Muziek: Elspeth of Nottingham van Focus
2 November 1973 (overnachts)
Ditmaal schrijf ik niet achter mijn bureautje thuis maar in de huiskamer van Mooie Schrijfster. Het is maar goed dat ik altijd mijn dagboek bij me heb, ik moet er niet aan denken dat het onbeheerd thuis ligt.
Mooie Schrijfster liet me binnen toen ik aan de deur stond. Ze was heel bezorgd om me geweest toen ik er vanmiddag opeens vandoor ging. Ik voelde me er zo raar bij, dat ze zich zorgen maakte om mij, ik moest er van huilen. Dat luchtte op. Ze maakte direct wat eten klaar. Wat een honger had ik toen.
Toen ik wat gekalmeerd was, hebben we gepraat. Ze vroeg over hoe het ging bij ons thuis. Ik was blij dat ik er over kon praten, vooral over de angst die ik voor mijn moeder voel.
***
Patrick rilt, de wind op het balkon is opeens koud. Het tafereel van die sessie speelt zich opnieuw af in zijn gedachten, hij voelt de verstijving, de drang om te vluchten, zich te verschuilen. Dat was na zijn jeugd niet opgehouden. En nu zoekt hij de bewijzen daarvan terug? Een tochtvlaag bladert zijn dagboek door. Zal hij het weggooien? Gewoon de container in? Dit huis achter zich laten en het ook uit zijn herinneringen bannen?
De kou op zijn lichaam drijft hem naar binnen. De huiskamer is donker, hij knipt een ander lichtje aan.
Hier stond ooit mijn vaders stoel. Zijn plek, alleen voor hem…
Hij wilde dat die stoel er nog stond, de plek waar zijn vader een tijdje in zijn eigen wereld wegkroop. Een vluchtplaats voor een gevaar waarover hij nooit had verteld. Maar goed, hij is er niet meer.
Patrick denkt terug aan zijn eigen vluchtplaats. Tijdelijk, dat wel, maar toch een moment van bescherming. Hij bladert naar de datum.
***
Het miezeren is omgeslagen in regenen. De bladeren op de stoep van de Jan Luijkenstraat zijn glad van het vocht. Patrick maakt haast. Boven haar portiek brandt licht, een baken in de storm in zijn hoofd.
Zou ze thuis zijn?
De bel klingelt, de stilte valt zwaar. Waar moet hij naartoe als ze er niet is? Opluchting. Voetstappen op de trap, de deur zwaait open.
“Patrick!” een verschrikte blik die direct overgaat in bezorgdheid, “wat zie je eruit. Kom gauw binnen.”
Hij strompelt de trap op achter haar aan. De steen in zijn maag wordt steeds zwaarder, zijn keel knijpt dicht. Zijn jas ophangen lukt nog, als hij op de bank neerploft, breekt hij. Al zijn trots is verdwenen, hij huilt als een klein kind. Mooie Schrijfster gaat naast hem zitten en houdt hem zwijgend vast. Patrick durft zijn verdriet te laten gaan, een gevoel van vertrouwen overweldigt hem. Het is veilig, ze zal hem niet bespotten of zijn tranen onthouden voor later. Hij begrijpt niet waarom hij dat denkt, maar hij laat het gaan.
Hij weet niet hoe lang het duurt voor hij iets kalmeert. De ontlading is heftig, zijn opluchting groot, al die tijd heeft hij zich groot gehouden, zijn gevoel gecamoufleerd, en nu mag hij het tonen, het uiten.
“Ik maakte me zorgen over je,” zegt Mooie Schrijfster als Patrick haar weer aan kan kijken, “iedereen schrok ontzettend. Baardmans heeft nog een uur met je moeder gepraat, ik was er niet bij. Zijn raad was om morgen af te wachten, de politie er achteraan sturen had nu nog geen zin.”
Patrick zucht. Hij weet niets te zeggen.
“Ik ga thee zetten. En iets te eten maken, ik denk niet dat je een vorstelijk diner hebt gehad vandaag.”
“Een frietje,” brengt Patrick uit.
“Goed, dan doe ik er een uitsmijter bij als toetje. Een of twee eieren?”
Patrick gebaart twee. Mooie Schrijfster beent naar de keuken en even later laat de geur van gebakken spek en eieren hem het water in de mond lopen. Hij ontspant zich langzaam. Het is gezellig hier, de kille sfeer van het gesprek van vandaag lijkt ver weg.
Mooie Schrijfster gebaart naar de eettafel. Patrick valt op de uitsmijter aan of hij de hele dag niets gegeten heeft. Zij drukt zelf een paar knakworsten in een broodje en spuit er een flinke dot tomatenketchup op: “Zien eten doet eten,” merkt ze op, “ik was nog niet aan mijn avondeten toegekomen. Ik moest de sessie van vandaag nog uitwerken.”
Een sterke kop koffie verijdelt de na-de-maaltijd-loomheid. Patrick zit ontspannen op de bank, Mooie Schrijfster installeert zich in de leunstoel bij de boekenkast. Het licht van de schemerlamp verzacht haar trekken.
“Waar wilde je naartoe?” vraagt ze.
Patrick haalt zijn schouders op: “Op dat moment wilde ik alleen maar weg, vluchten, maakt niet uit waar naartoe. Ik was,” hij wrijft nadenkend over zijn neus, “ja, ik was bang, de paniek… Weet je, thuis is geen veilige plek meer.”
“Ik had niet verwacht dat de spanning tussen jou en je moeder zo groot was,” ze aarzelt, “in hun gesprekken zag ik alleen een spanning tussen jouw vader en moeder. Lijk jij op je vader?”
“Dat weet ik niet. Sommige dingen, we zijn graag op onszelf, geloof ik. We kunnen goed met elkaar, zolang hij niet de beul hoeft te spelen.”
“De beul?”
“Ik was vroeger bang voor hem, mijn moeder vertelde hem als hij thuiskwam wat we allemaal hadden uitgevreten en dan kwam er straf. Dat was toen ik klein was. Later voelde ik, dat hij niet zoveel zin had om de boeman te spelen.”
“Is dat zijn rol, boeman? Hielp hij je moeder weleens gewoon bij, ja, het klinkt raar,” Mooie Schrijfster lacht, “jullie opvoeden?”
“Mijn vader is altijd erg druk met school, zijn werk voor de klas, nakijken, cursussen doen. Hij helpt ons met schoolwerk. Hij probeert me knutselen te leren, maar ik heb niet altijd geduld daarvoor.”
“Ik kreeg de indruk dat hij een bevlogen onderwijzer is.”
Patrick denkt na: “Ja, dat is hij ook. Hij is altijd bezig om de lessen interessanter te maken, om de kinderen te stimuleren. Soms maakt hij er zelfs een wedstrijdje van. Dat vind ik zelf niet zo leuk. Want dan heb je winnaars en verliezers. Gaat een verliezer altijd meer zijn best doen om te winnen? Of voel je jezelf dan moedeloos omdat je het toch niet kan?”
“De hele wereld is competitie. Daar ga je weinig aan veranderen.”
“Hij deed wel leuke cursussen toen we klein waren. Dan maakte hij speelgoed.”
“Vertellen je ouders veel over toen jullie klein waren?”
“Soms bij het fotoalbum. Dat begint bij hun trouwfoto. Ik vond die altijd zo statig, met zo’n hoge hoed.”
“Was het een mooie bruiloft?”
“Daar hadden ze het niet over. Alleen dat ze een jaar bij Opa en Oma moesten inwonen omdat er geen huis was. Ik weet niet of ze dat wel zo leuk vonden. Daar vertellen ze niks over.”
“Werd jij toen geboren?”
Patrick knikt: “Ik herinner me nog een foto van me. Vastgebonden aan een touw in de tuin. Ik baal daarvan. Daar moet je me nu niet meer mee aankomen,” hij lacht, “Julie stond er ook bij aan een touw. Ze wil die foto het liefst verscheuren.”
“Hoe oud waren je ouders toen jij geboren werd?”
Patrick haalt zijn schouders op: “Dat weet ik niet precies. Ze waren erg jong, zei mijn vader eens, misschien wel veel te, maar dat was nu eenmaal zo gegaan. Hij zat op de kweekschool en mijn moeder deed de opleiding voor verpleegster. Het was de gewoonte, zei hij, dat je in die tijd als vrouw stopte met werken als je trouwde en een kind kreeg.”
“Dat was inderdaad zo in die tijd. Lijkt me naar als je net een beroepsopleiding volgt en dan opeens moeder moet spelen. Heeft zij daar nooit iets over gezegd?”
“Nee. Niet tegen mij. Weleens toen ze tegen mijn zus aan het schreeuwen was, ze hadden ruzie.”
“Wat hoorde je?”
“Julie zei dat ze het zat was om steeds te moeten doen wat mijn moeder moest doen en zich steeds zo moest gedragen als toen ze zelf nog thuis woonde. Mijn moeder mopperde toen dat ze haar best had gedaan en het niet leuk was om je opleiding te moeten stoppen omdat er een kind kwam dat niet haar schuld was, om daarna van de regen in de drup te komen met inwonen bij ouders die ze net was ontvlucht.”
“En dat kind was jij?”
Patrick knikt langzaam: “Ik geloof dat Julie die opmerking niet leuk vond.”
“Kan ik me indenken. Het is een niet zo heel verkapte afwijzing. Misschien ook wel voor Julie, geloof ik.”
“Dat snap ik niet.”
“Een kind, hoe komt dat in de wereld, wie zijn er bij betrokken?”
Patrick zucht: “Nu snap ik je. En ook waarom mijn vader bij het praatje over seks zo op verantwoordelijkheid hamerde. Weet je, hij bracht het zo, dat kinderen krijgen een straf is voor een moment van onoplettendheid. Ik snapte het eigenlijk niet. Moet je seks zien als een onbewaakt moment waarin het noodlot je kan treffen?”
“Dat ging over jou. Komt daar jouw angst vandaan? Hoe kwam het dat je vandaag in paniek raakte?”
Een siddering loopt over Patrick’s rug. De reactie van zijn moeder speelt af in zijn hoofd, samen met de paniek hoe hij nu weer aan haar woede moest ontsnappen. Hij zoekt naar woorden, maar kan ze niet vinden. Hij slikt, een brok in zijn keel, maar daaronder kolkt het in zijn borst.
“Dat zit heel diep, hè?” er zit tederheid en begrip in de klank van haar stem. De brok in zijn keel smelt langzaam. Zij is te vertrouwen, een gevoel dat hij zo graag thuis ook had gehad.
“Ik was bang,” de woorden worstelen zich door zijn keel naar buiten, “voor mijn moeder, voor hoe ze zou gaan reageren thuis.” Hij haalt diep adem: “Angst voor haar is mijn vroegste herinnering.”
“Waar ben je bang voor?”
“Voor haar straffen, haar draaien om de oren, de felle blik in haar ogen, haar kritiek, haar doodse stiltes van geladen stemming. De dingen waarmee ze me bespot en manipuleert. Voor de onzekerheid over hoe ze reageert.”
Mooie Schrijfster gaat naast hem zitten: “Hoe leef je met die angst?”
Patrick voelt de warmte van haar aanwezigheid. Warmte, ja wat betekent dat? Nabijheid, is dat te vertrouwen? Verandert een tedere aanraking niet vaak in een gebaar dat zeer doet? Patrick rilt, maar durft toch te voelen. Dit is rust, dit is geborgenheid, echte aandacht, geen signalering dat hij fout is. Hij voelt tranen branden.
“Ik let goed op. Ik voel haar stemming, ik peil haar woorden. En ik verberg me. Dat moet ik wel, want als ze iets van me weet waar ik bang voor ben of me voor schaam, dan gebruikt ze dat vroeg of laat voor haar eigen doeleinden. Dan voel ik mezelf zo…” de brok in zijn keel drijft weer naar boven, “waardeloos, alsof ik er niet toe doe.”
“Ze verweet je dat jij haar buitensluit.”
“Ja, wat kan ik anders?” stuift Patrick op, “alles wat ze van me weet, alles wat er voor mij toe doet, dat is voor haar iets om over te zeiken. Ik koop een paar langspeelplaten in de tweedehandswinkel. “Kun je je geld niet aan iets beters uitgeven?” Ik heb lekker gevoetbald met de jongens van school na de les. “Zeker met je goede schoenen aan?” Het was gezellig met Angeline. “Vinden haar ouders het wel goed dat jullie alleen samen boven zitten?”
“Baardmans vroeg aan jouw moeder of zij aan jou gehecht was. Hoe is dat met jou?”
Patrick kalmeert: “Ik weet niet wat ik daarbij moet denken. Het is zo dubbel, soms is ze de moeder waarover je in boekjes leest. Dan voel ik iets van “ik hoor bij haar.” Maar dan komt al gauw de klap en de angst in mijn lijf. Voor straf, kritiek en klappen.”
“Slaat ze je?”
“Ze deed dat toen we klein waren. Nou ja, klein,” hij siddert bij de herinnering, “ze deed het nog toen ik op de middelbare school zat. Draai om de oren. Ik voel nog steeds de klappen, het piepen in mijn oor. De angst voor de pijn, maar vooral voor de blik in haar ogen.”
Mooie Schrijfster reageert geschokt: “Op de middelbare school nog?”
Patrick knikt: “Op gegeven moment probeerde ik me te verdedigen.”
“Terugslaan?”
“Ja. Ze werd nog kwaaier. Ik moest dat maar doen, dan zou ze pas echt los gaan, maar dat zou ik toch niet durven riskeren. Ze danste triomfantelijk op en neer, want ze wist dat ik te slap was om dat te doen. Toen werd ik bang. Ik durfde niet. Ze schold me uit en stuurde me naar mijn kamer om af te koelen. Toen heb ik mijn besluit genomen.”
“Om haar te ontwijken? Haar niet meer toe te laten in je leven?” Ze kijkt weemoedig: “Dat snap ik. Toch…”
Mooie Schrijfster staat op voordat er een doodse stilte kan vallen: “Kom, we gaan een eindje lopen. Je kent het verhaal van de wandelende wijsgeren?”
Patrick glimlacht: “De Peripatetici? Aristoteles en zijn maatjes?”
“Precies. Wandelen is goed voor de filosofie. En voor dit gesprek, denk ik.”