De Snaren van Zayhra (2)

Mushrooms of Fagernes van Northern Lights

Een Huis in het Donker

Tot laat in de middag bleef het redelijk maar wel druilerig weer. Zippo en Synthe waren zojuist een karavaan naar het zuiden gepasseerd. Bij het passeren hadden ze de Karavaanleider aangeklampt en gevraagd of hij een dorp Jonstede was tegengekomen.

“Oh jawel”, had de Arhb geantwoord, “ik moest wat tuig voor de dieren gerepareerd hebben, er was een bit afgebroken en een paar leidselogen waren kapot. Er zat een smid in dat dorp die dat bijzonder snel en goed kon. Aparte vrouw dat wel, ik heb nooit geweten dat Cathlin iets met Dwergenwerk aan konden. Twee dagreizen naar het noorden!”

Twee dagreizen… Synthe voelde iets van gespannen verwachting. Ze had niet gedacht om ooit zo dichtbij te komen. Het was ook minder ver dan ze had gedacht.

“De Ahrb had het over een smid, en als ik zo zijn omschrijving interpreteer, sta je niet voor een dichte deur!” merkte Zippo op.

“Ja, maar toch vind ik het spannend. Kent ze me nog terug na al die tijd?”

“Ben ik van overtuigd. Zo iemand als jij vergeet je niet gauw!”

“Vleier!” koos ze de positieve interpretatie.

De bewolking rond de toppen van de Avondroodbergen verdichtte zich. Een zonnenondergang zou vandaag niet te zien zijn.

“Laten we maar snel op zoek gaan naar een overnachtingsplaats!” zei Zippo met een bezorgde blik op het westen.

Ze speurden de oude karavaanweg naar het noorden af. In geen velden of wegen was een herberg, huis of boerderij te zien. Teruggaan naar het zuiden had ook geen zin, het laatste teken van bewoning waren ze vanmorgen tegen gekomen. Zelfs de vervallen wachthuizen van het Koninkrijk Althoriande ontbraken op deze plaats.

Het ruisen van de wind in de bladeren werd langzamerhand een dringender geluid. Het licht werd minder en op de hellingen van de bergen was stevig weerlichten zichtbaar.

“Dat komt deze kant op”, stelde Synthe vast, “dat wordt zwemmen als we pech hebben”.

Die kans zat er inderdaad in. Als het flink regende stroomde het water vanaf de hellingen richting de rivier en raakte het oude drainagesysteem van de weg overvol. Dan stond binnen de kortste keren de weg blank.

De windstoten namen in kracht toe en de lage bewolking wervelde het dal in, van tijd tot tijd verlicht van boven door de bliksemflitsen hoog in de lucht en heel soms flakkerend in het licht van de bliksem die in de grond sloeg.

Ze worstelden zich tegen de kracht van de elementen in. “Het wordt wel erg donker!” schreeuwde Zippo Synthe toe, “we moeten wel zorgen dat we bij elkaar blijven als we geen hand voor ogen kunnen zien!”

Een regengordijn striemde naar beneden en prikte als naalden in hun gezicht, opgehitst door de huilende wind. Dichtbij sloeg de bliksem in, de kruin van de boom barstte uit in vuur. Een duidelijke aanwijzing om maar niet onder een boom te gaan schuilen.

Wind en onweer maakten zoveel lawaai, dat zelfs vlakbij je oor schreeuwen nauwelijks resultaat had. Dus sleepten ze elkaar voort, bang om het contact te verliezen en uit elkaar te raken.

Het licht van de bliksemschichten was juist voldoende om van tijd tot tijd de weg in de gaten te houden, zodat ze in ieder geval op het spoor bleven. Dat was de enige troost die ze hadden, kletsnat als ze waren van het neerkletterende water.

Zo worstelden ze een aantal Straekhs voort waarbij de hoop dat de bui over zou trekken gaandeweg minder werd. Bovendien werd het steeds donkerder. Ze moesten ergens onderdak weten te vinden, maar waar?

Het toeval knipoogde hen echter toe in de vorm van een lichtje in de verte. Synthe merkte het voor het eerst op. Ze stootte Zippo aan en wees.

“Dat lijkt wel een huis!” schreeuwde ze haar partner in het oor.

