Ghostwood van Lothorien
Spookhuis
Waarom heb ik hem in ’s hemelsnaam meegevraagd?
Ze heeft geen zin in die ouwe koeien die steeds maar weer uit de sloot kruipen. Ze is geen inspirator en zal dat ook nooit worden. Hij verwacht te veel. Ze kan zichzelf niet eens aan het werk zetten op dit moment.
Voorlopig maar even alleen, dus, hij ziet maar. Ze richt haar schreden naar een donker gebouw. Het heeft spitsen en torentjes als een oud spookkasteel. Ze wurmt zich langs de rij wagentjes bij de ingang en glipt door de poort. Net de muil van een draak. Een kronkelend spoortje verdwijnt in het interieur. Brigid herkent het meanderen van de rails. Het karretje tolt eerst een paar keer rond in het donker zodat je er bijna duizelig van wordt en dan slingert het naar binnen. Ze herinnert zich de hand op haar schouder, de lage bromstem en de geborgenheid waardoor ze zelfs in dit duistere spookhuis kon gillen van plezier.
Die hand is nu weg. En daar loop ik nu, naast de rails.
Raar maar waar, het plezier blijft ook weg. Ze sluipt door de gangen, gespannen, op haar hoede. Haar schoen haakt achter een dwarsligger. Wat ligt daar voor haar?
Een poppenwiegje tekent zich af in bleekgroen licht. Brigid bukt, ze zucht in verbaasde herkenning.
Suzie! Ze ligt er nog in…
De pop uit haar kindertijd, lange pijpenkrullen omlijsten een gepenseelde glimlach. Donkere kraalogen werpen een vriendelijke blik. Haar troost van voor de tijd van het Noorderlicht. Ze knuffelt het speelgoed en snuift de geur op. Een warm bed en geborgenheid. Toen ze nog niks wist van de schemering buiten haar bubbel.
Het licht begint te flakkeren. Een paar schaduwen duiken op voor haar voeten. Verschrikt kijkt ze op. Met een ruk verdwijnt de pop uit haar greep. Twee grijnzende gestalten staan voor haar. De pop bungelt in de greep van de kleinste. Het porseleinen handje kraakt.
“Jij bent te groot voor poppen,” dreint de grootste, “wij kunnen haar veel beter gebruiken.”
“Voor onze experimenten, he Pep?”
“Precies, Pip, wij dienen de wetenschap. Stomme kleine meisjes lopen alleen maar in de weg bij de vooruitgang.”
Een herinnering schiet Brigid door het hoofd. Ze deden het steeds. Haar speelgoed opofferen voor hun gespeelde wetenschap van botte vernieling. Concentratiekamp experimenten op haar knuffels. Simulaties van helse martelingen.
“Geef mij die pop terug,” snauwt ze, “zo te zien zijn jullie nog steeds dezelfde rotjochies.”
“Pak hem dan, als je kan!” spot Pip. De pop bungelt net buiten haar bereik. Een porseleinen voetje knapt in stukken. Brigid graait, maar kan haar niet grijpen. Een duw van Pep werpt haar terug tegen de muur: “Je kon vroeger ook al nooit tegen ons op,” lacht hij.
“Stelletje stomme zakken. Ik zal het vader en moeder vertellen,” schreeuwt ze.
“Die luisteren toch niet naar jou, wij zijn de baas in huis. We geven gewoon jou de schuld, ons geloven ze wel. Dan krijg jij de straf voor het kapotmaken van jouw speelgoed.”
“Hier is de machine, Pip!”
Pep rolt een vreemd apparaat naderbij, er zit een groot gat in. Messen flitsen als tanden in de muil van een monster. Een schakelaar klikt, de machine begint te grommen. Pip laat de pop met het hoofd naar beneden in de muil zakken. Pijpenkrullen vliegen in stukjes rond. Krassen en sneden wissen haar glimlach uit voordat de vriendelijke blik voorgoed dooft.
