Dertig Cirkels van de Zonnen

Hier volgt een fragment van de Caethlyaanse Legende De Dertig Cirkels van de Zonnen, dat speelt in een van de zuidelijke streken van het Caethlyaanse continent Aethya, een droog woestijngebied met kleine verspreide nederzettingen bij de waterbronnen. Ik schreef het verhaal als een verjaardagscadeautje voor een Amerikaanse vriendin van ons. Ik begon het verhaal in het Engels, maar besloot het eerst in het Nederlands af te maken voordat ik het zou vertalen.

De Dertig Cirkels van de Zonnen bevat het verhaal van de grote Althoriaanse tovenares Yanaraia Althaior, gevat in een raamvertelling van de belevenissen van Zippo de Mythecantor en Synthe de Zwerfster, twee van de karakters van de Caethlyaanse Legendencyclus. Het fragment omvat het eerste hoofdstuk van "het doek" van de raamvertelling, waarin Yanaraia besluit haar oude leven achter zich te laten.

Helder schenen de Zonnen

Dertig Cirkels van de Zonnen,
Vormen Lichaam, Geest en Ziel in hun baan,
In een leven nog slechts nauwelijks begonnen,
Met de lange weg die het moet gaan.

De vrouw strekte haar armen uit en hief ze naar de blauwe lucht. Toen liet ze de woorden op de vleugels van haar heldere stem uitvliegen. De klanken van het lied plantten zich licht als een veertje voort, weerkaatsten tegen de zandverstuivingen van de woestijn in het zuiden en keerden als zwakke echo weerom.

Helder schenen de zonnen Anor en Danor in de strakblauwe lucht boven de woestijnen van Al Ahrb in het zuiden van Aethya. De hitte van hun stralen zetten de lucht boven het barre land in beweging, zetten die aan tot een dans, die je duidelijk kon zien aan de trilling boven de horizon. Een wilde dans die het uitzicht onbestemd maakte en soms dingen voor het verbaasde oog tevoorschijn toverde, die er niet waren.

Het licht van de zonnen toverde goud op het dorre gras van de vlakte in het noorden, die hier zijn einde vond. Ook in noordelijke richting trilde de lucht boven de horizon. Maar niet alles was daar waan. De kring van stenen, die als oude tanden uit de aarde oprees, tekende zich in de verte af.

Het licht van de zonnen weerkaatste schitterend zilver en goud in een klein stroompje, dat kronkelend in de zandwoestenij in het zuiden verdween, het water een laatste overblijfsel van de hoop op leven, die hoog in de bergen was begonnen. Het passeerde nog een dorpje op ongeveer twee uur gaans en kronkelde toen met onbekende bestemming de woestijn in. De bewoners van het dorpje hadden er weinig behoefte aan om die bestemming te onderzoeken.

Wat was dit lang geleden anders! Breed en snelvlietend was de stroom op zijn weg van de bergen naar de zee in de dagen na het Tweede Glaciaal toen de zonnen de gletschers smolten, die de bergruggen in het noorden in hun ijzige greep gevangenhielden. Breed, snelvlietend en vrijgevig bevloeide de rivier de weidse oeverlanden en vulde ze met groen en bloeiend leven.

Maar deze dagen gingen voorbij. Langzamerhand veranderde het klimaat door de Cirkels van de Zonnen heen. Het werd droger en warmer, het verweerde de streek, die eens groen was. Dag en nacht bliezen de winden, die de vruchtbare aarde verwoeien en met zich meevoerden zodat de kale rots, het gebeente van de wereld, zichtbaar werd zoals de botten van een gecompliceerde breuk door het bloedige vlees steken.

Onafgebroken gierden de winden. Ze droegen de aarde van het oppervlak van de rotsen weg en polijstten ze met het eeuwig schurend zand tot de zwarte steen duister glansde in het zonnenlicht. De eens groene wouden verdwenen van het toneel en het land veranderde in een grasvlakte met spaarzame bosjes. Daarna verdween het geboomte en speelde de wind slechts met het droge taaie gras van een savanne. En toen verzwolg de gloeiende woestijn het land en overstroomde alles met brandend zand.

