Dagboek 27: Vondelpark

Muziek: Terug van het album Blauwe Ruis van BLØF

Patrick zit in de lounge. Een kop koffie dampt voor hem, hij kauwt op een broodje uit het ontbijtbuffet. Het is een drukte van belang. Sommige gasten zijn aan  het uitchecken, anderen bestuderen folders en kaarten om de stad te gaan verkennen. Vreemde talen gonzen om hem heen.

Hij wrijft in zijn ogen. Hij heeft slecht geslapen. Zijn tocht door het spookhuis dat ooit zijn ouderlijk huis was, had hem aangegrepen. Flarden van beelden uit zijn herinneringen verstoorden zijn nachtrust. Soms stond hij voor het tribunaal waarvan hij dacht dat het verleden tijd was, vol sombere zelfbeschuldiging, alsof hij de enige was geweest die de oorzaak van al die spanning was.

Hij schudt zijn hoofd. Nee, het ligt genuanceerder. Een schimmig spel tussen situaties, omstandigheden, en karakters. Hij leest enkele passages uit zijn dagboeken. Een aantal verduidelijken de herinnering aan zijn beleving. Daarvoor hoeft hij niet meer aan zichzelf te twijfelen. Anderen zijn compleet uit zijn geheugen verdwenen en vergroten zijn onzekerheid over wie hij was en wie hij is geworden.

Na een tijdje lezen en ondertussen eten en koffie slurpen is hij er klaar mee. Hij heeft dringend frisse lucht nodig. Een blik naar buiten laat hem zien dat het droog is. Een stevige wind waait blauwe gaatjes in het wolkendek. Je kunt helemaal niet zien dat het waait, de takken van de bomen in het park zijn kaal, de meeste bladeren zijn al verwaaid of opgeruimd.

Tijd voor een dagje memory lane, besluit hij, eerst maar eens een rondje door het park.

Hij haalt zijn jas op en steekt de dagboeken bij zich. Net als vroeger. Hij heeft ooit weleens een dag beschreven op een bankje in het park. Met een lekkende vulpen onder een zonnetje dat het borduursel op de kaft liet schitteren.

Het Vondelpark, hij glimlacht, hij kwam er vroeger vaak. Zijn school was op een steenworp afstand. Een tussenuur in de buitenlucht beviel hem beter dan voor je uit te staren in de kantine. In het park was van alles te zien, er hing vooral in het zomerseizoen een magische sfeer met al die hippies en rugzaktoeristen. Ze zetten tentjes op of sliepen zelfs onder de blote hemel.

Het was heerlijk om op een bankje neer te strijken in de buurt van iemand die op een gitaar tokkelde en er liedjes bij zong zoals San Francisco of Teach your Children well. Cisco was hier ver vandaan, maar de bloemen in hun haar hadden ze meegebracht. Evenals de kruidige geur van weed.

Ja, dat zijn lang verleden tijden, mijmert hij, kijk mij nou, opa en bijna pensionado.

Patrick loopt onder de brug van de Van Baerlestraat door en komt in het park. Hij slentert langs de paden en loopt langs de vijvers.

Hee, het dagboekbankje, herkent hij.

Hij ziet zichzelf weer zitten in de vroegte in de zomer, zijn dagboek op schoot, de pen in de hand. Na de krantenwijk was hij naar de stad gefietst. Gewoon, om er even uit te zijn. In alle rust. In de verte klonk pianomuziek, een slaapliedje van de Poolse aartsromanticus die een groot deel van zijn leven in een ballingschap van heimwee had doorgebracht en die emotie in zijn muziek had verweven.

Een prachtige scene, herinnert hij zich, maar de inspiratie bleef weg.

Hij gaat zitten en haalt zijn dagboek tevoorschijn. Zijn pen wil nu wel wat aan het papier toevertrouwen.

7 November 2019

Wat een onrustige nacht! Het was toch niet drukker dan anders. De eerste nacht hier moest ik wennen aan het stadsgeluid. De tram over de brug, het verkeer over de Van Baerlestraat verderop. Niet dat het lang duurde, ik was doodmoe van de confrontatie. De dood heeft geen fijn gezicht, daar kan zelfs mijn slechtste herinnering aan woede op haar gezicht niet tegenop. Dat masker van verstarring, van nooit meer spreken.

Nooit meer weten hoe het zat, wat er ten grondslag lag aan de spanning tussen ons. Zonder weten valt begrijpen niet te doen. De paar verhalen van vroeger van mijn vader en moeder zijn te summier, te verstopt om alles te snappen. Ja, de spanning werd weer erger toen haar eigen ouders overleden. Toen ze haar achterlieten met dezelfde onzekerheden als ik nu meemaak.

