De Zoon van Harley David (6)

Lamento di Tristan door John Williams

Zes: Zee

Die kleine plek groen in de dode stad was een zichtbaar begin van het herstel.

Naarmate Leon verder naar het oosten reed, bleek steeds meer, dat de natuur de wonden van de Grote Branden aan het dichten was. De vlakten waren minder kaal en vertoonden van tijd tot tijd meer begroeiing in de vorm van kleine bosjes struikgewas. Het land veranderde steeds meer van een doods levenloos oord in een domein van goede hoop. De weg liep onverdroten door naar het oosten. Vaag en verbrokkeld maar desalniettemin berijdbaar.

In het begin had Laurie’s Droom goede zin. Haar stemming werd beter naarmate de begroeiing dichter werd en er meer vogels in de lucht rondvlogen. Maar op een gegeven moment veranderde dat. Ondanks de betere omstandigheden zakte haar stemming naar het nulpunt en zat ze de hele dag in een die bedroefde stemming met de kop in de veren en beantwoordde ze Leon’s bezorgdheid niet.

Leon maakte zich oprecht zorgen om zijn kleine metgezellin. Haar scherpe opmerkingen en haar soms kinderlijke humor waren voor hem erg belangrijk geworden. Hij dacht er weleens aan hoe het was om zonder Laurie’s Droom te reizen, hoe het zou zijn als ze ziek werd en zou sterven. Dromen konden immers sterven! Op zulke momenten stopte hij die gedachte haastig weg voordat zij te groot zou worden: ze deed hem pijn.

Het hield hem bezig. Op een avond, dat ze juist een benzinebergplaats hadden bereikt, besloot hij daarom een poging te doen om die stilte te doorbreken.

Leon keek de vogel aan, die mistroostig op zijn schouder zat.

“Is er iets, Laurie’s Droom?” vroeg hij.

De vogel antwoordde niet.

“Ben je ziek? Heb je iets verkeerds gegeten?”

De vogel reageerde niet. Leon herinnerde zich plotseling, dat droomvogels niet aten.

“Ben je ergens boos over? Heb ik iets verkeerds tegen je gezegd? Je weet toch, dat ik het niet zo bedoel? Ik kom misschien weleens wat bot uit de hoek, maar ik meen het niet zo. Ik heb niets tegen je. Ik heb hoogstens weleens een pesthumeur en hoofdpijn, zodat ik je gepiep niet goed kan hebben. Dan druk ik me misschien weleens wat plastisch uit. Iets met kolerezooi en klotehandel en takketroep. Misschien heb ik je weleens uitgescholden voor irreële bos veren. Of voor weinig realistisch vliegtuig. Maar ik mag je echt wel! Echt graag! Ik zou niet weten, wat.. ” Leon voelde zich opeens een idioot. Hij hoefde toch geen redenen te gaan bedenken om zich schuldig te voelen?

Laurie’ Droom schudde nauwelijks merkbaar haar kopje. “Dat is het niet, Leon,” piepte ze fluisterzacht.

“Wat is het dan, stomme irreële bos veren? Waar zit je over in?” gromde Leon tussen bezorgdheid en ergernis in.

“Laurie,” tjilpt Laurie’s Droom, “we zijn in de buurt van de plaats, waar ze stierf en ik een geestloze droom werd. Waar ik de hoop verloor ooit uit te komen.”

Leon streelde de vogel over de rug: “Je bent toch uitgekomen, Laurie’s Droom?”

“Ja, tuurlijk, dat is ook wel zo,” piepte ze, “maar toch voel ik me ellendig. Ik voel alles weer, wat er gebeurde. Ik..”

“Wil je naar haar toe?” onderbrak Leon haar.

De vogel zuchtte: “Ik durfde het je niet te vragen. Je bent zo met die Lange Weg bezig, om die te volgen zonder een meter af te wijken. Natuurlijk is dat je goed recht, maar je leek zo onverzettelijk. Zo lang ik je ken ga je al op je doel af, wat er ook aan het einde van die weg mag liggen. Ik durfde gewoon niet.”

“Dat is mijn droom,” antwoordde Leon, “maar waar moeten we naartoe om Laurie’s graf te vinden?”

Laurie’s Droom keek schuldbewust. “Terug en een heel eind de bergen in,” fluisterde ze.

Leon dacht na. Terug, dat betekende benzinegebrek. Harley David had de benzine langs de Lange Weg verstopt. Als ze van die weg afweken was de kans zeer groot, dat ze de vorige bergplaats niet meer konden bereiken. Dan zou hij de Harley moeten achterlaten. Het was een moeilijke keus, wat moest hij de voorkeur geven: Laurie’s Droom of de zijne? Wat zou zijn vader ervan zeggen, als hij de Harley -zijn droom- zomaar in de wildernis achterliet? Hij speelde de diverse scenario’s voor zichzelf af.

Al die tijd zat Laurie’s Droom doodstil op zijn schouder. Hij voelde de druk van haar pootjes op het leer van zijn jas. Hij schudde zijn hoofd. Hij kon het niet. Hij kon haar niet in de steek laten. Hoe was het toch mogelijk, dat hij die stomme droomvogel zo hoog had zitten! Hij besloot de verklaring op zijn beloop te laten.

“Morgen gaan we,” zei hij tegen haar.

****

Dit was de tweede dag na zijn besluit om samen met Laurie’s Droom Laurie’s graf te bezoeken. De laatste jerrycan benzine zat in de tank van de Harley. Ze waren gisterochtend vroeg vertrokken en de Lange Weg terug naar het westen langs gereden. Tegen de middag waren ze bij een zijpad aangekomen. “Daar moeten we naartoe,” had Laurie’s Droom gezegd.

Gisterenmiddag had hij erg aan het bergpad moeten wennen. De Lange Weg was goed gebaand in vergelijking met dit karrespoor. Hij had al zijn vaardigheid nodig om de motor op het rechte pad te houden. Zijn motivatie was zeer groot geweest, want vaker wel dan niet gaapten er spleten en kloven naast het pad. Een val daarin zou hij niet overleven. Maar gaandeweg had hij routine gekregen.

Vanmorgen bleek hij die na een diepe droomloze slaap niet te zijn kwijtgeraakt. Het schoot weliswaar niet erg op en het kostte veel brandstof, maar ze bleven beiden ongedeerd.

Het voorwiel van de Harley spoorde in een groef in het pad. Leon voelde de ruk aan zijn armen en zette kracht om de motor onder controle te houden terwijl hij met gas en koppeling speelde. De motor reageerde soepel en alert op hem.

Hoe heeft dat karretje van Pa dit hele eind volgehouden? vroeg hij zich af, toen hij zich de afgeleefde auto herinnerde, die naast de ingang van de kelder thuis in Wasted Land’s End stond.

Zijn blik ging naar de benzinemeter. Halfvol. De kans om gemotoriseerd de Lange Weg te bereiken was nu verkeken. Hij vroeg zich af of het het waard was. Een blik op Laurie’s Droom zei hem, dat het zo was. Ze was weliswaar triest, maar ze had niet langer dat dodelijk wanhopige.

Het landschap verraste Leon al vanaf dat ze de bergen hadden bereikt. Het was woest en mooi, onaangeraakt door de tragedie van jaren terug. Waar ook de laatste rustplaats van Laurie hier mocht zijn, zijn vader en moeder hadden in ieder geval een mooie plaats uitgezocht, ver van de wanhoop, waarin ze gestorven was.

Hij vroeg zich af waarom ze hier niet gebleven waren. Hier was het nog mooi en ongerept. Maar het was ook verlaten. Dat moest de reden zijn, ze wilden niet hun dagen in eenzaamheid slijten. Een plotselinge steek van heimwee trof hem op dat moment.

Wil ik dat dan wel? bedacht hij zich.

Hij liet de gedachte glippen en concentreerde zich weer op de weg. Het ontwijken van obstakels eiste al zijn aandacht op. Behoedzaam manoeuvreerde hij tussen stenen en kuilen door. Zijn blik vloog op gegeven moment weer over de benzinemeter. Het ging bijzonder hard. Het werd tijd, dat ze op hun bestemming aankwamen, anders werd het toch nog lopen.

Het pad slingerde naar beneden, een beschutte vallei in. Ginds was het groen, een beekje, dat vanaf de bergen kwam, bevloeide het land en gaf de vruchtbare aarde een kans om planten en dieren te voeden. Het geluid van stromend water en zingende vogels vulde de lucht.

Laurie’s Droom haalde haar kop uit de veren en keek rond. Met een hoge triller vloog ze op en fladderde naar het dal. Ze verdween achter de bomen.

Zo te zien zijn we er, realiseerde Leon zich.

Met een kalm gangetje reed hij de Harley de kant op waarheen Laurie’s Droom verdwenen was. Hij reed door tot hij bij een stelletje bomen kwam, dat een heerlijk plekje aan het klaterende stroompje overschaduwde. Hij wist, dat hij er was.

Hij stopte de motor en stapte af. Het einde van de rit voor de Harley, hij hoefde niet eens op de benzinemeter te kijken om in te schatten, dat er bijna geen druppel meer in de tank zat. De motor tikte nog wat door alsof hij geen zin had om voorgoed stil te vallen.

Zelf had ik ook wel op zo’n plekje willen rusten, mijmerde hij.

Laurie’s Droom zat op een met gras overgroeide bult onder de bomen. Leon bekeek het tafereel. Dus hier lag de halfzuster, die hij nooit gekend had. Waarvan hij nooit geweten had, wat zijn vader en moeder voor haar voelden. Hij vroeg zich af wat voor kind ze geweest was. Hij wist alleen, dat ze maar een paar jaar oud was, toen ze stierf, meer niet. Meer hadden Harley David en Ewrynne aan hem niet kwijt gewild.

Alhoewel, hij kende nu haar droom. Haar verlangen om een broer te hebben, waarmee ze kon praten, kon lachen, haar verhalen aan kwijt kon, die ze kon bemoederen als dat nodig was en waarbij ze kwetsbaar mocht zijn. Dat kleine naïeve vogeltje met wijsheid, een droom, die nooit volwassen had kunnen worden.

Hij liep naar het grafheuveltje toe en ging op zijn hurken zitten. Laurie’s Droom trippelde naar hem toe en sprong op zijn schouder. “Daar ligt Laurie,” zei ze, “ik vind het eeuwig zonde, dat jullie elkaar nooit zullen leren kennen. Je vader was dol op haar, het was het eerste kind, waar hij van hield.”

Leon trok zijn wenkbrauw op en grijnsde: “misschien was ze wel een vervelende grote zus geworden, die op alles wat ik doe iets te zeggen had gehad en in iedere vrouw, waar ik mee aankom op de een of andere manier een concurrente had gezien, zodat ze steeds had lopen mopperen, dat het geen type voor mij was en dat ik mezelf verslingerde aan de eerste de beste del.”

Laurie’s Droom tjilpte opgewonden: “Als dat zo was geweest had ik je ‘s nachts wakker moeten houden met mijn gezeur en je veel vaker in het oor moeten pikken!”

“Dat valt inderdaad wel mee,” suste Leon haar, “maar het blijft speculeren, natuurlijk. Toch moet je op haar lijken…”

Hij liet zijn blik nog even over het grafheuveltje gaan.

Vaarwel, Laurie, dacht hij, als je inderdaad bent zoals jouw droom, dan vind ik het jammer, dat ik je nooit zal leren kennen.

“Tijd om te vertrekken, Laurie’s Droom,” brak hij zijn mijmering af, “we hebben nog een heel stuk lopen voor de boeg voordat we het einde van de Lange Weg bereiken.”

Hij haalde het hoognodige van de Harley af: wapens, een deken, wat los spul en klein gereedschap. Toen pakte hij zijn waterzak om hem bij te vullen bij het stroompje. Hij passeerde Laurie’s grafheuvel en bekeek het struikgewas, dat de plaats omzoomde.

Daar schitterde iets in de zon. Nieuwsgierig liep Leon er naartoe en baande zich een weg door de struiken. Toen hij zag wat daar stond slaakte hij een vreugdekreet, die door het kleine dal echode en zich daarmee steeds herhaalde.

“Benzine! Verduiveld, pa, ik krijg wat van die geintjes van je!”

In korte tijd had hij zijn tank weer vol en de jerrycans gevuld. Hij kon weer rijden, hij hoefde Harley David’s droom niet achter te laten. Het deed hem goed om alle spullen weer op te pakken en het plekje van Laurie’s Droom weer in orde te maken.

Een gedachte liet hem niet los. Hij bestudeerde Harley David’s kaart aandachtig maar zag geen enkel teken, dat wees op deze plaats. Hij kon zich weliswaar oriënteren maar deze plaats stond er niet op.

Hij dacht daarover na. Opeens kwam hem een herinnering voor de geest.

Het was bijna avond toen Harley David en Leon op een van hun tochten een kamp opsloegen en ‘s avonds uitrustten van de vermoeienissen van de jacht, soms pratend, soms in de vlammen starend.

“Toen jij zo oud was als ik, wist je toen hoe je jouw leven in zou gaan richten?” vroeg Leon aan zijn vader.

Harley David lachte: “ja, dat wist ik, dat wisten we allemaal. De Lange Weg naar de top en een comfortabele oude dag met een goede pensioenvoorziening!”

“Heb je er dan nooit spijt van gehad, dat het nu zo gelopen is?”

“Ja, heel soms,” zei Harley David, “maar ik heb ook iets geleerd.”

Leon trok vragend zijn wenkbrauwen op.

“Ik heb geleerd, dat als je door je eigen keus of door het lot van je eens gekozen weg afwijkt, dat niet hoeft te betekenen, dat je je bestemming niet bereikt.”

Bedankt voor de hulp, Pa! dacht Leon. Hij glimlachte, stapte op en startte de Harley. Ze waren weer op weg!

****

De dagen waren voorbij gegleden zonder incidenten. Al die tijd had de motor regelmatig gelopen, kilometer na kilometer van de Lange Weg achter zich latend.
‘s Morgens gingen ze de dageraad tegemoet en ‘s avonds reden ze achter hun schaduwen aan.

Het land bloeide steeds meer op, de natuur overwoekerde de puinhopen en dekte het verleden toe met een kleed van groen en kleuren. Bovendien kwam er een frisheid en een zilte geur in de lucht, die Leon niet kende. Het krijsen van meeuwen was een duidelijk teken.

“Ik weet waar we naartoe gaan,” zong Laurie’s Droom, “je zult verrast zijn!”

De zee was inderdaad een volkomen verrassing voor Leon, toen ze afdaalden naar de kust. Zo’n groot water had hij van zijn leven nog nooit gezien. De meertjes in de wildernis, die hij kende waren steeds te overzien, stond je aan de ene kant, dan zag je de overkant. Maar dit water ging verder dan de horizon. Leon gaf gas, zo graag wilde hij het strand bereiken.

De weg liep dood op het strand en ging niet verder. Hier was het begin. Leon zette de Harley stil en stapte af. Hij liet zijn helm achter en liep met Laurie’s Droom op de schouder naar de vloedlijn. De frisse zeewind speelde met zijn haar en het stuifwater van de branding maakte zijn gezicht en handen nat. Joelend rende hij heen en weer en probeerde hij zijn stem te meten met die van de branding, de wind en de krijsende meeuwen.

Hij liep terug en sprokkelde wat hout voor een vuur. Als ze hier wilden kamperen moesten ze wat warmte hebben tegen die felle wind. Hij groef een kuil voor een vuurplaats en schikte het gesprokkelde hout.

Toen plofte hij naast de motor in het zand en bekeek bedachtzaam de golven, die in een eeuwig ritme op het strand beukten. Laurie’s Droom zocht op zijn schouder beschutting tegen de stevige wind.

“Dus dit is het begin van de Lange Weg,” mijmerde hij voor zich heen. Hij wendde zijn hoofd naar de vogel: “Wist jij dat, Laurie’s Droom?” vroeg hij.

“Geleerde boeken van vroeger zeggen, dat het leven ooit in de zee is begonnen,” wist Laurie’s Droom te vertellen, “maar ik ben nu eenmaal geen droom van een wetenschapper, dus het fijne weet ik er niet van.”

Leon staarde opnieuw naar de golven. Schitterend metaal trok zijn aandacht. Hij kwam haastig overeind en steunde op de Harley terwijl hij verbaasd naar de zee keek.

Gracieus kliefden glanzende metalen vissen de golven. Soms sprong er een op en doorbrak in een heftige eruptie van opspattend water het wateroppervlak om onder te duiken. De dieren zagen er wreed en bloeddorstig uit, de bekken met naar binnen gekromde tanden joegen Leon angst aan. Hun spitse neuzen, gladde vinnen en slanke lijven waren gebouwd op pure snelheid. Een woeste klap van hun staart kon de vissen als een bliksemschicht laten wegschieten om hun verraste prooi te grijpen.

Leon’s verrassing werd nog groter. De vissen, die hij eerst had gezien waren slechts de voorhoede. Nu kwam de hoofdmacht in zicht. Ruim veertig metalen vissen spoedden zich voorwaarts. Allemaal waren ze bereden, mannen en vrouwen klemden zich met hun benen vast aan de vissen en bestuurden ze met een lichte aanraking op de rug van de dieren. Hun spiegelbeelden kleurden de ruggen en flanken van de vissen.

Met een hoge kreet maakte een van de ruiters zich los uit de groep van veertig en spoedde zich in de richting van het strand. De anderen schreeuwden iets bevestigends terug en gingen verder. Ze verdwenen in korte tijd met hun rijdieren uit het gezicht.

De vis met zijn berijdster -Leon zag, dat het een vrouw was- zwom een paar rondjes alsof zij de situatie eerst op wou nemen. Toen riep ze iets tegen de vis en liet ze zich van zijn rug af vallen. De vis verdween onder water.

De vrouw zwom door de branding heen en klauterde op het strand. Toen liep ze naar de plaats toe, waar Leon en Laurie’s Droom stonden te kijken. Nu had Leon de gelegenheid om haar rustig op te nemen.

Ze was even groot als hij. Lang donker haar omlijstte haar gezicht en viel tot haar heupen. Het was soms springerig en dan weer stug door het zout in het zeewater. De wind speelde ermee, waardoor het zich op allerlei manieren om haar lichaam heen drapeerde en van tijd tot tijd details van schoonheid benadrukte. Leon vond het mooi, heel anders en veel wilder dan de stijve knotjes en gevlochten haren van de vrouwen, die hij van thuis kende.

Leon kon het niet nalaten haar verder te bekijken terwijl ze dichterbij kwam. Ze was gespierd, goed gevormd en ongetwijfeld sterk, anders kon je jezelf op zo’n rijdier niet handhaven. Ze droeg kleding, die doelmatig was voor een rit op zee: het was weinig, maar getuigde van een goede smaak. Wat Leon vooral opviel waren de sieraden rond haar onderarmen en onderbenen: kunstig in spiralen bewerkt goud -alhoewel dat een gok van hemzelf was- met rode edelstenen. Ze gaven haar iets bijzonders mee.

Met een open blik keek ze hem aan, haar gezicht ontspannen, er speelde bijna een glimlach om haar mond.

Maar Leon wist zeker, dat hij niet hoefde te proberen naar zijn kruisboog te tasten. Hij had het gevoel, dat ze dan sneller zou aanvallen dan waartoe haar rijdier in staat was. Haar nonchalance gaf dat aan.

Hij beantwoordde haar blik -hij probeerde als tegenprestatie even open te kijken als zij- en glimlachte.

Ze liep naar de Harley en streelde over de benzinetank en het chroom van de koplampen. Toen richtte ze haar blik op Leon. “Is dit jouw rijdier?” vroeg ze. Ze had een aangenaam stemgeluid.

Leon knikte. De vrouw ging in het zand zitten en gebaarde hem hetzelfde te doen. Leon deed het. “Wil je me jouw verhaal vertellen?” vroeg ze.

Leon voldeed aan haar verzoek. Het was al avond toen hij zijn geschiedenis besloot: “En zo kwam ik hier terecht. Ik heb gezien wat ik wilde zien en ik ga morgen weer terug.”

Hij stond op om het vuur aan te steken en ging weer zitten. Hij keek de vrouw aan: “Wat denk je, zou het nu jouw beurt zijn om je verhaal te doen?” De vrouw lachte breed, haar witte tanden blonken in het licht van de vlammen. “Zo is het,” zei ze.

Haar verhaal was langer dan het zijne. Het was een vertelling met een ver verleden. Het was een verhaal waarin Leon ook toekomst voelde. Ondertussen dommelde Laurie’s Droom rustig op zijn schouder. Toen de vrouw klaar was, bleek het vuur uitgebrand en kleurde de hemel ver boven de zee rood.

“Dus je vertrekt vandaag?” vroeg ze, “je blijft hier niet? Jouw verhaal is nog niet af, ik wil nog meer weten. Ik ben nieuwsgierig van aard.”

Leon knikte: “Ik ga weer terug naar waar ik gebleven was. Mijn plaats is niet hier.”

“Jammer.”

Leon verwachtte half en half, dat de vrouw haar vis zou roepen en over de zee zou verdwijnen. Maar ze deed dat niet, in plaats daarvan bleef ze rustig zitten.

Leon pakte zijn spullen op en startte de Harley. De vrouw veerde op en liep naar hem toe. Met haar hand voelde ze de hartslag van de machine. Ze spiegelde zich in het chroom. Toen keek ze Leon aan: “Heb je nog een plekje op je rijdier?” vroeg ze.

Laurie’s Droom wilde protesteren -ze was bang, dat ze in de verdrukking zou komen-, maar ze hield haar snavel, toen ze zag, dat Leon knikte.

“Dan rij ik met je mee,” zei de vrouw monter en ze wipte achterop, waarbij ze er voor oppaste Laurie’s Droom niet al te veel lastig te vallen. Eventuele protesten van het dier smoorde ze in de kiem, door de vogel subtiel over de kop te strelen.

“Dat zit wel goed,” merkte Leon op, “maar voordat we verder gaan, hoe heet je eigenlijk?”

“Dat kan ik jou ook wel vragen,” kaatste ze laconiek terug, “zullen we dat maar de volgende rustpauze bespreken?”

Leon kon een glimlach niet onderdrukken. Hij zette zijn helm op en stapte op zijn Harley. Toen gaf hij gas en verdween de motor met passagiers in westelijke richting uit het gezicht.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Scroll naar boven