“Stelletje schoften,” Brigid schiet naar voren, maar klapt met dezelfde gang weer terug tegen de muur. Versuft observeert ze het tafereel. Haar pop verdwijnt in het apparaat, een vreselijk geluid van brekend porselein en scheurend materiaal. Als de pop een stem had gehad…
“Activeer de transformatie, Pep,” sist Pip zodra het apparaat Brigid’s pop heeft verslonden, “en gooi dat wiegje er ook achteraan. Dat heeft ze toch niet meer nodig.”
De machine begint te schudden, als door magie begint het apparaat onderdelen van de pop en het poppenbedje uit te spuwen, de ruimte vult zich met koppen met angst op het gezicht, porseleinen handjes, halve lijven, strengen pijpenkrullen, en onderdelen van poppenwiegjes. Deels ongeschonden, deels wreed mismaakt.
“Verrek,” sist Pip, “zijn we niet iets vergeten in onze uitvinding?” Pep knikt: “We missen het constructieve circuit. Ons zakgeld was net op, geloof ik. Ach wat geeft het, het is toch Brigids speelgoed maar.”
Brigid krijgt een rood waas voor haar ogen. Ze grijpt een half poppenwiegje van de vloer en mept er mee rond. De twee kwelgeesten deinzen achteruit. Ze raakt Pip, met een klap gaat zijn stenen kop aan scherven. Een venijnige trap laat Pep struikelen en de machine doet onder ijselijk schreeuwen zijn weinig constructieve werk. Een horde kleine stukjes Pep krioelt op de vloer op zoek naar samenhang.
“Stik de moord, jullie allebei!” Tot haar verbazing merkt Brigid dat ze vuurspuwt. Alles gaat in de fik, ze deinst vol afschuw terug in een zijgang. Hijgend zit ze op de vloer. Ze kan wel janken, de woede raast door haar lijf, ze kan zich er niet tegen beschermen.
De vlammen loeien nog een tijdje door tot ze kalmeert. Dit is geen leuke attractie. Misschien moet ze toch Patrick maar gaan zoeken. Ze krabbelt overeind en zoekt haar weg. Lopen gaat moeizaam door al die rails in de gangen. Als er nu maar geen karretje aankomt!
Vaag rood licht valt naar binnen door een poortje. Misschien een uitweg? Ze gluurt naar binnen. Een vergaderzaal met een aantal silhouetten achter een tafel. Eentje toont haar gezicht, de anderen blijven op de achtergrond.
“Ah, mevrouw B. Precies op tijd voor uw functioneringsgesprek.”
Brigid zet grote ogen op. Ergens komt dat gezicht haar bekend voor. Jaren geleden. Hoe lang eigenlijk?
“Gaat u zitten, we hebben weinig tijd.”
Tot haar eigen verbazing ploft Brigid neer op de stoel. De gestalte opent een groot boek en bladert. Brigid ziet de tabbladen met letters van het alfabet. De B is snel gevonden.
“Aha, functiegroep 10, wordt geacht naast professionele vaardigheden ook een duidelijke aanleg voor motiverend aansturen te vertonen, dit alles zoals exact gespecificeerd in directienotitie DG2300 waarin de eis om beeldend eigen ervaringen te kunnen overbrengen in de geschikte context een duidelijk keypoint is. Wat zegt u er zelf van? In uw Self Appraisal konden we de juiste formulering niet vinden.”
“Dat ik daar prima toe in staat ben. Ik heb een aantal projecten tot een goed einde gebracht en de betrokkenen uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen.”
“Tot een einde inderdaad. In mijn notities zie ik wel wat verbeterpunten. Met name op het punt van ervaring en invoelingsvermogen,” de gestalte noemt een aantal voorbeelden van gewenste vaardigheden, “bent u van mening dat u deze bezit? Kunt u zich verplaatsen in de gevoelens van de doelgroep?”
Brigid raakt geïrriteerd: “Natuurlijk, anders deed ik dit werk toch niet? Ik ben uitstekend opgeleid, werk al jaren in de praktijk en studeer me suf in applicatiecursussen op jullie processen die jullie met iedere herstructurering weer veranderen. Ik kan mijn muur met alle certificaten behangen. Ieder jaar komen er een paar bij.”