De vlakten werden kaal en onvruchtbaar en het leven sliep en wachtte op de momenten, dat de spaarzame slagregens het zand bevloeiden. Dan veranderde de laaggelegen delen van de woestijn in een zee van bloemen, die hun korte leven slechts leefden om zich voort te planten, om hun verhaal aan de toekomst door te geven.

De vrouw zuchtte en haalde haar hand door haar loshangende lange zwarte haar dat nog niet samengebonden was door het teken van de Tweede Trentelyane. Het gaf aan dat ze jonger was dan dertig Cirkels van de Zonnen. De wind van de woestijn speelde met haar haren en vormden ze tot een passende omlijsting voor haar expressieve gezicht waarin haar peilende donkere ogen steeds dieper trachtten te kijken dan de fysieke werkelijkheid alleen.

Zit je weer te piekeren, Yanaraia, dacht de vrouw bij zichzelf.

Yanaraia droeg haar haren los volgens de gewoonte van de Noventale, de gangbare geloofsovertuiging van de Menlin in haar dorp. De vrouwen die ouder waren dan dertig Cirkels en de Tweede Trentelyane waren ingegaan droegen als teken daarvan een gouden kam die een eenheid leek te vormen met een kunstig gevlochten haarvlecht. Op de kam stonden de fijn bewerkte symbolen van de strijd tussen ervaring en universele wijsheid.

Yanaraia was geen buitengewoon mooie vrouw volgens de normen van degenen die slechts de buitenkant beschouwen. Je kon zeker niet zeggen dat ze lelijk was, maar ze leek niet op die wonderschone Arhbmeisjes, die bij de stamhoofden van de Ahrbs in de gunst staan. Ze speelde geenszins een rol in de hartstochtelijke dromen van jonge mannen, dromen die vervagen in het licht van de morgen en niets anders achterlaten dan een knagende herinnering aan lust en een ergernis, dat het lichaam het verschil tussen droom en werkelijkheid niet kan ontwaren en op gelijke wijze reageert. Ook bezat ze niet de pracht en de schittering van de vrouwen, die aan het hof van de Hoogste Gids woonden, ver weg in de veelbezongen hoofdstad Al-Theia.

Ze zag er stevig uit, niet plomp maar zeker niet slank. Ze had de bouw voor lange tochten in de woestijn en hard werk op de schrale akkers bij de oevers van het stroompje.

Geschikt voor lange reizen, droomde ze soms.

Haar moeder had haar altijd gezegd, dat haar schoonheid slechts herkenbaar was door degenen, die haar voelden. Menlin, die slechts de oppervlakkige waarneming van hun ogen gebruikten zouden haar niet zien. Yanaraia's moeder had gelijk, het was niet het beeldhouwwerk van haar lichaam, dat haar verschijning bepaalde. Het was dat ongrijpbare, het charisma dat buiten de fysieke waarneming viel. Het was de blik die uit haar donkere ogen straalde als zij zweeg, een blik die warmte uitstraalde, vervuld van medeleven of liefde als ze wilde. Een sensitief waarnemer zou haar oogopslag herkennen waar iemand die slechts oppervlakkig keek niets zou zien.

Yanaraia voelde de hitte van de zonnen en nam een besluit. Ze floot schel en mekkerend kwamen daarop een aantal geiten uit het hoge gras tevoorschijn. De grasvlakte leek hier aan de woestijn te grenzen zoals het land aan de zee grenst. Hier en daar drongen de zandverstuivingen op en waren een paar half bedolven pollen het enige teken van wat door het zand overspoeld was.

"Kom jongens", sprak ze de geiten toe, "de zonnen staan op hun hoogst en het is tijd om beschutting te zoeken." Ze leidde de dieren naar een bosje van lage bomen aan het stroompje, omzoomd door een paar rietkragen aan de oever. Daar stond een kleine hut naast een omheind stukje land in de schaduw. De dieren waren gewend aan de routine en liepen zelf de omheining binnen. Yanaraia sloot het hek en ging op een boomstronk voor het hutje zitten. De zonnen wierpen hun stralen door het bladerdak van de bomen en toverden lichtvlekken als sieraden op Yanaraia's gezicht.

Yanaraia dronk een kom geitenmelk en at wat van het brood, dat ze van thuis had meegenomen. Een thuis, dat haar evenveel gezelschap bood als hier. Ze mijmerde verder over wat haar moeder tegen haar placht te zeggen. Ze onderdrukte een steek van pijn in haar hart.

Er waren tijden dat Yanaraia de uitspraak van haar moeder meer zag als een poging om haar op te monteren. Dan was ze wanhopig omdat ze geen echt contact kon krijgen met anderen of dat ze zonder hoop op vervulling met een verliefd hart een schim najoeg. Dan werd haar moeders bemoediging een schrale troost omdat ze diep in haar hart wist, dat zij gelijk had. Haar sensitieve kant was ontzettend sterk en dat straalde ze uit. Dat schrok de Menlin en in het bijzonder de mannen af.

Fa' minha Al Faeryan noemen de Menlin me, dacht ze, "Zij die met Geesten praat". Ze zijn bang voor me.

Ze zuchtte bij die gedachte en zong de tweede strofe van de ballade Dertig Cirkels van de Zonnen.

Dertig Cirkels van de Zonnen,
Waar zijn alle Eerste Keren gebleven?
Het lijkt of alle draden zijn gesponnen,
En het Lot je niets meer kan geven.

Yanaraia moest deze ballade uit het hoofd leren voor haar inwijding in de Tweede Trentelyane, de overlevering van de Noventale. Deze kleine groep Ahrbs geloofde dat het leven -de Noventalynde- verdeeld was in drie Trentelyanes, perioden van dertig Cirkels van de Zonnen.

De Eerste Trentelyane was het begin van iemands leven, zij verschafte alle Eerste Keren en verschafte daarmee de grondslag voor ervaring en kennis over jezelf en de anderen in de wereld. De Tweede Trentelyane zou het slagveld zijn tussen deze kennis en ervaring en de universele tijdloze wijsheid. Alle ervaringen moesten worden geëvalueerd en doorleefd in het grotere kader van het heelal. De Derde Trentelyane zou de vrede brengen na de oorlog van de Tweede en het hart zou de waarheid van het Alles dat er Is kennen voordat het samen met de ziel op de laatste reis huiswaarts zou trekken.

Sommigen fluisterden dat een echte volgeling van de Noventale zou sterven aan het einde van de Derde Trentelyane want dan was de ziel klaar om in vrede te vertrekken. De leer kende ook geen Vierde Trentelyane. Er waren echter zeer weinigen, die deze uitspraak konden controleren, omdat negentig Cirkels van de Zonnen een zeer respectabele leeftijd was onder het volk van de woestijn. Zodoende verwierpen de meesten dit gerucht.

Yanaraia ging verder met haar lied en de woorden vulden de lucht en vermengden zich met het zachte gefluister van het rimpelende water en het ritselen van de bladeren.

De zonnen schijnen helder en fel,
Voordat jouw eerste Cirkel naakt,
Eenheid in liefde is meer dan spel,
Als zij 't begin van je leven mogelijk maakt.

Yanaraia probeerde zich deze liefde te herinneren. Ze kon het niet. Nooit had ze de liefde tussen haar ouders in werkelijkheid gezien. Nooit had ze een blijk van genegenheid of een verstolen warme blik ontwaard. Alles wat ze ervan wist kwam uit haar moeder's verhalen, haar herinneringen uit de tijd voordat Yanaraia -haar jongste kind- was geboren. Uit die verhalen had ze de zekerheid gekregen dat beiden haar erover zouden hebben verteld, over datgene dat hen samenbond. Yanaraia zuchtte. Ze had dat zo graag van hen gehoord, al vanaf het moment dat ze dat oude en eeuwig wonderlijk verhaal voor zichzelf wilde begrijpen.