Zippo knikte. “Dat is van de weg vandaan!” schreeuwde hij terug, “als we er naartoe gaan, raken we misschien verdwaald! Dan moeten we tot morgen blijven wachten in dit hondenweer tot we verder kunnen! En wat als het een rovershol is?”

“Nou met het vooruitzicht van een nachtje buiten in dit weer, wil ik de gok wel wagen!” riep Synthe terug, “heel voorzichtig dan maar! En als er slecht volk zit, kunnen we ze best aan! Maar eigenlijk denk ik dat het wel meevalt, er is hier niks te halen, die Karavanen zijn veel te goed beschermd.”

Zodoende liepen ze van de Karavaanweg af. Ze hielden het verre lichtje in het oog om niet te verdwalen op de gok dat het lichtje zou blijven branden. De bliksem was zowel behulpzaam als een hinderpaal, zeker toen het opnieuw dichtbij insloeg en de flits hen een tijdje verblindde.

Voetje voor voetje schoven ze voorwaarts. Het terrein was onbekend, stel dat er ergens op hun weg een ravijn gaapte! Maar ze hadden geluk, het enige obstakel bleek een ondiep beekje waarvan het water niet hoger kwam dan hun kuiten. Desondanks was het een moeizame tocht waarbij ze in aanraking kwamen met kreupelhout en lage rotsen. Steeds moesten ze even halthouden om te zien of ze nog op de goede weg zaten.

Ondanks het beroerde weer en het behoorlijk lastige terrein schoten ze toch op. Het lichtje werd gaandeweg een verlicht raam en op het laatst tekenden zich de contouren van een klein boerenhuis af in het weerlicht.

Synthe liep tegen een obstakel op, een paal van een afrastering. Blijkbaar waren er een paar velden rond het huis. Voorzichtig op de tast liepen ze langs het hekwerk tot ze bij een pad kwamen dat zo te zien naar het huis leidde. Het leek de andere kant op naar de Karavaanweg te leiden.

We hadden ons dus wat moeite kunnen besparen, dacht Synthe, maar ja, wat wil je met deze duisternis.

Zippo wees in de richting van het huis en maakte een vragend gebaar. Synthe knikte bevestigend. Ze volgden het pad.

Synthe had het vreemde gevoel dat ze met haar voet ergens tegenop liep. Een struikeldraad? Een val? Abrupt stond ze stil. Er gebeurde niets. De beide reisgenoten liepen verder.

De deur zwaaide open en er kwam iemand naar buiten met een lantaarn. De bliksem verlichtte even een gestalte, verder was alleen een silhouet in de verlichte deuropening zichtbaar. Een slanke gestalte met lang krullend haar.

“Wat zoeken jullie hier op mijn erf?” klonk een vrouwenstem, “wie zijn jullie?”

Synthe maakte een beweging.

“Ik zou maar blijven staan”, klonk het, “ik ben behoorlijk scherp in het donker!”

De glans van staal werd even zichtbaar op de plek van haar hand. Vermoedelijk een werpmes, dacht Zippo.

Een grote witte wolfshond wrong zich naast de vrouw in de deuropening en gromde dreigend, zijn oren stonden strak tegen zijn kop en zijn tanden glansden in het licht van de lantaarn…

“Koest, Orin” maande de vrouw, “zoals jullie zien heb ik hier nog iemand die scherp is in het donker!”

Zippo slikte even. Die hond was wel erg groot.

“Ik ben Zippo”, stelde hij zich voor, “een Mythecantor. Dit is mijn metgezel Synthe. We zijn op weg naar Jonstede, maar werden verrast door het weer. We zagen vanaf de Karavaanweg licht branden en hoopten dat er hier misschien onderdak was.”

“Kom maar wat dichterbij, maar geen grapjes”, reageerde de vrouw. Synthe en Zippo deden een paar stappen naar voren.

“Laat zien dat jullie geen wapens paraat hebben…” eiste ze. Synthe en Zippo lieten hun lege handen zien.

“Ook niet op jullie rug?”

Synthe en Zippo draaiden zich om. De vrouw bestudeerde Synthe’s boog, pijlenkoker en zwaard die ze op haar rug had gebonden. Ze leken haar stevig bevestigd, dus een snelle aanval leek uitgesloten.

“Mythecantor, zei je? Heb je jouw Dvaerginluit bij je?”

“Jawel!”

“Laat eens zien?”

Zippo draaide zich beter naar haar toe, zodat ze in het licht van haar lantaarn het foedraal van de Dvaerginluit kon zien.

“Zo te zien ben je inderdaad een Mythecantor,” merkte de vrouw tevreden op, “geen normale reiziger gaat met zo’n ding op de rug lopen… Kom nog eens wat dichterbij, dan kan ik jullie beter zien.”

De beide reisgenoten deden wat de vrouw gevraagd had. Ze hief haar lantaarn en bestudeerde de uiterst verregende reizigers.

Dat gaf Synthe en Zippo de gelegenheid om een glimp van de vrouw op te vangen. De lamp wierp licht op haar gezicht en toonde een opvallende schaduw die ze niet thuis konden brengen. Bovendien was nu haar werpmes duidelijk zichtbaar.

Een Snelkling! dacht Synthe, geen wapen dat je gebruikt als je er niet mee om kunt gaan!

Ze kende het mes uit de achterbuurten van Al Theia, het was een klein, snel en dodelijk moordenaarswapen en, dat stond buiten kijf, iemand die een enkele Snelkling in de hand had, had er meer onder handbereik. Effectief gebruik vroeg echter veel oefening en een combinatie van snelheid en accuratesse. De bewoonster van het huis stond zo te zien haar mannetje.

“We hebben geen kwaad in de zin”, bevestigde Synthe, “het is zoals Zippo zegt. We werden overvallen door het onweer en waren op zoek naar een schuilplaats.”

Het bleef even stil, voor zover je het kletteren van de regen en het gerommel van de donder in de verte rustig kon noemen.

“Nou, die heb je dan gevonden”, zei de vrouw een stuk vriendelijker, “vergeef me mijn wantrouwen, maar ik woon hier nogal buitenaf. Ik ben Zayrha. Hang je natte mantels maar in de aanbouw, van daaruit kun je naar binnen. Wacht, ik licht jullie even bij.”

Synthe en Zippo dropen even uit in een voorraadschuurtje dat aan het huis was vast gebouwd. Ze waren blij dat ze even wat weg konden hangen. De vrouw haalde een paar droge doeken uit een kast, die ze dankbaar aannamen en hing de lantaarn aan een haak aan de wand.

“Waarschuw me maar even als jullie klaar zijn”, zei Zayrha toen ze zelf naar binnen ging.

De droge doeken waren een geschenk uit de hemel. Synthe en Zippo verwijderden zo veel mogelijk kleren om zich af te drogen, wrongen de natte kledij zo goed en kwaad als het ging uit en trokken kun kloffie weer aan. Ze waren niet compleet droog, maar hadden wel het comfortabele gevoel dat ze in ieder geval niet natter werden, en dat was al erg opbeurend.

Synthe klopte op de binnendeur. Zayrha deed de deur open en gebaarde dat ze binnen konden komen. Ze had inmiddels het haardvuur opgestookt en een aangename warmte verspreidde zich in het woonvertrek. De kletterende regen op het dak verhoogde de euforie, hier waren ze onbereikbaar voor de storm en de nattigheid!

“Ga zitten en maak het jullie gemakkelijk! Leg je bagage maar in de hoek.”

Dat lieten Zippo en Synthe zich geen tweede keer zeggen. “Een dak boven ons hoofd en een knapperend haardvuur! Wat een luxe!”

Synthe liet haar blik door de ruimte gaan. Een goed ingericht woonvertrek met alles er op en er aan ademde een gezellige en ontspannen sfeer. In een pot boven het vuur borrelde een stoofpot. In een gemakkelijke stoel lagen wat boeken en een aantal kledingstukken. Aan de muur hingen een aantal schilderdoeken met rustige taferelen. Een olielamp brandde met een kalme vlam boven een tafel in de hoek. Er lagen wat sieraden en andere opsmuk op tafel, een spiegel lag ernaast. Door een open deur zag ze een slaapvertrek, blijkbaar had de in deze bouw gebruikelijke stal een andere functie gekregen.