Het blijft altijd de vraag of die wetenschap me verder helpt. Of ik daar minder behoedzaam en teruggetrokken van word. Toch… wat is er gebeurd dat we nooit echt hebben kunnen hechten. Ja, Mooie Schrijfster had erover geleerd. Zou het haar gelukt zijn?

***

Patrick kijkt op, de pen komt tot rust. Het is niet druk in het park. Hardlopers komen hijgend voorbij, het lijden op hun gezicht. Was dat lijden zelfgekozen, of kwam dat door het beeld waaraan ze trachtten te voldoen? Een verliefd paartje slentert aan de overkant, het tempo maakt hen niets uit, zijn zoeken een andere hartslag. Een vrouw met twee kolossale Dalmatiërs snauwt een bevel en houdt orde. De honden volgen gehoorzaam.

Zijn blik gaat terug naar wat hij geschreven heeft. Hij herleest. Er krabbelt iets aan zijn schoen. Zijn ogen worden groot van verbazing.

Een lapjeskat! Een kat met een halsbandje om. Aan de lijn?

Het dier geeft hem kopjes en kijkt hem aan. Zijn ogen knijpen samen. Hij miauwt.

“Bastet, foei!” klinkt een vrouwenstem, “hoe vaak heb ik je al gezegd dat je van schoenen af moet blijven.”

Die stem… Patricks beeld flitst terug naar een tussenuurplek aan het water in Amsterdam Noord. Suzanne neemt je mede…

Hij kijkt op en ziet de vrouw met dezelfde verbaasde blik naar de kaft van zijn dagboek kijken. Ze neemt zijn gezicht op, Patrick doet hetzelfde met haar.

“Patrick,” stamelt ze, “ben jij het echt?”

“Eline,” brengt Patrick uit, “Mooie Schrijfster, dit is toch onmogelijk?”

Ze gaat naast hem zitten. De kat vlijt zich tussen hen neer. Ze bekijken elkaar. Geen twijfel mogelijk. Het haar een beetje grijs en wat korter dan de lange lokken van de zeventiger jaren, wat rimpels in het gezicht (gelukkig niet alleen van zorgen), de stem iets minder helder maar duidelijk herkenbaar.

De twinkeling in haar ogen is niet veranderd: “We zijn echt ouder geworden, he?” glimlacht ze, “ik had dat nooit gedacht, dat ik je hier tegen zou komen. Het universum heeft vreemde wegen. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat we hier samen wandelden. Midden in de nacht. Wat een tijd en ruimte zit daar tussen!”

Patrick houdt zijn dagboeken omhoog: “Ik heb het net gelezen. Ik heb ze weer teruggevonden in de container bij het huis van mijn moeder.”

“Container? Dat is toch geen plek voor zoiets waardevols?”

“Het huis moest leeg. De familie was al bezig geweest.”

Eline knikt langzaam en legt een hand op zijn arm: “Overleden?”

Hij knikt: “Mijn moeder.  Ze was de laatste, mijn vader stierf tien jaar geleden. Ze heeft het laatste jaar in een verzorgingstehuis gezeten, maar het huis moest nog worden aangehouden voor het geval dat ze naar huis kon. Zo kwam ik het te weten.”

“Gecondoleerd,” ze zucht, “ik vind dat zo’n raar woord, maar er zit toch iets in.”

“Iets van samen, dat klopt. Ik weet het nog van de Latijnse les. Dolere is treuren, lijden, con-dolere is samen lijden. Dank je,” er schiet een brok in zijn keel, “het doet me goed.”

“Was je erbij?”

“Nee, het kwam als een verrassing. Ik werd gebeld. Ik ben in het tehuis geweest. Daar vond ik de sleutel van haar huis. Toen ben ik daar naartoe gegaan om te kijken.”

“Om jouw dagboeken te zoeken? Waarom? Had je ze zelf niet meer?”

“Ik had ze jaren geleden aan mijn moeder laten lezen. Als poging om vrede te sluiten, in de hoop dat ze begreep hoe ik me toen voelde, toen bij de gezinstherapie.”

“Hielp het?”

Patrick schudt zijn hoofd: “Haar eigen verleden haalde haar in toen haar eigen ouders overleden. Daardoor werd de spanning tussen ons weer erger.”

“Ik vind het dapper van je, om je zo open te stellen. Een dagboek is iets heel persoonlijks.”

“Toen dacht ik dat ik er sterk genoeg voor was. Dat ik het achter me kon laten, dat gevoel van eenzaamheid en er niet bij te horen. Ik had het mis.”

“Heb je het niet teruggevraagd?” een verontwaardigde toon sluipt in haar stem, “nee, ze had het je terug moeten geven. Ik vind het, ja, ja echt respectloos. Was je niet boos?”