“Toch zijn wij niet overtuigd,” klinkt het scherp uit de rij van vage gestalten, “u bekritiseert ons op zaken waar u zelf geen ervaring mee hebt. Uw aansturing walst over zaken heen die u blijkbaar zelf niet begrijpt omdat u ervaring daarmee mist. Daarom voelen we ons gekwetst, u brengt de zaken veel te gemakkelijk. U theoretiseert alleen maar, u heeft het eelt van de praktijk niet op uw handen staan.”
Brigid loopt rood aan: “Is dat kritiek?”
“Nee, een constatering.”
“Wat moet ik daarmee?” Onzekerheid. Wat voor ervaring bedoelen ze?
“Ons beter begrijpen. Wij maken dag en nacht op werkvloerniveau mee wat u slechts in theorie kunt snappen en waar u mijlenver op afstand staat.”
“Ik heb toch overzicht en inzicht?”
“Overzicht ja, inzicht nee.”
“Hoe krijg ik dat dan?”
“Inleven…”
“Maar hoe?”
Ik weet waar ze het over hebben, daagt het haar. Het besef breekt haar dijken, het water stormt op haar toe, zout water druppelt langs haar wangen. Ik kan dit niet, met de beste wil van de wereld niet. Zelfs niet met die van mij!
Brigid ramt de stoel opzij en springt op de tafel. Wie zijn het in die mist? Ze herkent de gezichten een voor een, ze schreeuwt.
Ikzelf!
Ze sprint er vandoor met de herinnering op haar hielen. Dit was de druppel, vijf jaar geleden. Het lopen kost haar ontzettend veel moeite, al haar kracht lijkt in de aarde weg te lopen als regenwater in de woestijn. Achter haar raast een karretje naderbij op de rails.
Een flits van vastberadenheid. Nee, verdomd nog aan toe, ik laat me nu niet meer achtervolgen.
Ze springt opzij en draait zich om. Ze balt haar vuisten, haar mond trekt gedecideerd strak. Ze sprint terug de zaal in.
“Jullie hebben gelijk,” schreeuwt ze, “ik heb die ervaring niet. Maar dat wil niet zeggen dat ik niet zinvol kan leven. Dat mijn bestaan geen zin heeft. Jullie missen dat inzicht. Jullie hebben na die teleurstellingen in mij niks meer overgehouden, jullie zitten daarin vast, ik wil verder.”
Haar reflecties beginnen onder elkaar te delibereren. “Hoe kan zij dat nou weten?” roept er een. “Weet jij het dan hoe het komt?” brengt de ander er tegenin. “Ik weet het niet, ik leefde met die droom alsof het werkelijkheid was,” klinkt het verderop. “Zie je wel dat we iets anders hadden moeten doen,” moppert het onder de tafel. Een kakafonie van verwarring zwelt aan.
Brigid draait zich om: “Moet dat mij helpen? Ik worstel al mijn hele leven met jullie. Nu is het afgelopen, jullie zien maar, ik ga mijn eigen weg.”
“Je kunt niet leven zonder ons, wij zijn jou,” klinkt het als uit een mond.
“Zullen we wedden?” Brigid loopt naar de deur, de donkere gang in, “je kunt meegaan en er samen het beste van maken.”
Een kakelende lach: “Je kunt niet aan ons ontkomen, nooit!” Wanhoop zoemt in de meerderheid: “Je kunt ons toch niet achterlaten?”
Adrenaline geeft haar energie. Ze stommelt resoluut over de bielsen en zet het op een lopen. Het geluid op de achtergrond barst uit in ruis van stemmen en sterft dan weg, geen achtervolging, alleen doodse stilte. Raakt ze nu zichzelf kwijt? De duisternis maakt haar bang, maar ze sneert op zichzelf door de tranen heen: “Vooruit, ik kan niet anders!”
***
Er brandt licht in het gebouw. Sinister schijnsel door ramen met gebroken glas benadrukt de duisternis. Een raam beweegt in de wind, een scharnier piept van dorst naar olie.
Patrick kijkt om zich heen. Geen teken van leven. Waar is ze naartoe? Binnen?
Karretjes op rails staan afwachtend in de rij, de holle ogen van hun koplampen stralen bleek licht. Hij voelt een steek van angst. Een gebouw vol duistere hoeken. Net zoals die kolenmijn. Wat verschuilt zich daar? Zal hij buiten wachten? Nee, hij kan Brigid niet in de steek laten. Hij wipt in het voorste karretje.
De deur klapt open, de duisternis valt en het karretje maakt een paar wilde draaien. Hij voelt slijmerige draden op zijn gezicht. Het kleeft en trekt een stinkend spoor. Heel anders dan de touwtjes die spinnenwebben moesten verbeelden in het spookhuis op de dorpskermis. Deze draden leven en trekken aan hem. Met een wild gebaar slaat hij ze opzij.
De wieltjes krijsen in een bocht en het karretje zwenkt een dampige gang in. Patrick ziet vocht langs de wanden sijpelen, korstmossen verspreiden een pulserende gloed. Overal krioelen beestjes, eentje springt hem op de hand. Hij voelt een steek, met een kreet van schrik slaat hij het diertje stuk tegen de handgrepen van het karretje. Scherp slijm sijpelt langs zijn vingers naar beneden. Het stinkt.
De gang verbreedt zich tot een zaal vol met kronkelende rails met wissels en kruisingen. Overal steken bedieningshendels de kop op, een verwarrend bos richtingbepalers.
In een zijgang brandt licht. Een tikkend geluid als van naaldhakjes laat Patrick’s nekharen overeind schieten. Een bedwelmende geur van parfum versterkt zijn angst.
Het tikken stopt, het karretje houdt opeens halt. Patrick houdt zijn adem in en voelt de stilte. Een dreiging waarin ook zwijgen een boodschap brengt. Hij weet het weer, de woordeloze afkeer waarin ze hem vrijliet om zijn eigen vonnis te formuleren, maar niet zonder alle onuitgesproken betekenis er zelf bij te fantaseren. Dat erin-denken dat hem als sinds zijn kindertijd dwars zit, alles om de echte confrontatie voor te zijn en alles zeker te stellen.
Een monsterlijke spin kruipt sissend naderbij, bekende ogen staren hem aan met de grijns van een zwarte weduwe. Dwingend. Het karretje reageert. Patrick deinst terug, maar het voertuig rolt onverdroten voort richting een glinsterend web. Tentakels glijden naderbij, ze lijken op de slangen waar hij als kind nachtmerries van had. Patrick ramt een bedieningshendel opzij, het karretje zwenkt, maar rijdt nog steeds de verkeerde kant op.
“Angst kweekt respect voor mijn gezag,” fluistert zij, “en drijft je steeds weer terug in de draden van mijn liefdesweb van onvoltooid verleden. Alleen bij mij ben je veilig, dan weet je wat je hebt. Dan hoef je jezelf geen zorgen meer te maken over wat komt. Laat mij je strelen in een liefkozing.”
Een van haar poten tast in het karretje en raakt Patrick’s been, een pijnscheut vlijmt. “Bijten, bedoel je,” siddert hij. De glibberige streling maakt hem misselijk, hij slaat haar weg. Daarop haalt ze uit naar zijn gezicht. Het suizen in zijn oren brengt een scherpe herinnering boven.
Dit nooit meer!
De spin grijnst: “Dat is toch liefde, je moet worden teruggebracht op het rechte pad van onze geschiedenis. Jouw angst is zo nuttig. Angst voor straf, kritiek, slangen, naalden, schaamte over je lijf, falen, erfelijkheid. Alles om je te laten zien dat je afhankelijk bent van mij. Ik ben de enige die van je houdt.”
“Dat ben ik niet meer, rot op,” snauwt hij, “jouw tijd is voorbij!” Hij trekt aan een stang, een wissel klikt, maar het spoor leidt hem nog steeds richting de kwijlende spin.
Een kakelende lach verkilt hem: “Jij niet meer afhankelijk? Je hebt nooit in opstand durven komen. En nu ik je vrouw bij je weggejaagd heb, ben je weerloos. Niets kan mij weerstaan, jij bent van mijn bloed. Dat kruipt altijd weer terug naar de wortels.” Haar lijf beweegt peristaltisch en glinsterende spinraggen verspreiden zich over de rails op de vloer.
“Je praat onzin,” gromt hij, “dat Evie bij me is weggegaan, is mijn verantwoordelijkheid en van mij alleen, daar heb jij niets mee te maken. Daar heb ik schuld aan en spijt van, dat kun je niet op jouw overwinningenlijstje schrijven.”
De spin giechelt: “Het effect is hetzelfde, je kruipt weer met hangende pootjes naar me terug.”
Ik moet hier weg, is zijn enige gedachte, weg van die greep die me verlamt.
Hij grijpt een nieuwe hendel. Klik, het lijkt erop dat hij de zaal uit rijdt maar vlak voor de uitgang draait hij scherp terug in de richting van de glibberige omhelzing die hem zal uitzuigen en verstarren.
Een nieuwe tentakel kronkelt zich om zijn pols. Hij springt uit het wagentje en ontsnapt in eerste instantie aan haar greep. De draden van het web wikkelen zich echter om zijn voeten en vertragen zijn vlucht. Hij rukt zich los, loopt tegen een nieuwe kluwen aan, scheurt zich los, struikelt over een kleverig hoopje knopen en ontwijkt een tentakel die naar zijn enkel tast.
“Blijf hier,” hoort hij achter zich, “ik heb jou leven gegeven dat ik niet wilde hebben, ik leef nu van het jouwe. Je mag me niet achter laten. Dat is immoreel.”
Met hernieuwde motivatie om weg te wezen sprint hij vooruit, een willekeurige zijgang in. Hijgend staat hij stil. De gewelven zijn donker. Hij stommelt over het netwerk van rails, overal kronkelen ze over de vloer. Ontelbare levenspaden vol wissels en kruisingen, duizenden keuzes waar hij te lang over had nagedacht.
Waar zou Brigid zitten?
Hij luistert scherp. Overal klinkt het geluid van rollende karretjes die over rails knersen, piepende raderen van de tijd en enge geluiden van gekwelde zielen. Er wolkt mist door de gangen, een vage gloed suggereert een uitweg, maar een garantie is dat niet.
Hoort hij haar? Is dat een angstkreet of is het huilen? Hij kiest op de bonnefooi een richting en kan nog net in een karretje springen voordat het hem van de benen rijdt.
Een schielijke bocht. Hij ziet haar blind wegrennen, zijn karretje haalt haar in. De gang versmalt.
Ze kan geen kant op…
Patrick reageert snel, Hij kruipt naar voren en weet haar onder de oksels te grijpen en op te tillen voordat ze vol tegen het karretje botst. Hij kan de klap niet helemaal voorkomen, maar trekt haar toch het kuipje met de bankjes in.
Ze worstelt blind, schreeuwt, slaat hem en verzet zich stevig tegen zijn onverwachte greep. Patrick laat echter niet los. “Brigid, stop, ik ben het maar. Voorzichtig, anders val je eruit.”
Zijn stemgeluid dringt tot haar door. Ze zit stokstijf en kijkt hem wezenloos aan: “Patrick?”
“Je ziet eruit alsof je een echt spook gezien hebt.”
“Moet jij nodig zeggen, heb je al naar jezelf gekeken? Dit is een spookhuis,” ze rilt, “ik had toch niet verwacht dat de spoken zo echt waren. Toen ik klein was, waren ze nog vriendelijk. Wat wil opa hier toch mee?”
Ze knikt: “Ik weet het,” fluistert ze voor zich heen, “een eigen weg.”
“Dat heb ik wel gemerkt de afgelopen vijf jaar.”
“Shit, begin je nou alweer? Jij snapt mij echt niet, he. Ik ben verdomd vijf jaar bezig geweest met overleven en jij zeurt weer over contact.”
“Voor die tijd deelden we die spoken in ieder geval nog.”
“Hier valt niks aan uit te leggen.”
“Zijn we nu elkaars spook geworden?”
“Dat geldt alleen voor jou.”
Het karretje rolt na een paar bochten naar buiten. De frisse lucht is adembenemend. Beiden slaken een zucht van opluchting en stappen uit. De verlichting van het spookhuis dooft en het lawaai verstomt.
“Dat was niet bepaald een attractie,” gromt Patrick, “ik hoop dat we nu iets leukers krijgen.”
Een donker silhouet aan de overkant van de weg flitst op en maakt maanlicht overbodig.