A Trip to the Fair (7)

The Legend van het album Renaissance van Medwyn Goodall

Achtbaan

De hemel is helemaal opengetrokken, maanlicht sijpelt tussen de bomen en tekent de contouren van de attracties scherp uit. Rails tekenen een traject van bergen en dalen.

“De achtbaan! Ik mocht daar als kind nooit in, opa vond het te gevaarlijk voor me.”

“Mij niet gezien, ik vind het doodeng. Als ik alleen al aan die hoogtevrees denk. Ik ging niet verder dan de zweefmolen.”

Brigid trekt Patrick aan zijn arm: “Toe, kom op, we kunnen toch gewoon kijken of ie het doet? Misschien zet grootvader hem wel niet aan. Dan gaan we gewoon verder.”

“Je grootvader was toch gisteren…” hij stokt als hij haar gezicht ziet betrekken, “ja, misschien ziet hij jou nog steeds als zijn kleine kleindochter, ook al ben je al vijftig.”

“Dat gaan we dan maar eens bekijken,” ze beent richting het startplatform. Patrick moet moeite doen om niet te struikelen terwijl ze hem meetrekt.

Ze landen in een wagentje. Prompt flitsen de lichten aan en klapt de beveiligingsbeugel in de veilige stand. De ketting spant en het wagentje schokt naar boven.

“Dank je, opa!” lacht Brigid.

Patrick voelt de knoop in zijn maag. Wat een trip, die pillen zijn waanzin, had hij ze maar nooit genomen. Is dit wel echt allemaal? Zijn maag laat merken dat hij het als werkelijkheid ervaart.

Het wagentje schokt over de rails, hoger en hoger tot het punt dat ze over de top duikelen. Brigid straalt, alsof ze zich verheugt op de vrije val en een woeste rit langs loopings en schuine bochten. Patricks hart bonkt in zijn lijf, zijn handen verkrampen om de beugel, glibberig van zweet.

“Er zijn nog nooit ongelukken gebeurd,” verklaart Brigid met een bemoedigend kneepje in zijn hand.

“Kun jij mooi zeggen,” siddert hij, “dit is toch jouw eerste keer? Je mocht er toch nooit in van je opa?”

Het karretje duikelt over de top. Patrick’s maag beweegt richting zijn keel, hij schreeuwt zijn angst uit. Brigid gilt van plezier. Daar komt de looping, de middelpuntvliedende kracht drukt hen vast in de stoelen. De wieltjes krijsen op de rails. Dan de bocht, Patrick voelt zich strak tegen de zijkant van het karretje gedrukt, aan de andere kant drukt Brigid tegen hem aan. De bocht wordt scherper en scherper, de kracht steeds groter en groter. Ze schreeuwen allebei in verschillende toonaard.

Opeens niets meer. Zweving, vrije val. Patrick slaat een blik naar opzij. Zweet breekt hem uit: “Hoezo geen ongelukken? Waar is die achtbaan dan gebleven?”

Nu wordt ook Brigid bleek. Geschokt kijken ze om zich heen. Duisternis, geen lampje te zien, alleen een dikke mist. Ze voelen dat het karretje naar beneden duikt. Brigid slaat de armen om hem heen, ze knijpt.

Het karretje raakt de grond en schuift nog geruime tijd door in hoog gras en lage struiken. De beweging schudt hen door elkaar, maar de veiligheidsbeugel blijft op zijn plek. Het karretje vertraagt en komt uiteindelijk met lage snelheid tegen een boom tot stilstand.

Patrick veegt het zweet van zijn voorhoofd: “Ik dacht dat we er geweest waren.” “Ik ook,” vult Brigid benepen aan, “misschien had opa vroeger toch gelijk dat ik maar beter niet in die achtbaan moest gaan.”

Ze zijn aan de rand van een open plek terechtgekomen. De maan staat hoog en bedekt de boomtoppen met bleekzilver licht. Honderden sterren stralen in beelden, een schitterende mythologie.

Brigid zucht verbaasd: “Zijn we nog steeds in het bos bij de kermis?”

Patrick duwt tegen de veiligheidsbeugel, ze stappen uit: “Hee, hoor je dat ook?”

“Muziek. Die kant op, het lijkt wel een kermis. Zo’n draaiorgeltje.”

“Ik heb geen idee waar we zitten, misschien vinden we daar een aanwijzing.”

“Aan de wandel dan maar.”

Behoedzaam lopen ze door het bos. Zilveren licht valt tussen de bomen en toont een pad. Ze volgen het en bereiken na een tijdje de bosrand. De maan verlicht een golvende vlakte. In de verte zien ze lichtjes en de muziek is duidelijker.

Patrick bukt en tast naar de vegetatie: “Heideveld.”

“Daarginds is een dorp, denk ik,” wijst Brigid.

Het pad loopt de andere kant op, dus wagen ze zich het heideveld in. Het loopt behoorlijk zwaar, de stugge vegetatie remt hun tempo.

“Waar zouden we zijn?” vraagt Patrick zich af.

“Ik wou dat ik mijn wandelschoenen bij me had,” steunt Brigid, “dit paar knelt alleen maar.”

“Zulke grote heidevelden heb ik niet gezien waar we langs reden. Zijn die er wel in Nederland? Zouden er ook moerassen zijn?”

“Ik denk dat ik weet waar we zijn,” mijmert Brigid, “ik weet niet hoe we er gekomen zijn, maar hier ben ik eerder geweest met opa. Ik was toen dertien. Ik herinner me de geur. Vochtigheid, veen met een vleugje zeewind.”

“Waar dan?”

“In het dorp weet ik het zeker.”

De maan begint onder te gaan als ze het dorp bereiken. De huizen lijken niet op die van thuis, verderop verrijst een kerktoren in een model dat in hun thuisland niet voorkomt. De straten zijn verlaten, maar het geluid van de muziek wordt steeds sterker. Ze horen stemmen. In wat voor taal?

Brigid’s gezicht licht op: “Ik weet het. Ierland! Ik moest zo sterk aan die wandeling met opa denken.  We waren samen op pad, hij wilde eens gaan kijken in zijn geboortestreek. Het was de mooiste vakantie die ik ooit heb meegemaakt. Een rustige gestage gang en de mooiste verhalen, ze kwamen allemaal in het natuurlijke tempo van onze wandeling.”

Op het kerkplein is het druk. Mensen staan bij kraampjes langs de weg en praten geanimeerd onder elkaar. Geuren van warm eten waaien over het plein. Naast de kerk maakt een draaimolen zijn rondjes, kinderstemmen schetteren van plezier. Aan de andere kant speelt een bandje opzwepende muziek. Patrick herkent de maatsoort. Zes achtste. Brigid swingt mee: “Kom, laten we daar gaan kijken. Ik hou van die muziek.”

“Moeten we er niet eerst achter zien te komen hoe we weer thuiskomen?”

“Alles op zijn tijd.”

Het bandje laat zich van zijn beste kant zien en horen. Mensen dansen uitgelaten, zowel paarsgewijs als alleen. Een vrouw in het midden valt Patrick in het bijzonder op. Een snelle blik op Brigid bevestigt zijn verbazing: “Kijk daar, die vrouw lijkt als twee druppels water op jou. Uiterlijk, beweging, alles.”

Brigid kijkt die kant op en schrikt: “Dat kan toch niet? Ik maar denken dat ik uniek was.”

Ze blijken niet de enigen die de vrouw bekijken. Een paar omstanders praten duidelijk verstaanbaar in fluisterende toon.

“Dat haar ouders dat goed vinden, ze vergooit zichzelf.”

“Ze zeggen dat de moeder het niet erg vindt en dat de vader hem niet geringschat om zijn lage status. Terwijl die vent normaal een tiran is voor het werkvolk en spuugt op de arbeidersklasse. Ze willen die meid zeker kwijt.”

“Kijk ze loopt naar hem toe. Moet je zien hoe ze kijken. Wat zou ze hem beloven? Kijk eens naar haar gebaren.”

“Wedden dat ze het over de huwelijksdag heeft? Dat is het eerste waar een lassie aan denkt. Safety First. Voordat je zwanger wordt. Je weet hoe het met Mary ging toen ze voor het trouwen aan een jong kwam. Schande voor de familie en hop naar het Mother and Baby Home en de gerechte straf in het Magdalene. Daar horen vrouwen thuis die schande over de gemeenschap brengen.”

“Haar ouders werden bij de kleermaker gezien. Ze bestelden een kostuum voor een feestelijke gelegenheid. Dat moet wel een bruiloft zijn.”

“Kijk, ze danst weer, ze steekt iedereen de ogen uit. Zo danst ze de hele kermis rond. Schandalig zoals ze zichzelf aan iedereen toont.”

“Moet je zien hoe hij kijkt. Hij moet helemaal dol zijn van haar. Hij ziet niet eens hoe alle andere jongens ook naar haar kijken. Wat een naïeveling, hij zal haar nooit voor zichzelf alleen hebben.”

“Mijn alter ego is blijkbaar bekend in dit dorp als de bonte hond,” fluistert Brigid, “iedereen langs de kant zit te roddelen.”

“Apart,” glimlacht Patrick, “die jongen lijkt een beetje op mij.”

“Wat wil je daarmee zeggen? Gewoon toeval. Meer niet.”

“Ik ben wel nieuwsgierig wat voor verhaal hierachter zit.”

“De mensen hier weten alles, blijkbaar: Luister maar goed naar dat gekonkel.”

Er komen steeds meer mensen bij staan die het tafereel bekijken. Het zoemt rond in de menigte.

“Dit kan niet goed gaan. Als er zo snel getrouwd wordt, zit er vast een luchtje aan. Iedere familie heeft een kruisje dat je pas bemerkt als je eraan vastgenageld zit.”

“Kijk daar, ze knijpt er tussenuit. Waar zou ze naartoe gaan?”

“Het is volle maan, misschien wel hekserij.”

“Moet je zien hoe hij haar nakijkt. Hij trekt een gezicht alsof hij haar nooit terug zal zien.”

“Standsverschil laat zich uiteindelijk niet overbruggen,” lacht iemand, “dat zal die jongen nog wel merken.”

Iemand tikt Patrick op de schouder: “Ik zie dat jullie niet van hier zijn.”

Patrick en Brigid kijken verbaasd om. Een oude man zwaait met zijn wandelstok richting de menigte op de kermis. Het is een merkwaardig model met een kop van een kronkelige tak. De wandelstok zinkt echter in het niet bij de rest van zijn outfit. Een slobberbroek met ruitjes en een jas met patchwork in alle kleuren van de regenboog. Een paarse hoge hoed completeert het geheel dat lijkt te zijn weggelopen uit een Dickens toneelstuk.

“Volgens mij willen jullie weten waarover dit gaat.”

“Wie bent u?” vraagt Brigid in haar moerstaal.

“Padraic Colum, aangenaam. Dichter en liedjesverzamelaar van beroep. Ik ben altijd op jacht naar zangen van de oude traditie. Dit is er zo een. Eens per jaar Listowel Fair. Een heel bijzondere kermis. Precies zoals ik in een gedicht eens schreef.”

De man haalt een goudversierd boekje uit zijn achterzak en declameert met luide stem:

“There is an hour, they say,
On which your dream has power:
Then all you wish for comes,
As comes the lost field-bird
Down to the island-lights;

There is an hour, they say,
That’s woven with your wish:
In dawn, or dayli’ gone,
In mirk-dark, or at noon,
In hush or hum of day,

May be that secret hour.”

Ondanks zijn enthousiaste declamatie, kijkt niemand op of om, iedereen gaat door met waar ze mee bezig zijn, de woorden van het gedicht komen nauwelijks boven het geroezemoes uit.

“Zo’n uur is het nu. Elven uur, tel het aantal regels. Listowel Fair,” besluit de dichter.

Brigid haalt haar schouders op: “Lijkt mij meer een gewone kermis.”

Padraic schudt zijn hoofd: “Kijk maar eens goed. Er is hier niemand.”

“Dat kan toch niet?” roept Patrick uit, “zijn dit allemaal spoken dan? Het staat hier zwart van roddelende bevolking, er klinkt muziek, iedereen danst en de draaimolen draait. Hoezo niemand?”

“Alle levenden blijven binnen. Niemand waagt zich op straat deze nacht. Behalve jullie.”

“Het lijkt de avond van Halloween wel,” mijmert Brigid, “mijnheer Colum, wat voor liedje zoekt u precies?”

Padraic wijst op de richting waarin de dansende vrouw verdwenen is: “Een liedje over haar die over de kermis gaat,” zijn arm zwaait naar de achtergebleven jongen, “en hem die haar najaagt maar zelf de prooi is van het noodlot. Jaar na jaar kom ik hier om erachter te komen hoe het zit, maar het is me nog niet gelukt. Dat maakt mijn geest onrustig, zodat ik steeds terug moet keren. En dan zie ik nu opeens jullie. Sprekende gelijkenissen van die twee, dat kan niet toevallig zijn.”

Patrick trekt een frons, hij moet aan zijn droom denken.

“Misschien moeten we de geschrokken jongeman maar volgen,” stelt Padraic voor, “ik ben gek op een avondwandeling om inspiratie op te doen. De maan staat hoog aan de hemel en de sterren schitteren in het firmament. Weg is de regen en de mist die normaal dit land teisteren. Een perfecte avond.”

Patrick kijkt naar de hemel. De maan? Die was net toch onder? Wat gebeurt er hier met de tijd?

“Zal ik dan eens een praatje gaan maken met die jongen?” stelt Brigid voor.

“Is dat wel zo verstandig?” protesteert Patrick, “je lijkt zo sprekend op haar.”

“Zou hij een confrontatie met zijn dubbelganger dan leuker vinden?”

Patrick schudt zijn hoofd en Padraic zwaait met zijn wandelstok: “Ik ben het met de dame eens, Voor een goed verhaal moet je risico’s nemen. Een mooi liedje trotseert de eeuwigheid, dat mag wat kosten.”

Brigid krijgt een olijke blik in haar ogen: “Hij ziet er leuk uit. Ik spreek hem aan als de gelegenheid gunstig is.”

De band speelt een paar jigs en reels waarbij Brigid zich niet onbetuigd laat. De heren houden ondertussen haar doelwit in de gaten. Padraic stoot haar aan met de wandelstok.

“Hij gaat weg.”

Ze volgen hem ongezien naar een rustige straat in het dorp. “Dit is mijn kans, blijven jullie in de buurt voor het geval dat?” De mannen knikken en verbergen zich in de schaduw.

“Wacht, wacht!” roept Brigid. De jongen draait zich verschrikt om. Ze lopen naar elkaar toe. Zijn gezichtsuitdrukking verandert via wantrouwig en verrast in angstig.

“B-brigid, dit kan helemaal niet,” stamelt hij, “dit moet hekserij zijn, kwel me toch niet zo. Gisteren ook al. Iedere dag waar je rond in mijn huis. Begrijp het nou toch. Al vijf jaar moet ik hier komen, terwijl ik zo graag rust wil vinden.”

“We zouden toch trouwen?” speelt Brigid, “je vader en je moeder vonden het oké.”

De jongen krimpt in elkaar: “Ja, dat was vijf jaar geleden, na de kermis. Alles was geregeld. Toen verdween jij zomaar op die avond. Ik weet het nog goed hoe je me gek maakte met je dansen. Ik voelde me zo angstig toen je wegliep. Ik heb je daarna nooit meer teruggezien.

Het hele dorp beweerde dat je dood was, maar je lichaam is nooit gevonden. Je waart hier rond als een geest. Ik heb je gisteren nog gezien. Je liep in de kamer, maar maakte geen geluid en liep door alles heen. En nu breng je iedereen hier weer het hoofd op hol. Hoor je niet wat ze over je zeggen?”

Hij rilt: “Je zegt steeds dat het spoedig onze huwelijksdag zal zijn. Dat kan niet, dat was vijf jaar terug, verleden tijd. Ik ben bang voor wat je bedoelt, ik ben nog helemaal niet klaar met mijn leven, ik mis je best wel, maar jij…”

Hij deinst terug: “Je komt me toch niet halen?” Zijn gezicht vertrekt in paniek en afschuw: “Hekserij, je bent een geest. Laat me met rust!” Met een paar angstkreten maakt hij zich uit de voeten.

Zijn geschreeuw trekt aandacht en een paar mannen komen van de kermis de straat in. Patrick wenkt. Brigid voegt zich bij haar metgezellen in de schaduw. “Ik krijg zo’n gevoel dat we beter niet op kunnen vallen.”

“Terug naar de kermis dan maar.”

“Zeker niet,” brengt Padraic er tegenin, “je hoorde toch wat hij zei? Ze verschijnt hem ook ’s nachts. We moeten hem volgen, dan horen we wat zij te zeggen heeft. Dat is belangrijk in het liedje.”

Brigid kijkt naar Patrick: “Hij weet meer over deze situatie. Zullen we er achteraangaan?”

Patrick haalt zijn schouders op: “Ik zit al midden in een trip. Laten we het maar doen, veel gekker kan het hier niet worden.”

Ze lopen het dorp uit volgen de jongen op veilige afstand. Hij doorkruist het heideveld en loopt behoedzaam langs een ven waarin een paar zwanen dobberen, hun koppen in de veren. Het water weerspiegelt het maanlicht en de sterren, een heelal in de diepte.

Padraic haalt een schrijfblokje uit zijn zak en krast er een paar zinnen op: “Die sfeer, mompelt hij, “zo treffend bij deze passage. Het liedje heeft gelijk. Ik schrijf die zwanen erin.”

De jongeman in de verte kijkt schichtig om. Padraic maakt een bezwerend gebaar. Ze duiken haastig achter een bosje. Heeft hij hun gezien? Nee, hij loopt door richting een klein huisje aan de gindse oever van het ven.

“Daarginds woont hij. Ik wil met mijn eigen ogen zien wat daar gebeurt, dat geroddel van de dorpelingen is onbetrouwbaar,” fluistert Padraic, “ik ruik een mooi verhaal.” Brigid en Patrick volgen stilletjes.

In het huisje gaat een lamp aan. Door de ramen zien ze de jongen binnen lopen. Hij maakt zich duidelijk klaar om te gaan slapen. Met een kaars in de hand verdwijnt hij in de kamer aan de achterkant van het huis. Ze sluipen naar achteren en houden het raam in de gaten. De kaars gaat uit en alles raakt in diepe rust.

“Wat moet er hier gebeuren?” fluistert Patrick, “het is donker en ik begin het koud te krijgen.”

Padraic zegt iets tegen Brigid en maakt een gebaar. “Ssst, daar komt iemand aan.” Ze duiken weg achter een paar struiken.

Tot hun verbazing zien ze het meisje van de kermis naderen. Ze is duidelijk herkenbaar in het maanlicht.

“Ze werpt geen schaduw,” fluistert Patrick verrast. Padraic mompelt goedkeurend en schrijft door. Ondertussen verdwijnt het meisje in de muur van de achterkamer. Brigid knijpt Patrick in de arm van schrik.

Uit de kamer komt een wanhoopskreet: “Ik wilde best met je trouwen, maar jij verdween zomaar. Ik kan het ook niet helpen dat jij dood bent en ik niet. Laat me toch eens met rust, we zien elkaar pas weer als het tijd is.”

“Jij bent ook dood,” is het antwoord, “wat doe je anders al vijf jaar op deze kermis van schimmen? Kom mee, het is tijd. Tijd om te kiezen hoe we elkaar in een volgend leven ontmoeten.”

Padraic knikt en schrijft door: “Het liedje klopt, een prachtstuk voor mijn verzameling.” Hij scheurt het blaadje uit en geeft het aan Brigid: “Wil jij dit aan de draaimolenman geven in het dorp? Hij kent genoeg muzikanten die dit op toon kunnen zetten.”

Brigid leest de tekst[1]:

My young love said to me: My mother won’t mind,
And my father won’t slight you for your lack of kind.
She put her arms ‘round me; these words she did say:
It will not be long, love, ’til our wedding day!

Then she stepped away from me, and she moved thru the Faire,
And so fondly I watched her move here and move there;
At last she turned homeward, with one star awake,
As the Swan in the evening moves over the lake.

Last night she came to me, my dead love came in,
And so soft did she move that her feet made no din;
She put her arms ‘round me; these words she did say:
It will not be long, love, ’til our wedding day!

“Ik weet niet of ik die laatste strofe zo mooi vind,” fluistert ze voor zich heen, “maar ze heeft het zelf gezegd, dus wie ben ik? Maar ik voel wel dat er iets mist.”

Ze lopen samen terug naar het dorp. Daar neemt Padraic afscheid en wijst ze de draaimolenman: “Ik woon in een dorpje verderop, dus ik kan jullie niet verder vergezellen. Bij de Merry go Round moet je zijn. Good Luck.”

Hij verdwijnt op het maanlicht overgoten pad. Ook hij heeft geen schaduw. Patrick krabt zich achter zijn oor. Zijn logica kan dit niet meer volgen.


[1] Dit is de versie van de Ierse dichter Padraic Colum (1881 – 1972), een goede vriend van onder meer William Butler Yeats, een van de dichters van de Irish Revival. Colum verzamelde een groot aantal teksten van traditionele Ierse volksliederen die hij samen met de componist Herbert Hughes op muziek zette. Daarom wordt hij in Ierland qua liedteksten ook als autoriteit gezien. 😉 Om deze bittere pil voor mensen met een voorkeur voor een wat minder verklappende inhoud een beetje te vergulden, laat ik Brigid er met fantasie mee omgaan.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

error: Inhoud is beschermd!
Scroll naar boven