Klassiek: Franz Schubert

Franz Schubert

Schubert was zoon van een onderwijzer, kreeg een brede algemene opleiding en les in zang, viool, piano en orgel. In 1808 werd hij opgenomen in de hofkapel en het Stadtkonvikt (Wiener Sängerknaben); spoedig was hij al concertmeester en plaatsvervangend dirigent van het huisorkest van het Stadtkonvikt.

Bij Salieri (jawel, de vermeende “bad guy” uit de film Amadeus) studeerde hij contrapunt en compositie en onder diens invloed ontstonden zijn eerste composities (kleine kwartetten, pianostukken en liederen, w.o. Hagars Klage).

In 1813 voltooide hij zijn Erste Symphonie in D gr.t. Eind 1813 werd hij hulponderwijzer bij zijn vader (tot 1817). Tot de composities uit deze periode behoren zijn eerste Mis in F (1814), zijn eerste belangrijke lied Gretchen am Spinnrade (uit Goethes Faust; 1814), de ballade Erlkönig (tekst van Goethe; 1815, een van de 145 liederen uit dat jaar) en de symfonieën 2-5 (waarvan de vierde als Tragische het bekendst is geworden), de kleine Sonaten voor viool en piano op. 137 en in 1816 alleen al meer dan honderd liederen, o.a. Der Wanderer.

Door de materiële steun van vrienden, o.w. Mayrhofer en Franz von Schober, werd Schubert in staat gesteld zich geheel aan de muziek te wijden. Door von Schober leerde hij de zanger J.M. Vogl kennen, die zich voor zijn liederen ging inzetten; de eerste uitvoering van deze liederen vond meestal plaats op muziekavonden in de vriendenkring (Schubertiaden).

Schuberts leven verliep in benarde omstandigheden. Zijn teruggetrokken en schuchtere aard waren niet bevorderlijk voor het bekleden van een openbaar ambt. De hem aangeboden organistenfunctie aan de Hofkapel sloeg hij af; daarentegen solliciteerde hij tevergeefs naar de post van kapelmeester aan de Hofkapel en aan het Kärntnertor-theater. In het openbare concertleven speelde zijn werk tijdens zijn leven geen rol; slechts één concert (1828) had succes.

Schubert stierf in Wenen in 1828. Hij werd op het Währinger Friedhof begraven. In 1888 is zijn stoffelijk overschot naar het Zentral Friedhof te Wenen overgebracht.