“Nee. Ik weet niet waarom. Ik hoopte op de lieve vrede, denk ik. Misschien was ik nog steeds bang voor oorlog.”

“Later kreeg je spijt?”

“Inderdaad. Ik raakte in verwarring door de spanning. Door de verwijten die ik kreeg. Die brachten me aan het twijfelen wat er echt gebeurd was. Ik was mijn eigen woorden, mijn eigen gevoel daarin vergeten. Ik hoopte dat de dagboeken een sleutel konden zijn, hoe onvolkomen ook.”

“Heb je Reinoud’s rapport over jullie gezinstherapie ooit gelezen?”

“Nee. Ze zwegen beiden daarover. Veel later toen mijn vader al overleden was, beweerde mijn moeder dat hij daarin als schuldige werd aangewezen. Haar eigen rol bleef onbesproken. Ik was woedend over haar verwijt, ik voelde me haast persoonlijk aangesproken. Ze gaf mijn vader van alles de schuld, zelfs van mijn komst, ik vond het zo laf, hij kon zich niet verdedigen, maar,” hij slikt, “ik durfde het rapport niet op te eisen. Ze zal het wel hebben weggegooid, net zoals zo veel van vroeger.”

Eline zucht: “Ik weet het zelf niet precies meer. Ik mocht het even inzien, meer niet, als voorbeeld van eindrapportage. Ik was maar een stagiair die het vak nog moest leren,” ze lacht, “ik had twee schrijfblokken volgeschreven bij de gesprekken en Reinouds verhaal werd uiteindelijk vier kantjes getypt A4.”

Haar lach lost op in een ernstige blik: “Wat ik er wel nog van weet is, dat er geen schuldigen werden aangewezen. Ook jij niet. Ik vind het belangrijk dat je dat weet! Met de invloed van generaties tradities en trauma’s en al die verschillende karakters en reacties kun je niet van schuld spreken. Dat is me later pas heel duidelijk geworden in mijn eigen praktijk.”

“Dank je.” Hij zucht opgelucht: “We praten een beetje als vroeger, nietwaar. Gelukkig…”

“Dat was toen heftig,” geeft ze toe, “ik voelde me verontwaardigd toen je moeder zo uitviel. Ik vond het oneerlijk. Ze stelde jou verantwoordelijk voor iets dat je niet kon geven. Het is zo gelopen. Dan kun je niets met verantwoordelijkheden schuiven.”

“Ik heb bij tijd en wijle aan je gedacht, al die jaren,” mijmert Patrick, “hoe het met je ging, of je bereikte wat je in je leven graag wilde, of je gelukkig was.”

“Dat is wederzijds.” Een glimlach: “Ik was net zo nieuwsgierig.”

“Woon je nog in Amsterdam?”

Eline knikt: “Niet meer op hetzelfde adres. Wel in de buurt, maar de andere kant op. Ik had iets groters nodig voor mijn praktijk. Het is niet ver. Zin aan koffie?”

“Of wil je liever in een cafeetje iets van me drinken?”

“Ik heb jou niet leren kennen als een kerel waarbij ik gevaar loop,” reageert Eline, “bovendien moet de kat eten hebben. Uitgaan maakt haar hongerig.”

Ze staan beiden op. De kat springt van het bankje en miauwt enthousiast.

“Ik heb dat nog niet vaak gezien,” gebaart Patrick, “een kat aan de lijn.”

“Ik was ook verbaasd,” lacht Eline, “je gelooft het niet, maar Bastet durft niet alleen naar buiten. Dat ik er bij ben en dat riempje dat ons verbindt geeft haar een gevoel van zekerheid. Op zich vind ik het wel prettig dat ze binnen blijft met al dat verkeer en de zwerfkatten.”

“Waar woon je nu?”

“Van Eeghenstraat. Daar woon en werk ik al jaren. Met een tuintje aan het Vondelpark. Een puur mazzeltje. Volg me!”

Ze lopen het Vondelpark uit en passeren het monumentale hek van de Van Eeghenstraat. Ze slaan rechtsaf en komen bij een dubbel huis met Art Nouveau tierelantijnen in baksteen en geglazuurde tegels.

“Met een balkonnetje!” ziet Patrick, “wat leuk!”

“Ik kan zo Julia spelen,” geint Eline, “alleen heb ik nooit een Romeo met alpinistenkwaliteiten gevonden. Hier, dit portaal moeten we hebben.”

Patrick volgt haar en bestudeert het bord met gegraveerde letters bij de deur.

E.W. Enskemaat, Praktijk voor Hypnotherapie.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

error: Inhoud is beschermd!
Scroll naar boven