Naast de stoel stond een snaarinstrument, dat heel veel weg had van een Aelfinharp. Zippo had onderweg het instrument weleens beschreven. Het was een mooi exemplaar dat kunstig was ingelegd met vrolijke bloemenmotieven op diepblauw.

Bij de voordeur hing een belletje met een koordje dat zo te zien naar buiten leidde.

Zayrha had haar blik gevolgd. “Daarmee hoorde ik jullie aankomen. Mijn eigen alarm. Je zult vast wel iets gemerkt hebben buiten. Dat gaf me mooi de gelegenheid mij passend voor te bereiden.”

Ze wees speels op een riem met vijf Snelklingen op haar heupen.

“Handig”, merkte Synthe op.

“Het heeft me al een keer het leven gered. Niet iedereen is zo vriendelijk in deze contreien. Maar goed, ik overleefde het en zij liggen nu achter het hek van de achtertuin… Noodweer breekt wet. Trouwens er is hier al een hele tijd geen wet meer. Maar ik moet eerlijk toegeven dat ik er behoorlijk van geschrokken was dat ik in staat bleek om iemand te doden.”

De witte wolfshond gromde, alsof hij het zich herinnerde. Toen sjokte hij indrukwekkend en bedaard op Synthe en Zippo af en besnuffelde hen uitgebreid. Zijn lichte ogen leken dwars door hun heen te kijken.

“Laat hem maar begaan”, zei Zayrha tegen Zippo die een beetje terugweek bij het naderen van de grote hond, “als je het niet kwaad meent, gebeurt er niks. Orin heeft een heel goede intuïtie voor kwade plannen.”

Orin had intussen beiden besnuffeld en leek zijn onderzoek af te sluiten. Zowel Synthe als Zippo kregen een kwispelstaart en een poging tot een lik over de neus. Toen trok de wolfshond zich terug en vlijde zich op een deken in de hoek.

Orin’s conclusie liet alle spanning die er bij beide partijen in het vertrek nog over was prompt wegebben. Zowel Synthe en Zippo als Zayrha waren gerustgesteld over de bedoelingen van de ander.

Zippo bestudeerde ondertussen Zayrha. Ze was een lange elegante verschijning met de duidelijke kenmerken van een Aelfinvrouw. Asblond krullend haar golfde tot op haar schouders, die kleur was iets dat bij Aelfin juist niet zo vaak voorkwam, want normaal zijn ze hoogblond. Een haarband met een ingelegd bloemenmotief zorgde ervoor dat het haar uit haar gezicht bleef. Ze had een vriendelijk gezicht met donkere ogen die soms een spoor van felheid vertoonden, maar aan de andere kant lieten de kraaienpotjes zien dat ze ook goedlachs kon zijn. Haar azuurblauwe jurk met kunstige stiksels verhulde subtiel haar vormen, maar de welvingen onder de stof gaven wel een duidelijke aanwijzing dat ze krachtig gebouwd en mooi gevormd was.

Kerels letten nu eenmaal op dat soort dingen, verontschuldigde Zippo zich in gedachten toen hij zich plotseling bewust werd van de manier waarop hij haar bekeek.

Toen viel hem Zayrha’s gezicht pas goed op. Nu kon hij de vreemde schaduw die hem buiten opgevallen was thuisbrengen. Zij droeg een patroon van bloemen en bladeren dat zich van haar schouder via haar hals en haar rechterwang naar haar voorhoofd uitstrekte. Hij had weleens gehoord dat Aelfinvrouwen hun gezicht gedeeltelijk met schilderingen versierden, maar dit was buitengewoon fraai gedaan. De lichte bloemen en de twijgjes met bladeren leken te leven o haar gezicht, als ze sprak of een blik wierp leek het alsof een zacht briesje de bloemen en bladeren wiegde.

Hij had lichaamsversiering vaker gezien, vooral in de theaters van NoHae’n waren ze geliefd. Ze vormden vaak een aanvulling op opvallende kleding.

Alhoewel – hij herinnerde zich een voorstelling waarbij hij de achtergrondmuziek had moeten verzorgen – het kwam ook weleens voor dat de lichaamsversiering de enige bedekking van de huid was. Hij had bepaalde aspecten daarvan bij de hoofdrolspeelster wel kunnen waarderen, maar had ook wel enige schroom gehad toen hij zich plots realiseerde dat dit versierd naakt was.

Ja, ze was mooi, mijmerde hij, maar niet meer dan dat. En dat is toch niet voldoende.

Hij vroeg zich af of deze versiering een tatoeage was of een minder permanent karakter had, net zoals de lichaamsversiering uit NoHae’n. Een blik op de tafel bevestigde zijn nieuwsgierigheid, naast de spiegel stonden een verfdoosje en wat kwastjes.

Zayrha bemerkte Zippo’s observatie. Ze lachte en de bloemen op haar hals, wang en voorhoofd wiegden mee. “Dat is mijn toneelgezicht” verklaarde ze.

Zippo bloosde als een betrapt jongetje, wat Synthe direct in de gaten had. Ze stootte hem even aan met als betekenis “Gedraag je!”

“Toneel?” vroeg Zippo desalniettemin, “ben je toneelspeelster?”

Zayrha ging erbij zitten en knikte bevestigend. “Ik ben lid van een toneelgezelschap in Althor. In de wintersyrks verdienen we ons geld met optreden zoveel we kunnen. Ik ben gespecialiseerd in Legendenspelen en in Drama uit de Hoog Aelfiniaanse periode.”

Zippo grinnikte. “Legendenspelen… Dus in zekere zin spelen we hetzelfde, want een Legendenspel is heel vaak een gedramatiseerde Mythe en daar ken ik er een heel stel van. Heb je de Mythe van de Verzonken Kathedraal weleens uitgevoerd?”

“Je bedoelt Het Relaas van de Val van Vader Wilyan?” antwoordde Zayrha.

“Ja, een mooi stuk”, herinnerde Zippo zich, “het sloot mijn leertijd af.” Hij zong zachtjes voor zich heen:

“Zonnen schitterend in hemelsblauw,
Stralen van licht door glas-in-lood,
Op mistige paden als in ochtenddauw,
Tekent licht vloertegels goud en rood.

Onder de sierlijke bogen spits en hoog,
Krijgen de graven zicht op de regenboog.
Die het glas op pilaren en vloeren schrijft,
Teken van leven dat voor eeuwig beklijft.

Torens verbinden de hemel met de aarde,
Rijen pilaren dragen licht het hemelse dak,
Zonnenlicht geeft goud onschatbare waarde,
Waar eens Heilige Albarth verlossing sprak.

Duizenden handen, werkend één van zinnen,
Bouwden dit huis op de rotsen boven de zee,
Waar oceaan en eiland elkaar beminnen,
Tot deze Kathedraal, die schitterende stee.”

Zayrha glimlachte. “Ik ben er weleens geweest, daar op de zuidpunt van Corsal”, zei ze, “het was heel inspirerend, dat contrast tussen de Mythe en de door de zee overwoekerde ruïne die er nu nog staat. Alleen de schaamteloze commercie rond Albarth’s landing en de heilige plaatsen stond me tegen. Als de oude Albarth dat had gezien, was hij direct naar zijn boot gelopen en had hij haastig zee gekozen, terug naar waar hij ook vandaan kwam. Hij had volgens mij niet voorzien dat hiërarchie, macht en commercie de essentie van zijn openbaringen zo zou versluieren.

Ik heb het stuk gespeeld, maar het is geen stuk dat je bij ieder publiek kwijt kunt. De taal is nogal archaïsch en de boodschap is hier en daar te subtiel verstopt. Ik speelde zelf de rol van de Vrouwe van de Zee. Een van mijn mooiste gezichtsschilderingen, azuurblauw met goud en warmgroen. Het was een heel karwei om die aan te brengen.

Normaal gesproken brengen wij Legendenspelen en komedie in de taal die de Menlin en de Aelfin dagelijks spreken. Daarom beheers ik ook een aantal dialecten uit Althor en de omgeving van het Dal van de Thyra. Het publiek vindt het fijn als ze de klanken van hun eigen spraak horen. Het valt soms niet mee om de juiste uitdrukkingen te leren en de tongval te gebruiken zonder dat het geïmiteerd overkomt. Maar het is me gelukt…”

Ze zweeg even, want de witte wolfshond vleide zich tegen haar aan en vroeg even aandacht. Hij hief zijn kop omhoog en wilde Zayrha een lik over haar gezicht geven. Ze hield hem vriendelijk doch krachtig tegen.

