De Poort van de Dungeon Master (10)

Muziek: Luna van Omnia

De Waard vertelt

De waard schenkt zichzelf een pul bier in, gaat tegenover Hanck zitten en neemt een slok.

“De herinnering aan de Poort van de Dungeon Master is voor mij een herinnering aan mijn vroege jeugd”, begint hij.

“Deze herberg waarin u nu verblijft, is al generaties lang in de familie. Ik herinner me mijn vader als de waard en mij grootvader als gastheer voor de reizigers die langs dit dorp komen. Het is een geliefde plaats voor vermoeide reizigers, omdat hij op een strategische plek aan de weg tussen Waterwacht en Alvensheem.

Dit dorp ligt op precies negen dagreizen van de stad der Aartsmagiërs en het is nog een reis van precies elf dagen naar de citadel van de Alvenkoningen. De ervaring heeft geleerd dat de meeste reizigers na een dag of negen, tien een sterke behoefte krijgen aan een goede maaltijd en een dak boven hun hoofd in plaats van wegbrood als voeding en tentdoek als bescherming tegen het weer en juist op dat moment zien ze mijn etablissement langs de weg.

Als kleine jongen hielp ik met het schoonmaken van de roemers, glazen en pullen, en als het niet te druk was, mocht ik ook bedienen. Het was een heerlijke tijd, vol verhalen van verre oorden die soms paradijselijk en soms afgrijselijk waren.

Omdat ik jonge krachtige benen had, stuurde mijn vader me ook vaak weg voor boodschappen. Een van mijn taken buitenshuis was het zoeken naar eetbare paddenstoelen, bosselderij en geurige kruiden in de wouden rond dit dorp. Hij hechtte een groot belang aan goede en verse kruiden, het gedroogde materiaal dat de marskramer meebracht kon in zijn ogen geen goedkeuring wegdragen. Sommige kruiden zijn echter zeldzaam, het kwam regelmatig voor dat ik de hele dag op weg was voor een bosje Pularin of een paar takje Ylinare.

Al vroeg ontwikkelde ik daardoor een grote liefde voor de wouden rond dit dorp. De bossen zijn uitgestrekt, ze reiken tot de gindse bergen, en krioelen van ongevaarlijk en gevaarlijk leven. Maar geen nood, ik leerde al jong boogschieten, zodat ik de meeste roofdieren op afstand kon houden. Verder had ik altijd een vuurslag en proviand bij me, mocht het nodig zijn om ergens de nacht door te brengen.

Omdat de bossen zo uitgestrekt zijn, duurde het lange tijd voordat ik ze geheel doorkruist had. Dat gaf iedere tocht een soort nieuwsgierige spanning, ik wist nooit van tevoren waar ik precies terecht zou komen.”

“U bent blijkbaar nooit verdwaald”, merkt Hanck op, “anders zat u hier niet.”

De waard glimlacht. “De bewoners in dit dorp zijn ras-spoorzoekers, het je weg vinden in het bos vormt hier een deel van de opvoeding. Terecht, want over het lot van verdwaalden doen hier de nodige verhalen de ronde.

Op zekere dag bracht mijn kruidenzoekerij me naar het hart van het woud, een plaats waar ik nog nooit geweest was. Ik was verrukt door de pracht van de bomen en planten die daar stonden. Bij de voet van een enorme boom zag ik een bosje van de kruiden staan die ik zocht. De boom zelf was ontzagwekkend, hij was zo groot dat zijn blader-kroon de hemel leek te torsen. De stam was door drie man nog niet te omvatten en de wortels strekten zich meters dicht onder de oppervlakte uit alvorens zich diep in de aarde te ankeren.

Ik liep naar de plaats waar de kruiden stonden, in de beschutting van de stam tussen de wortels, toen plotseling de grond onder mijn voeten verdween. Ik zakte weg en stortte samen met een berg graspollen en aarde in een diep duister gat.

Mijn schreeuw van angst ging verloren in de stilte van het woud en ik leek een eeuwigheid naar beneden te vallen, tot ik met een plof in een hoop aarde belandde, die daar ongetwijfeld al eerder terecht was gekomen door wat voor werking dan ook.

Ik raakte verdoofd door de schok en wist enige tijd niet of ik bij bewustzijn was of niet. Het was aardedonker en een kille angst sloot zich om mijn hart. Al snel realiseerde ik me dat dat me niet verder zou helpen en begon ik voorzichtig mijn omgeving te verkennen. Ik stuitte op een paar droge takken en kwam op het idee om een geïmproviseerde toorts te maken. Met mijn vuurslag stak ik het droge hout aan, zodat zich wat licht in de duisternis verspreidde.

Ik slaakte een zucht van verbazing toen ik ontwaarde waar ik me bevond. Het was een grote zaal met spitsbogen als zoldering, gesteund door kunstig versierde stenen zuilen. Er kwamen diverse gangen op de ruimte uit. Het licht bood een schrikwekkend uitzicht op de vloerbedekking, de vloertegels lagen bezaaid met beenderen van allerlei aard. Er hing een smerige stank, waardoor de gedachten aan verschrikkelijke bloeddorstige monsters geen onwaarschijnlijke hersenspinsels waren.”

Die plaats komt me bekend voor, herinnert Hanck zich.

“Ik realiseerde me dat mijn tak snel opgebrand zou zijn”, vervolgt de waard zijn verhaal, “ik was daarom zeer gelukkig toen ik toortshouders aan de muur ontwaarde. Hier en daar stond er een gedoofde nog niet volledig opgebrande toorts in de ringen. Ik haastte me naar zo’n toortshouder en stak de toorts aan. Het droge hout en de volledig verdroogde lappen knetterden en vatten direct vlam. Lang zou de toorts zo niet branden, maar het was beter dan niets.

Ik had slechts één doel voor ogen: zo snel mogelijk aan dit gevaar ontsnappen. Met moeite hield ik mijn hoofd koel en onderzocht ik de ruimte. De gangen leken me een deel van een labyrint vol onbekende gevaren, die waren zeker niet de eerste optie om te ontkomen. Een poort viel me daarbij in het bijzonder op.

Het was een boog die was voorzien van talloze reliëfs in de steen. Wonderlijke tekens sierden de posten van de doorgang. Nog veel merkwaardiger was de doorgang zelf. Het leek alsof er een wateroppervlak binnen de boog van de doorgang spiegelde, het licht van de toorts weerkaatste in een opmerkelijk golvend en spiegelend fluïdum.

Mijn nekharen stonden overeind toen ik de rimpeling zag. Dit was geen doorgang naar de veiligheid. Ik probeerde de karakters op de bogen te lezen. Ik beheerste het schrift niet, maar op de een of andere manier ontcijferde ik intuïtief een naam: Dungeon Master. Ik had geen idee wie dit was, maar ik voelde aan dat deze poort naar een domein leidde waar deze persoon of macht van betekenis was. Ik herinnerde me een paar verhalen van reizigers, die de Dungeon Master in verbinding brachten met de Kerkers van Chaos.

Op dat moment liet ik de poort links liggen, hij droeg niet bij aan mijn ontsnapping. Ik onderzocht de muren van de zaal, ik tastte de vloeren af op eventuele luiken. Ik vond niets. Toen bestudeerde ik het plafond en ontwaarde daar mijn redding. Uit het gat waardoor ik naar beneden gevallen was, staken boomwortels. Blijkbaar hadden de wortels van de gigantische boom boven mij zich door het gewelf van de zaal heen geperst en was er ongetwijfeld onder invloed van overvloedige regenval een verzakking ontstaan.

Ik stak direct alle toortsen aan die er nog in de houders zaten om licht te hebben om me te oriënteren en trok me op aan de boomwortels die -de Goden zij dank daarvoor- stevig genoeg bleken om mijn gewicht te dragen.

Op die manier klauterde ik met vallen en opstaan omhoog naar de oppervlakte en werkte me met grote inspanning uit het gat. Zelden was ik zo blij met de frisse boslucht als toen.

Ik merkte dat ik geruime tijd bezig was geweest met mijn ontsnapping, want de schaduwen van de bomen waren lang en de gloed van de zon was al roodgoud. Ik ging tegen de massieve boom zitten en maakte het me gemakkelijk, het was te laat om nog overdag het dorp te bereiken. Bovendien was ik ontzettend moe van mijn inspanningen. Ik maakte een klein kampvuur en viel in een diepe slaap, totdat ik midden in de nacht wakker schrok.

Ik deed mijn ogen open en ontwaarde een gloed, die niet afkomstig was van mijn kampvuur, want dat was uitgegaan en toonde enkel nog het gloeien van een paar sintels. Die gloed bleek afkomstig van een grijsaard in mosgroen en donkerbruine kleren in dezelfde kleurschakeringen als de enorme boom waar ik nu tegenaan lag.

“Wie bent u?” vroeg ik geschrokken.

“Mijn naam is op dit moment niet van belang”, antwoordde de grijsaard, “ik ken jou wel, ik zie je wel vaker in mijn domein, je komt hier al jaren. Noem me de Meester van het Woud, je gebruikt mijn stam op dit moment als ruggensteun.”

“B-b-bent u.. die b-b-boom?” stotterde ik.

“Zolang als ik leef”, zei de oude man, “maar dat is voor jou langer dan de leeftijd van de oudste verhalen die je hier ooit gehoord hebt. Je bent zojuist trouwens op een van die verhalen gestuit. Dat is ook de reden dat ik je moet vragen om hier weg te gaan en nooit meer terug te komen. Dit geheim moet koste wat ‘t kost bewaard blijven.”

“Geheim? Die poort?”

“Je bent vlot van begrip, m’n jongen”, glimlachte de grijsaard, “het is inderdaad die poort, De Poort van de Dungeon Master, de toegang tot de Kerkers van Chaos. Daar woont de duistere helft van Wat ooit Een was.

Ik bewaakte deze plaats, maar helaas gooiden de omstandigheden roet in het eten na de laatste slagregens die veel grond onder mijn wortels wegspoelden. Ook ik moet gehoorzamen aan de wetten der natuur. Mijn wortels konden de aarde boven de poort niet langer afsluiten, zodat er een toegang ontstond, behalve dan degene die ooit is dichtgemetseld. Die toegang heb jij nu ontdekt.

Nogmaals, ga terug naar huis en waag je niet meer op deze plaats in het woud. Je bent als door een wonder ontkomen aan de duistere krochten hieronder, want als de Lange Wachter aanwezig geweest was, had je gebeente nu op de vloertegels gerust, samen met al die anderen die mijn raad in de wind hebben geslagen om hier weg te gaan en nooit meer terug te keren. De dwazen, zij zochten roem en fortuin, maar onderschatten de verschrikkelijke gevaren onder de aarde, niet alleen hier, maar ook binnen de Kerkers van Chaos.”

Ik beloofde de Meester van het Woud om zijn stek te vergeten en hier nooit meer te komen. Op de een of andere manier verdwenen de Poort van de Dungeon Master en deze plaats uit mijn herinnering. Totdat mijn wijnkelder instortte en twee metselaars onder duistere omstandigheden verdwenen.”

Hij wringt zijn handen en een smartelijke uitdrukking verschijnt op zijn gezicht.

“De herinnering aan het verhaal van de Meester van het Woud en de Lange Wachter kwam direct bij me boven toe ik de verhalen over de monsterlijke worm hoorde. Ik vreesde dat er een aantal van dergelijke creaturen zich via mijn herberg een weg naar buiten zou willen banen. Maar ik had beloofd niets over de Poort van de Dungeon Master te zeggen. Tot u naar de Kerkers van Chaos vroeg.”

“Waarom vertelde u het me niet meteen?”

De waard kijkt schuldbewust. “Ik maakte me grote zorgen over mijn broodwinning en bovendien dacht ik dat een Aartsmagiër die naar de Kerkers van Chaos vraagt, ruimschoots opgewassen zou zijn tegen die monsters.”

“Nou ja, ruimschoots…” merkt Hanck op, “maar hoe het ook zij, uw verhaal, gecombineerd met mijn eigen ervaringen komen erop neer dat ik de Poort van de Dungeon Master gevonden heb. Die is de weg naar de Kerkers van Chaos. Ik ben in de zaal geweest en ik ben ontsnapt door vermoedelijk hetzelfde gat als u ooit gebruikt hebt. Ik zal overmorgen vertrekken als ik voldoende uitgerust ben en wil tot die tijd gaarne van uw gastvrijheid gebruik maken.”

De waard doet die toezegging volgaarne, zijn reputatie was gered en zijn toekomst ziet er weer zonnig uit. Een korte tijd gratis kost en inwoning is dan een geringe prijs.


Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven