De Poort van de Dungeon Master (9)

Muziek: Egil Saga van Faun

In de Kelder

Hij stapt door de deur en sluit hem. Hij verwacht het geluid van een sleutel in een slot te horen om de deur te sluiten, wat een teken van de angst en mogelijk wantrouwen van de waard zou zijn, maar dat blijft uit.

Scheelt weer wat schade, want zo’n slot is geen probleem voor mij.

De ruimte is aardedonker. De geur van koppige wijnen in houten fusten wordt ruimschoots overvleugeld door de reuk van vochtige aarde met een vleugje verrotting.

Hanck schat zijn Mana in. Hij was goed uitgerust, ook al had hij die dag nog niet gegeten. Voor zijn eerste spreuken kan hij hoog inzetten.

“Pal Ful!” fluistert hij voor zich heen. Een magische gloed zet de wijnkelder in een zacht licht.

Hanck bestudeert en onderzoekt de kelder. Achter hem bevindt zich de ijzerbeslagen deur met daarnaast rekken met flessen wijn en sterkere drank. De zijwanden zijn geheel bezet door rekken met fusten. Een deur leidt naar een voorraadkamer waar meel, gedroogd vlees en ingemaakte groenten opgeslagen staan. De stenen muur van de wand voor hem is geheel vrij en vertoont een groot brokkelig gat waar het zaakje ingestort was. Op de vloer liggen plassen water van de stortbui, de meesten helder, maar sommigen roestbruin van kleur, alsof het water vermengd is met bloed.

De waard had gelijk gehad. Van de ongelukkigen geen spoor.

Behoedzaam stapt Hanck naar voren. Door een ingeving stopt hij nog even voordat hij zich door het gat wrong. Hij haalt twee flessen uit zijn rugzak.

“Um Vi” fluistert hij. De fles blijft leeg.

Blijkbaar moet ik nog oefenen in deze priestervaardigheid.

“Um Vi”, probeert hij opnieuw. De fles vult zich met een heldere blauwe vloeistof.

Levenskrachtdrank, dat kan me weleens goed van pas komen.

Hij pakt de andere fles. “Lo Vi Bro” incanteert hij. Hij heeft direct succes, de fles vult zich met een groene vloeistof.

Uitstekend middeltje tegen giftige confrontaties.

Hanck bergt de gevulde flessen op in zijn rugzak en hervat zijn tocht. Het kost hem weinig moeite om het gat in de muur te passeren. De doorgang daarachter verbaast hem. De wanden van de gang zijn van met mos bedekte gemetselde steen, het plafond toont spitsgeboogde steunberen. De architectuur is behoorlijk oud en Hanck vraagt zich af wat deze bouw in deze contreien doet.

De achterwand van de wijnkelder is van veel jongere datum, blijkbaar had iemand de toegang ooit dichtgemetseld en was de doorgang daarna in vergetelheid geraakt. Totdat het door de grond sijpelende regenwater de mortel van binnenuit had verteerd.

Hanck vervolgt zijn weg. Regelmatig schrikken talloze kleine dieren en insecten op, die zijn magische licht niet verdragen kunnen, en zoeken zoemend en schuifelend een goed heenkomen in de kieren van het metselwerk.

Een traliehek doemt op, weliswaar verroest, maar nog steeds onverzettelijk. Hij onderzoekt het op een slot en loszittende scharnieren, maar kan niets vinden. Toch was hier ooit iets langs gekomen, dus moest het open kunnen.

Hanck peinst een tijdje en analyseert de situatie. Was er misschien ergens een ketting of handle die hij gemist had? Hij loopt een stukje terug en onderzoekt de wanden. Niets…

Hij keert terug bij het hek en pakt zijn toverboek. Hij herinnert zich een handigheidje.

“On Zo” prevelt hij. Een kleurige flits schiet uit zijn vingers en treft het hekwerk. Ratelend gaat het omhoog. Naast een gevoel van opluchting ervaart hij een zekere vermoeidheid.

Ik ben te royaal met mijn Mana, bedenkt hij zich.

Er zit niets anders op, Hanck moet rusten, want het is te riskant om te weinig Mana te hebben als er een tegenstander komt die magisch begaafd is. De wijze waarop hij het traliehek had moeten openen, wijst daarop. Hij verzinkt in een waakzame sluimer om zijn krachten te herstellen.

Na een tijd die hij niet in kan schatten, wordt hij wakker in het aardedonker. Hij hoort een alarmerend geschuifel in de gang achter het nu geopende traliehek.

“Pal Ful!” hijgt hij verschrikt. Hij voelt zijn magische krachten transformeren. De gloed van het magisch schijnsel verlicht de gang en openbaart een schrikwekkende tegenstander.

Een gigantische rat sluipt naderbij. De felrode oogjes van het dier staren hem kwaadaardig aan, de rat ziet in hem maar één ding, een lekker hapje. Hanck durft er niet naar te raden waarvan dit dier leeft, maar de over de grond slepende pens van het uit zijn krachten gegroeide knaagdier geeft aan dat in leven blijven het beest blijkbaar uitstekend lukt.

Hanck haalt uit met zijn Quarter Staff en treft het dier op zijn neus. Met een grauw trekt de rat terug met een bloederig spoor op zijn kop. Dit is slechts uitstel van executie, want na een kort herstel springt de rat met opengesperde muil weer op hem af.

De slechte adem van het dier, de geur van verrotting, ontbinding en langzame vertering van zijn prooi in ongelooflijk traag werkende ingewanden, treft Hanck bij verrassing en hoestend wijkt hij achteruit, waarbij hij zijn staf laat vallen. Met een grauw springt het monster voorwaarts en bijt Hanck in zijn been. Hij voelt de verlammende pijn van vergiftiging door zijn aderen trekken.

“On Ful Ir!” schreeuwt hij in paniek. De lucht verdicht zich tot heet vuur, suist naar de rat en spat uit elkaar op diens kop. De misselijk makende geur van verbrande haren en geschroeid vlees verspreidt zich door de gangen. Hoestend wijken de opponenten beiden terug.

De rat is aangeslagen, maar nog niet totaal verslagen. Met een uiterste krachtsinspanning herhaalt Hanck zijn vuurbalspreuk. Met succes, de rat vliegt in brand en blijft te midden van een verstikkende walm liggen. Hanck sleept zich van het strijdtoneel weg en zakt hijgend tegen de muur.

Zijn lichaam begint te verkillen waar het vergif zijn werk doet. Hij moet zich haasten voordat hij volledig verlamd zou zijn. Met trillende vingers peutert Hanck zijn rugzak open, rukt de fles met de groene vloeistof eruit en slaat de inhoud in een paar teugen achterover. De pijn van het vergif verdwijnt. Daarna diept hij het flesje met de blauwe vloeistof op, drinkt het op en hervindt iets van zijn krachten waarbij zijn wonden helen.

Dat was kantje boord, was ik daar even van de ratten besnuffeld!

Zijn Mana is opnieuw naar een laag niveau gezakt. Toch heeft hij een goed gevoel opgedaan, alsof zijn vaardigheden zijn aangescherpt en op een hoger niveau gekomen.

Oefening baart kunst, en dat geldt in het bijzonder voor magie.

Hij maakt iets van zijn etensvoorraden op en drinkt een slok water. Dat doet hem zo goed, dat hij de moed kan opbrengen om te slapen. De rust wordt hem gegund en zijn krachten komen terug.

Het kadaver van de rat ligt nog een beetje na te smeulen op het moment Hanck weer op weg gaat. Een lange tocht wacht hem, een vermoeiende wandeling door gangen en zalen van een behoorlijk groot complex. Het kost hem heel wat moeite en concentratie om zijn route nauwkeurig op te tekenen. Hij weet echter dat dit nodig is, omdat hij anders het labyrint nooit meer zou ontsnappen.

Op zijn tocht vindt hij hier en daar tekenen van een taaie strijd. Skeletten in maliën, de roestige zwaarden nog in de knoken, liggen her en der verspreid. Van hun tegenstanders geen spoor. Hanck onderzoekt ieder skelet op bruikbaar materiaal. Zo vindt hij wat beschermende uitrusting, zoals een lederen helm, leren armstukken en handschoenen. Het metaal van de pantsers moet hij laten liggen, omdat metaal zijn magische kracht onbruikbaar maakt.

Hij heeft geen idee van tijd. Hier en daar rust hij en herstelt zijn magische licht. Daarop trekt hij weer verder. Alle gangen lijken op elkaar en de eentonigheid knaagt aan zijn waakzaamheid.

Dat wordt hem noodlottig. Nadat hij bijna gedachteloos een gang met drie vreemde spleten in de muren was gepasseerd, wordt hij opgeschrikt door een hels lawaai. Het ratelen van drie traliehekken, die zijn terugkeer afsluiten, verglijdt in echo’s door de doodstille gangen.

Dat doet de deur dicht! realiseert hij zich, woedend op zichzelf om zijn onoplettendheid.

Hij verspeelt heel wat Mana voor pogingen om de traliehekken te openen, maar zijn moeite is tevergeefs. Er is slechts de weg vóór hem.

Hij besluit eerst te rusten en pas daarna verder te gaan. Hij nuttigt een stevige maaltijd en drinkt tot hij de bodem van zijn waterzak in zicht krijgt. Daarna gaat hij met een grimmige aanvaarding op weg.

Hij legt voor zijn gevoel vele mijlen af in het netwerk van gangen. In een opwelling bedenkt hij zich, dat de waard hiermee de grootste wijnkelder van het land bezit, als tenminste alle ongewenste bewoners vertrekken of met zachte dwang worden verwijderd.

Hij komt aan bij een doorgang met een kunstig bewerkte poort. Daarachter moet een grote zaal liggen. Hanck krijgt echter geen tijd voor nader onderzoek, want een slijmerige tentakel grijpt hem bij zijn voet. Hanck worstelt en hakt met zijn staf op het lichaamsdeel in, maar zelfs verwondingen houden de eigenaar van de tentakel niet af van een overtuigende poging om Hanck voort te trekken naar een plaats waar hij liever niet wil komen.

De pilaar van de poort schaaft zijn schouder terwijl de tentakel hem verder naar binnen trekt. Zodoende krijgt hij een weids uitzicht op de eigenaar van de slijmerige vangarm.

Het is een gigantische worm met een grote lillende bek. Voelsprieten tasten de vloer op ongeveer een meter voor het dier af, een achttal tentakels -waarvan één hem gevangenhoudt- glibberen langs de muren en verkennen de andere gangen die op deze zaal uitkomen.

Het uitzicht op de uitwerpselen van het monster bevriest het bloed in Hanck’s aderen. De hele zaal ligt vol met hopen beenderen, sommigen nog intact, velen gebroken door de heftige spijsvertering van het dier. Schedels van mensen en dieren liggen verspreid, sommigen voorzien van kleine ronde gaten waardoor de monsterlijke worm de hersenen naar buiten had gezogen toen de slachtoffers nog leefden.

Met woeste ijver hakt Hanck door met zijn staf. Zijn angst geeft hem de kracht van een kampioensstrijder. De tentakel breekt af en spuit een vies groen bloed over zijn gewaad. Hanck rolt achteruit zodra de vangarm zijn greep op hem verliest. Zijn vrijheid is echter van korte duur, want een andere tentakel grijpt hem om zijn middel en trekt hem onafwendbaar naar de zuigende muil. De stank is verschrikkelijk, het monster heeft blijkbaar trek, want een geelgroen slijm druipt uit de duistere mondopening.

Erop of er onder, denkt Hanck, of moet ik er IN zeggen?

“Oh Kath Sar!” schreeuwt hij.

Een wervelende luchtstroom omvat het monster. In verwarring grijpen de tentakels elkaar en lijken een eigen leven te leiden. De tentakel die Hanck omvat houdt, wordt aangevallen door een ander, zodat Hanck iets verder van de lillende en pruttelende muil verwijderd raakt.

“Pal Ya Ir!” reciteert hij om zichzelf met een schild te beschermen. Op deze manier zal hij een tijdje wat moeilijker verteerbaar zijn.

“Pal Ful Ir!” Een vuurbal spat op het monster uiteen en brandt dwars door de weke segmenten van de worm. Plots raakt het dier in tweeën gesplitst. Omdat de Verwarringsspreuk nog steeds werkt, vallen de beide helften elkaar aan, zodat de tentakel Hanck tegen de muur keilt en vervolgens loslaat om zich om de andere helft van de gespleten worm te wikkelen.

De Aartsmagiër is bepaald duizelig, maar heeft juist voldoende tegenwoordigheid van geest om twee flessen te pakken en “Mon Ya Bro” en “Mon Oh Ven” uit te spreken. Het eerste drankje geeft hem extra bescherming, het tweede drankje vormt een gifwolkbom.

Hij wankelt terug naar de poort van de zaal en werpt voor het verlaten de gifwolkbom naar de vechtende wormhelften. De fles spat stuk en zet de zaal in een gifgroene zware damp. Daarop maakt hij zich zo ver hij het raadzaam acht uit de voeten.

Het geluid van de worstelende wormhelften verstomt en verandert in een merkwaardig slobberend en sissend geluid, alsof een sterke zuuroplossing zich door vaste materie heen vreet.

Na enige tijd wordt het rustig. Voetje voor voetje waagt Hanck zich richting de zaal, zich pijnlijk bewust van het feit dat zijn Mana praktisch opgebruikt is. Ondanks deze angst voelt hij vreugde om de verbetering van zijn priestervaardigheden, de moeilijke drankjes hebben hem voldoende ervaring voor een hogere graad bezorgd.

Hij kijkt door de poort de zaal in. De hopen beenderen zijn voor het grootste deel overdekt met groen slijm van de vergiftigde en gedesintegreerde worm. Onder deze smerige en nog na sissende deken ontwaart Hanck ook de vormen van twee nog nauwelijks verteerde mannen in wat ooit de ingewanden van de worm waren geweest, ongetwijfeld de verdwenen metselaars van de waard. Hij moet moeite doen om niet over te geven, want het is een zeer smerig gezicht en de gedachte aan het lot waaraan hij was ontsnapt laat hem kokhalzen. Het had niet veel gescheeld of hij was die muil binnen getrokken en waarschijnlijk pas na enige tijd in die gruwelijke en dodelijk innige omhelzing gestikt. De gedachte aan zijn laatste momenten voordat de slobberende muil zich over zijn gezicht zou sluiten, bezorgen hem de kriebels.

Hanck roept zijn fantasie een halt toe voordat zij met hem op de loop gaat. Zijn angst ebt weg.

Hij wacht geruime tijd om zich ervan te vergewissen dat er niets meer beweegt. Daarna baant hij zich een weg tussen de glibberige en de kille resten naar de overkant van de zaal.

Daar treft hij een opmerkelijk portaal aan. In een gotische boog met eonenoude symbolen bevindt zich een deur die het uiterlijk heeft van een spiegelend wateroppervlak. Het lijkt hem alsof hij in een peilloos diepe bron kijkt, waarin hij zelfs het vermoeden van een bodem kwijtraakt.

Hanck graaft in zijn herinneringen naar de betekenissen van de symbolen. Het is een schrift dat nergens anders meer bekend is dan in de folianten van de Ouden. Hij moet diep graven, heel diep. Totdat hij een herinnering tegenkomt.

Er staat Dungeon Master en een woord dat ik zou vertalen als Deur of Poort, laat hij zijn gedachten gaan, zou dit de plaats zijn, die ik zoek?

Hij laat de Poort voor wat hij is en onderzoekt de zaal nog wat verder. Daar wacht hem een aangename verrassing. Het plafond van het gewelf in een zijgang blijkt vrij dicht onder de oppervlakte te liggen, zodat boomwortels het hadden aangetast en er een gat was ontstaan. Als hij wat moeite doet, kan hij naar boven klimmen en zo de buitenlucht bereiken.

Hij besluit eerst de gewelven verder te onderzoeken, hij had per slot van rekening een afspraak met de waard. Bovendien wil hij eerst nog wat comfort genieten voordat hij zich in dit portaal zou wagen.

Hij treft in het labyrint nog een aantal bewoners aan. Deze zijn weliswaar lastig en zien er zeker niet appetijtelijk genoeg uit om gekookt of gebraden een tafel te sieren, levensbedreigend zijn ze geenszins.

Daarom acht Hanck zijn opdracht voltooid en klimt hij door het gat naar buiten. Hij moet toegeven dat hij zelden zo blij was geweest met een teug frisse boslucht als nu. Aan het vroege licht kan hij zien, dat hij minstens een hele dag en een nacht in de gewelven had gezworven.

Zijn richtingsgevoel laat hem niet in de steek, zodat hij gemakkelijk zijn weg vindt in het woud. Na een paar uur bereikt hij ietwat vermoeid en bevuild door zijn avonturen het dorp.

Zijn aankomst blijft niet onopgemerkt en Hanck wordt met heel andere ogen bekeken. De waard had iedereen die het horen wilde van de Aartsmagiër verteld die zijn wijnkelder van de vreeswekkende wezens zou verlossen.

De gelagkamer is aanmerkelijk voller op het moment Hanck zijn verhaal aan de waard vertelt. Kreten van schrik en zuchten van bewondering zijn niet van de lucht als de dorpelingen begrijpen waaraan ze zijn ontsnapt.

“De rat en de worm zijn beiden verslagen”, besluit hij zijn verhaal, “ik trof tussen de resten van de worm de reeds half verteerde stoffelijke overblijfselen van twee mannen aan. Ik neem aan dat dit de mannen zijn die vermist waren. Mijn oprechte deelneming…”

De zekerheid van de dood van twee dorpelingen wordt met groot verdriet ontvangen en de afschuw over het lot van de twee mannen is algemeen. De dorpsbewoners zijn echter dankbaar voor de strijd die Hanck geleverd had en de waard belooft zijn wijnkelder goed te laten afsluiten, zodat ook de wat minder gevaarlijke maar wel degelijk enge monsters geen weg naar buiten zouden vinden.

De dorpelingen gaan naar huis, opgelucht over de goede afloop. Het zal niet lang meer duren voordat de geruchten hiervan de karavaandrijvers zullen bereiken, zodat ze de herberg opnieuw gaan frequenteren.

De waard serveert Hanck zijn welverdiende diner en geeft de dienster de opdracht om zijn gewaad en overige kleren te wassen. Het meisje haast zich, want de stank van de verbrande rat en het slijm van de worm is niet te harden. Hanck zit weliswaar even in zijn hemd, maar dat kan hem niet deren, zeker nu het blijkt dat de dienster de iets grotere detaillering aangaande zijn postuur met een geheimzinnig glimlachje kan waarderen.

Het eten smaakt voortreffelijk en enige tijd is er geen conversatie mogelijk. Totdat de waard de afsluitende glazen wijn serveert.

“Heer waard”, begint Hanck, “ik heb mijn deel van onze overeenkomst uitgevoerd. Nu verwacht ik uw aandeel. Waar bevindt zich de Poort van de Dungeon Master? Wat weet u over de Kerkers van Chaos?”


Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven