontsnappen. De mannen van Jules Verne konden het immers ook.”
“Dan kom je in Australië uit. Lijkt me leuk.”
“Dat schreef ik ook,” hij lacht, “midden tussen de kangoeroes. Later vond ik uit dat ik goed had moeten kunnen zwemmen. Als ik strak rechtuit had gegraven, kom je in de Stille Oceaan terecht. Dat had me toch een draaikolk veroorzaakt aan de andere kant.”
“Heb jij dat verhaal nog?”
Patrick schudt zijn hoofd. “Dat schriftje is weg. Verloren geraakt bij een verhuizing. Alles moest snel en de afvalcontainer was vol toen we vertrokken.”
Het reuzenrad tilt de gondel opnieuw naar het Noorderlicht en wacht daar even. De dansende gloed weerkaatst in Brigids ogen en kleurt haar gezicht. Haar rimpels verzachten, de jeugd keert even terug.
“Ik was niet alleen in dat verhaal,” mijmert ze, “ik heb nooit meer zo’n vertrouwen op iemand gevestigd als toen. Raar, he, ik verzon de poolvos zelf, Wolletje noemde ik hem,” ze giechelt, “zo groot als hij was, echt meisjesachtig van me. Alles wat ik zelf verzon was tenminste veilig, daar kon niemand aankomen of het kapot maken. Ik had dat zo nodig na het verlies van Suzie.”
“Suzie? Een zusje?”
“Nee, een knuffelpop. Wolletje begon zijn eigen leven te leiden. Ik herinner me de geur van zijn vacht, zijn donkere stem, zijn likje aan mijn oor voordat ik ging slapen. Hij dacht altijd aan me, vergat het niet als ik iets bijzonders meemaakte, hij haalde me van school, was altijd op tijd om me een fijne verjaardag te wensen en hij gaf me waarde mee. Dat ik het waard was om van te houden.”
“Heb je daarna ooit iemand ontmoet die dat ideaal benaderde? Waar jij van kon houden?”
“Nee, misschien is het kinderlijk dat ik zo denk. Dat er zulke mensen bestaan. Ik heb het wel geprobeerd, maar ik ben te langzaam, nee, te voorzichtig daarin,” ze zucht, “voordat me dat bij iemand lukte, was het alweer voorbij. Eentje mopperde zelfs dat hij gek werd van de manier waarop ik mijn gevoelens verborg, dat hij echt geen vijand was en er niet meer tegen kon. Ik kon toen niks zeggen, helemaal niks, alles zat vast. Ik voelde me een ijsberg waarop alles te pletter vaart.”
Het rad draait verder, de gondel wiegt in de wind. “Wie was er bij jou in jouw verhaal?” vraagt Brigid.
Patrick bloost: “Een elfje.”
Brigid glimlacht: “Niet eens een dappere indiaan of een stoere ridder?”
Hij schudt zijn hoofd: “Ze woonde in een glazen bolletje, ik had haar op de kermis gewonnen. Ik durfde haar geen naam te geven, ik was bang dat iemand het zou horen en me stom vinden. Jongens doen zoiets niet. Als ik haar bolletje schudde, ging het sneeuwen. Dan speelde ze op de fluit en praatte met me in een liedje. Zo durfde ik in de donkere hoekjes van de mijn te kijken en mijn spoor terug te vinden.”
Hij bloost nog dieper: “Ik heb dat bolletje nog steeds. In een doos ergens op zolder. Het eerste dat ik in de rommel van mijn leven tegenkwam toen Evie weg was. Ik heb het laten liggen, het elfje leek te veel op haar.”
“Zet haar naast je toetsenbord. Wie weet krijg je inspiratie…”
“Dat vervangt jou niet,” snauwt hij.
Beiden schrikken ze van de felheid van zijn reactie. Het reuzenrad stopt, het deurtje schuift open en de lampjes doven. Brigid stapt uit en laat Patrick achter. Ze verdwijnt richting een gebouw achter de bomen. Hij rilt, het silhouet van het bouwsel ziet er eng uit.
Resoluut beent hij achter haar aan.