“Je bent lief, Orin”, zei ze, “maar de verf is nog niet droog! Morgen kan het er weer tegen! Nu niet!”

De hond gehoorzaamde en ging bedeesd op haar voeten liggen.

“Ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe jullie hier terecht zijn gekomen”, merkte Zayrha op, “mijn huis ligt nogal een eind van de weg af.”

Synthe nam het woord. “Gisteren waren we nog in een herberg, Tuin van Bloemenvreugd, in het vorige dorp langs de Karavaanweg.”

“Ah, dat is Lilyaen’s dorp”, merkte Zayrha op, “we zijn weleens in die herberg geweest. Drukbezocht optreden en voldoende Rayls. De Lynse betaalt goed zodra ze ziet dat het vermaak haar omzet opdrijft.”

“Vanmorgen vertrokken we met redelijk weer, maar de voorspellingen van mijn lieve weerprofeet” – ze wees op Zippo – “bleken onbetrouwbaar. Het begon te regenen en tegen het eind van de middag werden we door dit noodweer overvallen. We zagen in de verte licht branden en besloten het erop te wagen. Alleen namen we niet de meest gemakkelijke weg.”

“Jullie zien eruit als ervaren reizigers die al heel wat Straekhs hebben afgelegd. Waar komen jullie vandaan?”

Synthe keek Zippo even aan. “Dat is een heel lang verhaal”, zei ze, “dat we niet in een avondje hebben verteld. We zijn nu op weg naar Jonstede, daar hoop ik een oude vriendin te treffen.”

“Lange verhalen zijn leuk voor avonden zoals deze”, bracht Zayrha ertegenin, “maar dat gaat slecht op een lege maag. Laten we eerst wat eten maken en dan verder zien. Wat ik nu in de pot heb zitten, is niet genoeg voor ons allemaal. Wie wil me even helpen met groente snijden?”

Het duurde niet lang of Synthe, Zippo en Zayrha waren bezig met het klaarmaken van een eenvoudig voedzaam maal met heerlijk verse ingrediënten. Orin keek van tijd tot tijd nieuwsgierig toe en schoof naderbij als hij het vermoeden kreeg dat er een stukje vlees over schoot.

Synthe trok onder het snijden een peinzend gezicht en stak van wal. “Althor is hier toch een heel eind vandaan? Hoe komt het dan dat je hier een huis hebt?”

“Tja, ik wilde altijd al een huis met een tuin,” antwoordde Zayrha, “ik ben gek op bloemen en groente kweken. Jullie zijn vast tegen mijn tuinhek opgelopen in het donker.

In Althor is een huis met een tuin alleen betaalbaar voor de rijken. En ik wilde een rustige plek zonder veel aanloop waar ik buiten het seizoen helemaal op mezelf kan zijn. Die plekken vind je in het Dal van de Thyra rond Althor bijna niet.

Iemand had me vijf Cirkels geleden over Cathlin’s Heem verteld, dat het hier een rustig maar achtergebleven gebied was. Ruimte zat. Daarom trok ik hier naartoe en vond dit verlaten boerenhuis. De eigenaar was snel getraceerd en ik had niet eens zo gek veel Rayls nodig om huis en land te kopen. Sindsdien heb ik alles opgeknapt en het land bijgewerkt. In het theaterseizoen sluit ik hier alles stevig af en hoop er het beste van. Tot nog toe ging dat goed, het meeste bezoek, gewenst of ongewenst, komt hier ‘s zomers.

Uiteraard is afgelegen wonen niet helemaal zonder gevaar, zeker voor een vrouw alleen. Maar ik heb Orin en mijn Snelklingen.”

Orin voelde zich aangesproken en blafte. Zayrha kalmeerde hem en wierp hem een klein versnaperingetje toe. Tevreden smikkelend trok het dier zich terug.

Na enige tijd zaten de ingrediënten in de pan en was het een kwestie van sudderen. Synthe greep de gelegenheid aan om haar nieuwsgierigheid te bevredigen.

“Waar dient jouw gezichtsschildering toch voor, en hoe doe je dat?”

Zayrha lachte. “Ik kan me voorstellen dat je die vraag stelt, want buiten het theater valt het wel op.

De schildering is voor mijn rol. In een aantal Legendenspelen die we doen zijn de acteurs herkenbaar aan de schildering op hun gezicht. Dat is een oude traditie, het publiek ziet direct welke rol je hebt en het staat nog fraai ook.

Het schilderen zelf is een kwestie van in de spiegel kijken. De meeste acteurs worden er heel bedreven in. De verf is een goed bewaard geheim, want het moet goed blijven zitten, moet kleurecht blijven, maar moet er na een serie voorstellingen ook weer af kunnen zonder dat je de huid er af moet schuren.

Voordat we het seizoen afsluiten overleggen we wat we de volgende winter gaan spelen en wie welke rol daarin krijgt. Dan kan iedereen in de zomer zijn eigen schilderingen ontwerpen. Ik heb de mijne net een paar dagen af, ik werk het nu van tijd tot tijd wat bij. Daarom hou in Orin een beetje op afstand, anders kleurt hij zijn tong met aparte kleurtjes.”

“Verbazingwekkend!” zei Synthe, “en die verf kan tegen het weer en tegen reizen?”

“Jazeker, goed recept. Maar ik zet wel een reishoed op of gebruik een sluier als ik naar Althor ga. Mijn schildering moet ook een beetje een verrassing blijven voor het publiek.”

“De schildering is erg mooi”, voegde Zippo toe, “maar waar ik het meest benieuwd naar ben, wat is jouw rol? Waar passen de patronen op jouw lijf bij?”

“Eigenlijk klap ik nu uit de school”, glimlachte Zayrha, “in Althor weten ze nog van niets. Ik speel voor de eerste keer een hoofdrol in De Snaren van Zayrha!”

Zippo knikte. “Een bekend verhaal! Vandaar die harp?”

“Dat is een gunstige bijkomstigheid. Ik doe het voor mijn liefhebberij, toen ik naar dit huis vertrok heb ik een mooie Aelfinharp gekocht. Dan kon ik de stilte op rustige wijze verbreken als ik dat wilde. Orin wordt er altijd lekker ontspannen van.”

“Harpspelen vraagt de nodige vaardigheid. Hoe heb je het geleerd?”

Zayrha pakte een fraai ingebonden boek. “Lezen en oefenen! Als je iedere dag iets doet, heb je al snel de handigheid en de smaak te pakken. Het gaat wel niet zo heel erg snel, maar ik ben nu halverwege!”

Zippo klakte waarderend met zijn tong. “De Foliant van Olyndraën! Niet het meest simpele instructiewerk voor Aelfinharp!”

“Ja, ik kan nu De Snaren van Zayrha zelf begeleiden als ik wil.”

“Gaat dat stuk over jou?” vroeg Synthe.

“Och nee, deze Legende is zeker zeshonderd Centanns oud! De naam overeenkomst is helemaal toevallig!”

“Ik ken de Mythe waar dit Legendespel op gebaseerd is,” merkte Zippo op, “het is wel een apart verhaal. Ik heb het wel geleerd, maar nog nooit voor publiek gespeeld.”

“Ik heb een idee”, stelde Zayrha voor, “ik moet toch nog repeteren vanavond. Als we nu eerst eten, kunnen we de Legende misschien samendoen. Een deel van de recitatieven buiten mijn rol hebben dezelfde tekst als de oorspronkelijke Mythe.”

“Jaah, Zippo”, viel Synthe enthousiast bij, “ik wil wel weer eens iets compleets van je horen. Je hebt de laatste tijd alleen maar fragmentjes geoefend.”

Zippo zuchtte. “Het is wel erg lang geleden, dat stuk. Stel dat ik mijn tekst kwijt ben. Dan is Zayrha’s repetitie verpest.”

“Geen probleem, ik heb het stuk ook nog niet helemaal in mijn hoofd.”

“Heel goed, dus je hebt geen enkele aanleiding tot plankenkoorts”, concludeerde Synthe met een olijke knipoog. Ze kende haar pappenheimer beter dan Zippo wilde toegeven.

“Nou goed dan, maar eerst eten. Ik ben uitgehongerd!” Zayrha inspecteerde de stoofpot. “Dat komt goed uit. Aan tafel!”

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven