Muziek: Wenn wir uns wiedersehen van Faun
Schuld
Sonja zweet. Ze heeft zo de pest aan dat bleke oranje zonlicht dat haar huid eruit laat zien als een lijkwade en daarbij de grote hoeveelheden sproeten in een kwaad daglicht stelt. Ze is weliswaar blij met het pantser dat ze in de Kerkers gevonden had, maar op dit moment had ze liever soepel leer gedragen. Het metaal schuurt tegen haar huid en veroorzaakt geïrriteerde plekken.
Ze betast de transparante glazen muur. Geen gaatje, geen deur, alles volkomen dicht, hermetisch gesloten. Geen houvast om er overheen te klimmen ook.
En die Chaos maar grijnzen! denkt ze. Ze verlangt naar de eindconfrontatie. Naar de nieuwe kans om zichzelf te bewijzen, dat haar lafheid en verraad van destijds een vergissing waren geweest.
Ze kijkt achter zich. Leyla en zij hadden besloten dat een dubbele controle beter is. Sonja zou als eerste de muur aftasten, en Leyla zou enige tijd later hetzelfde doen. Zodoende is er enige afstand tussen hen ontstaan. Ze ziet de Schaduwzoekster ijverig kloppen en tasten. Zonder resultaat, de muur blijft dicht.
Ze speurt voor zich uit. De bosrand is nog ver weg, ze vraagt zich af of ze vóór donker een doorgang zou vinden. Ze bekijkt de zonnestand.
Misschien wordt het hier wel helemaal niet donker, er zit geen beweging in daarboven.
Haar gedachten gaan terug naar de val van haar stad. De branden, de oorlogsmachines die mensen verteren als gras in een prairiebrand. De kreten, de afschuw, de martelingen. Ze had ze allemaal gezien.
Vanuit mijn veilige schuilplaats, verwijt ze zichzelf.
Het licht gaat uit. Sonja is blind. “Loop naar de Duivel, Chaos!” schreeuwt ze om haar even snel opborrelende angst te onderdrukken.
“Dat heeft weinig zin, denk ik”, klinkt een cynische stem, “ik kan dit doel bewegingsloos bereiken, ik hoef daarvoor niet eens op te staan…”
Gealarmeerd draait ze zich om, haar hand aan haar zwaard. “Wie ben je?” roept ze uit.
“Wie zal het zeggen”, antwoordt de stem enigszins spottend, “hou het maar op de stem van je eigen zelfafwijzing. Kom ik je bekend voor?”
Sonja moet toegeven dat dit zo is. Haar haat tegen zichzelf is nog groter dan die tegen Chaos die haar gevangen houdt. Ze zou er alles voor doen om erkenning te krijgen, zodat ze weer van zichzelf kan houden, dat ze zichzelf haar lafheid en angst kan vergeven.
Je bent gemakkelijk over te halen tot het Kwaad! merkt haar geweten cynisch op. Sonja negeert het.
“Zie je wel”, vervolgt de stem, “we kennen elkaar… Ik weet een simpele manier waarop je jouw grootste droom kunt verwezenlijken.”
“Hoe?” brengt Sonja opgewonden uit.
“Door degene te overwinnen, die jou van die erkenning afhoudt. Simpel toch?”
“Wie is het?”
Sonja bevindt zich plotseling weer op het slagveld waarop ze haar lafheid begaan had. Ze ziet een in leer geklede vrouw met bruin haar de lijken onderzoeken en aantekeningen maken op een stuk papier. Een touw met een enterhaak bungelt over haar schouder. Het is alsof ze sporen zoekt. Ze komt bij de dorpeling die Sonja in haar wanhoop gedood had. De vrouw raakt zichtbaar geïnteresseerd en schrijft een aantal bladzijden vol. “Deze man leefde nog toen de slag voorbij was”, hoort Sonja haar mompelen, “ik geloof dat ik wel weet welk geheim zijn dood veroorzaakt heeft. Zodra ik terug ben zal ik het melden. De vervloekte verraadster die dit gedaan heeft zal haar gerechte straf niet ontlopen.”
Sonja’s hart krimpt ineen van ellende. Haar geheim! Een verlammende angst verdooft haar. Als ze erachter komen wie zij werkelijk is! De vrouw richt zich op en kijkt haar aan. Sonja ziet haar eigen gezichtsuitdrukking terug.
“Vernietig haar!” sist de stem haar wakker, “dat zal de macht breken die haar kennis van jouw persoonlijkheid haar geeft. Zij staat tussen jou en jouw erkenning in! Als je haar overwint zal niemand weten wat jij gedaan hebt en kun je iedereen weer recht in de ogen kijken!”
Sonja gehoorzaamt de stem van haar schuldgevoel en zet terstond de aanval in.