
Vooraf…
Voor een kind is Sinterklaas vaak de eerste kennismaking met een stukje magie aan de ene kant en met angst voor het onbegrijpelijke aan de andere kant. De mate waarin angst een rol speelt, heeft voor een belangrijk deel te maken met de manier waarmee de (thuis)omgeving met de Goede Sint omgaat.
In mijn jonge jaren was de Sint nog een verlengstuk van het opvoed-dogma “wie zoet is, krijgt lekkers, wie stout is de roe,” een soort “wie niet werkt, zal niet eten” parallel voor cadeautjes. Hij was een soort mini-godheid op aarde en een schaalmodelletje van de Grote Godheid van de bevindelijken, met Zwarte Piet als zijn trouwe en vooral opmerkzame knecht die ook het beulswerk voor zijn rekening nam. Daarom zat er naast de gespannen verwachting ook vrees in het hart van vele kinderen: “Wat zou de Goede Sint over mij onthullen?”
De tijden zijn veranderd, maar ik herinner me de angst nog, die ik als kind had. Ook een schaalmodelletje, en wel van de angst die de Bijbelse en andere verhalen van de juffrouw op de Gereformeerde School me voor God bijbrachten.
Een mooi onderwerp voor dit enigszins seizoensgebonden verhaal.
Wichtige Begegenheit (Belangrijke Gebeurtenis) uit de Kinderszenen van Schumann, gespeeld door Martha Argerich.
Inderdaad: Een bezoek van de Sint was zo’n gelegenheid!
Vol Verwachting
“Morgen komt Sinterklaas op school!”
Het geroezemoes in de klas verstomt. Alle kinderen kijken met een mengsel van verwachting en vrees naar de juffrouw. Ze wijst naar de kalender aan de muur: 5 December 1966.
Een van de kinderen steekt zijn vinger op: “Komt Zwarte Piet ook mee?”
“Zeker. De goede Sint kan niet alles alleen doen en er moet ook iemand zijn die zijn paard in bedwang houdt als het schrikt.”
Een ander kind steekt de vinger op: “Zwarte Piet komt altijd door de schoorsteen om cadeautjes te brengen, maar we hebben net een nieuwe kachel gekregen, aardgas zegt mijn vader, regelrecht uit Slochteren, en de nieuwe schoorsteen is maar heel smal. Hoe kan dat dan?”
“Dan kijkt hij gewoon of er een raampje open staat. Of hij belt even aan als de kinderen slapen en mama en papa nog wakker zijn.”
Zwarte Piet kan er bij ons altijd in, denkt Anne, mama wil altijd het keukenraampje open hebben. Voor de frisse lucht, zegt ze, dan krijg je geen kolendamp.
“Wat staat er in het Grote Rode Boek van Sinterklaas?” vraagt een meisje achterin zonder de vinger op te steken. Anne spitst haar oren.
Normaal gesproken mochten de kinderen pas wat zeggen als ze de vinger hadden opgestoken. Voor deze vraag maakt de juffrouw echter een uitzondering.
“Daarin staat alles wat jullie dit jaar verkeerd hebben gedaan, kattenkwaad dat jullie hebben uitgehaald, of jullie brutaal zijn geweest, hebben gejokt of erger. Sinterklaas leest dat altijd eerst door voordat hij een lijstje maakt welke cadeautjes er moeten worden bezorgd. En als er te veel in het boek staat, geeft hij je een standje.”
“Of je moet in de zak mee naar Spanje”, klinkt het triomfantelijk van de voorste rij, “dan moet je het hele jaar werken voor Sinterklaas. Of langer nog, als je heel stout bent geweest. Wie weet kom je wel nooit meer terug.”
Anne beweegt zenuwachtig. Anja was opeens weg van school na Sinterklaas… herinnert ze zich. Dat was vorig jaar, vlak voordat Anne zeven jaar werd. Dat had ze nooit begrepen. Anja was aardig, ze maakte weleens een grapje in de klas, maar meer ook niet. Wat zou er over haar in het Grote Rode Boek hebben gestaan? Ze haalt het boek voor de geest. Groot, rood en met een groot gouden kruis op de voorkant, hetzelfde kruis dat op Sints mijter staat. Het symbool van zijn Meester, had de juffrouw verteld.
De juffrouw maakt een bezwerend gebaar. De klas valt stil. Als je niet doet wat ze zegt, wordt het nablijven. Of honderd regels strafwerk.
“Sinterklaas is net zo rechtvaardig als God”, verklaart ze plechtig, “hij ziet wel niet zo veel als Hij, maar wel een heleboel. Als jullie lief en braaf zijn, komt er niets in het Grote Rode Boek. Als er wel iets in staat, hebben jullie het verdiend dat daar iets over wordt gezegd en dat je soms straf krijgt in plaats van cadeautjes.”
“Wat is rechtvaardig?” vraagt een bijdehandje met kort geheugen, ook weer zonder vinger op te steken. De juffrouw past nu wel haar discipline toe, wijst de vraagsteller terecht en negeert de vraag.
Anne voelt weer die kille angst die gaandeweg was begonnen nadat ze op deze school was gekomen en ze de juffrouw de Bijbelse verhalen in de klas hoorde vertellen en vooral becommentariëren. De verhalen zijn soms best wel spannend. Wat de juffrouw er echter allemaal bij vertelt, vindt ze vaak eng. Sommige dingen maken haar bang.
Rechtvaardig, dat was zo’n raar woord. Het klinkt rechtlijnig genadeloos. Ze voelt vrees voor het onderwerp in al die vertellingen, een Rechtvaardig Wezen dat alles van je weet en ook kan voorspellen wat je gaat doen. Die precies weet wat je fout hebt gedaan, weet wat je in de toekomst nog fout ging doen en je daarvoor zelf straft of dat door anderen liet doen.
Zo vertelt de juffrouw over God. Hij is de baas van Sinterklaas. Hij ziet er ook wel een beetje zo uit op plaatjes, een oude strenge man die op de wolken in de hemel loopt. Die alles kan, maar niet altijd iets doet behalve dan soms overstromingen veroorzaken en aardbevingen en plagen op de mensen afsturen en druk zijn met verdelgen van vijanden. Hij is na-ijverig –ook al zo’n raar woord- en onthoudt heel lang wat je fout hebt gedaan. Hij heeft wel een zoon die een goed woordje voor je doet als Hij er zin in heeft, maar dat helpt niet altijd.
Rechtvaardig… een moeilijk woord. “Je krijgt de straf die je verdient,” is de simpele uitleg van de juffrouw, “dan word je gewogen en te licht bevonden. Net zoals bij Koning Belsazar op de muur van zijn paleis stond.” Dat wegen begrijpt Anne niet. Wat gebeurt er dan als je te zwaar bent?
Iemand die alles van je weet, die je gedachten kan lezen, die je door en door kent waar je jezelf niet eens begrijpt, die dwars door je heen in je hart kan kijken. Het beeld beangstigt Anne; daardoor krijgt ze het gevoel dat ze de hele dag wordt bekeken, beoordeeld en misschien wel veroordeeld.
Sinterklaas is slechts een onderdaan van God. Daarom weet hij ook niet zoveel en moet hij alles opschrijven om het te kunnen onthouden. Dat kan je nalezen. Soms is ze nieuwsgierig naar wat er over haar in het Grote Rode Boek staat. Meestal is ze bang.
De bel van vier uur verstoort haar mijmering.
“Boeken in het kastje en een voor een naar de gang om je jas aan te trekken” verwoordt de juffrouw het einde van de schooldag.
Anne gaat altijd zo snel mogelijk naar huis. Op het schoolplein zijn de kinderen soms vervelend tegen haar. Gelukkig kan ze hard lopen en weet ze precies de weg. Ze loopt het schoolplein af, gaat het steegje door de dijk op, het kleine winkelstraatje van de Kerkbuurt in. Verderop kan ze weer naar beneden richting huis. De veiligste route. Hier kan niemand haar volgen.
Ze mijmert verder over Sinterklaas en zijn Grote Rode Boek. Ze hoopt dat ze morgen niet naar voren geroepen zal worden als Sinterklaas in dat boek kijkt. Ze voelt zich dan alsof ze bij de tandarts zit voor controle en in de stoel hoopt dat zijn haakje nergens zou blijven steken. Een naar wee gevoel in haar buik.
Wat zou er in het boek staan? Dat ze haar zusje weleens duwde als ze zeurde? Dat ze een bord had laten vallen bij de afwas? Dat ze had gejokt over de oorzaak van modder in haar schoenen? Dat ze boos was geweest op mama toen ze straf kreeg? Dat ze een keer brutaal was geweest op school en een week moest nablijven? Dat ze stiekem een koekje uit de keuken had gepikt? Dat ze weleens een kwartje uit haar spaarpot haalde zonder dat iemand het wist, om kauwgom met plaatjes te kopen? Dat ze jaloers was op Sylvie omdat ze zomaar een nieuwe fiets had gekregen?
Misschien heeft Sinterklaas wel een hele bibliotheek van Grote Rode Boeken met alle namen erin. Maar waarom heeft hij steeds maar een enkel boek bij zich? Daar past toch niet iedereen in? Of staan daar alleen maar de ergste dingen in? Ze komt er niet uit, maar het zeuren in haar buik blijft.
Het begint te regenen. Anne kijkt omhoog, donkere wolken drijven voorbij en blokkeren het gezicht op de hemel. Regen, dat waren tranen van de engelen om alle zonden van de mensen, had de juffrouw een paar maanden geleden gezegd toen ze door het slechte weer niet naar buiten konden in het speelkwartier.
Anne vindt het niet erg. Als God de engelen moet troosten, denkt ze opgelucht, dan heeft Hij geen tijd om naar mij te kijken.
Ze is wel verbaasd dat engelen kunnen huilen, ze wonen toch in de hemel waar alles goed is? Ze is nieuwsgierig naar deze wonderlijke wezens. Zouden ze er echt zo uit zien als op de plaatjes? Gekleed in licht dat te mooi is om lang naar te kijken?
Al dromend trapt ze in een plas, het water golft over haar schoenen. Ze voelt haar sokken koud en kledderig worden en haar tenen soppen in de neuzen van haar schoenen. Natte voeten! Gauw naar huis, anders zou ze kouvatten! En dat kan niet als Sinterklaas komt, want ze wil het ondanks alles toch niet missen.