Helaas... Nooit zou ze dit verhaal van liefde van haar beide ouders horen. Haar vader was gevallen terwijl hij zijn gezin tegen de strijders en plunderaars van een oorlogszuchtige Ahrb stam verdedigde, samen met de weinige dapperen van hun stad. De strijd was ongelijk en wreed geweest. Haar moeder en haar twee zusters waren er slechts tenauwernood in geslaagd om aan de plundering en brandschatting van hun stad te ontkomen terwijl Yanaraia zelf nog in haar moeder's schoot leefde, onbewust van al dit leed.

Onbewust?

Yanaraia groef in haar herinneringen en voelde het weer. Ze dacht al haar leven lang dat ze die pijn en dat verdriet had gevoeld. Ze droeg een beeld met zich mee van die laatste keer, dat haar moeder en haar vader elkaar in de ogen hadden gekeken met een blik die het verdriet van een laatste vaarwel en een belofte van hoop in zich verenigde.

Onze liefde zal niet sterven, vrouwe van mijn hart, ook al zijn we hier zelf niet meer, ook al zal het lot ons misschien scheiden. Ergens in de eeuwigheid zal zij weer opbloeien.

Dat waren de laatste woorden van haar vader geweest voor hij zich na een kort werzien wederom naar de hete en taaie strijd in de straten spoedde. Yanaraia had ze nooit in werkelijkheid gehoord, maar ze had ze gevoeld toen haar moeder ze hoorde en huilde om het afscheid.

Yanaraia verbeeldde het zich dat ze het branden van hun huis nog had gezien door de ogen van haar moeder en dat ze het gebral en gelach van de vijandelijke overwinnaars door de oren van haar moeder had gehoord. Ze droomde weleens van de beklemmende vrees en de wanhoop op de lange vlucht door de woestijn, die schijnbaar eeuwige zoektocht naar veiligheid. Als ze dan 's morgens wakker werd verbaasde en beangstigde die droom haar. Rond die tijd kon ze toch slechts in veiligheid hebben gesluimerd met de hartslag van haar moeder in haar oren en haar eigen hartenklop daarop afgestemd? Maar wie kan de band tussen moeder en kind verklaren als zij nog één zijn? Wie heeft kennis van de dingen, die ze zonder woorden uitwisselen?

Het gebeurde bijzonder weinig dat haar moeder over hun ontsnapping vertelde en over de lange weg door de woestijn die daarop was gevolgd, die lange weg die hen tenslotte naar Finah Al Aqvivan had geleid. Ze verhaalde weleens fragmenten van die vertelling op de lange winteravonden wanneer de zandstormen de muren van hun huis lieten trillen en een triest lied in de schoorsteen huilde.

Finah Al Aqvivan, dacht Yanaraia, het "Einde van het Levende Water" noemen ze dit dorpje. Maar voor ons -ook voor mij- was deze plaats het begin van een nieuw leven.

De inwoners van het dorp hadden de vluchtelingen warm ontvangen, medelijden met hen gehad en hen tenslotte in hun midden geaccepteerd. De Noventale leerde hen Mededogen te tonen in plaats van Vijandschap, zelfs tegen beter weten in. De Ahrbs van Finah Al Aqvivan volgden deze leer en brachten haar in praktijk. In dit dorp werd Yanaraia geboren.

Ze haalde adem en ging verder met haar lied.

De eerste Cirkel van de Zonnen,
Brengt de eerste kreet van je leven,
Droefheid om een Paradijs, zo plots geronnen?
Of hartstocht om naar nieuw leven te streven?

Yanaraia's moeder en haar gezin -naast Yanaraia zelf had ze nog twee dochters, de tweeling Laëndryan en Thaëse- vonden rust in Finah Al Aqvivan. De gemeenschap nam hen welwillend op en wees hen voor hun levensonderhoud een klein stukje schraal land aan het stroompje toe. Het was niet zo dat men Yanaraia's moeder en haar dochters niets méér gunden dan dit hardvochtig stukje aarde. Integendeel, de grond werd zo eerlijk mogelijk verdeeld. Maar het simpele feit lag er, dat de natuur op deze plaats niet meer rijkdom bood. Daarom was hun bestaan hard. Maar het was niet eenzaam, want de Menlin van Finah Al Aqvivan hielpen elkaar wanneer nodig en stonden elkaar bij in zowel materiële als niet materiële nood.

Met zijn allen bewerkten ze het stukje land, bevloeiden het met water uit de stroom en hun eigen zweet en wonnen er het nodige van om te eten en te ruilen met de dorpsgenoten.

Daarnaast voorzagen ze met hand- en spandiensten zoals spinnen, weven, naaien, en pottenbakken in hun levensonderhoud en genoten ze een vrij goed leven zonder al te grote zorgen. De herinnering aan hun vlucht bleef weliswaar, maar ze zagen in, dat ze op deze plaats geen gevaar meer liepen. Finah Al Aqvivan was te arm en te zeer afgelegen om interessant te zijn voor op buit beluste lieden.

Geen slavenhaler zag brood in een lange tocht door de woestijn, die eventueel buitgemaakte slaven zou doden voordat ze de slavenmarkt in Al Theia zouden bereiken. Geen roversbende vond de schamele huisraad de moeite van het roven waard, de zwart gesluierde schrik van de woestijn richtte zich liever op de karavaanroutes die hier tientallen dagreizen vandaan bevonden. Daar lag de rijke buit voor de vermetele die het geluk en de vaardigheid had beter te vechten dan de escortes van harde huurlingen die de karavanen beschermden.

Yanaraia schraapte haar keel en boog haar stem opnieuw in melodie en woorden:

Een verdere Cirkel van de Zonnen,
Brengt een warme glimlach op je gelaat,
Naar eenieder die tegen je lacht en praat,
Nog onbewust van gemaskerd kwaad.

Een wijdere Cirkel van de Zonnen,
Leert je praten, leert je lopen,
Leert je zoeken, leert je hopen,
Met spontaniteit zo onbezonnen.

Was Yanaraia's moeder zwijgzaam geweest over het leven in hun vorige woonplaats en hun radeloze vlucht, over Yanaraia's jeugd had ze des te meer verteld. Yanaraia glimlachte bij de herinnering aan voorbije Cirkels van de Zonnen.

Toen Yanaraia nog een zuigeling was sliep ze in een overschaduwd kribje aan de rand van hun akker. Eens in de paar uur onderbrak Yanaraia's moeder dan haar werk, legde Yanaraia aan haar borst en keek uit over de woestijn waarin het stroompje verdween.

Yanaraia herinnerde zich haar moeders blik wanneer ze dat vertelde. Haar ogen stonden in de regel zacht en vaag verdrietig als ze sprak over haar gedachten en het gemis dat ze voelde als ze over de zandduinen staarde met de traag sabbelende half slaperige Yanaraia aan haar borst. Op dat moment miste ze haar geliefde die zich voor hen had opgeofferd en was ze wanhopig.

Yanaraia mijmerde. Nooit had een ander die plaats in het leven van haar moeder kunnen innemen. Ze vroeg zich af of dat zo verstandig was geweest. Ze zou immers eenzaam zijn geworden als ook Yanaraia haar huis ging verlaten, net zoals Laëndryan en Thaëse, die nu met hun geliefden leefden.

Ik zal haar huis verlaten dat nu het mijne is, dacht Yanaraia wrang, maar juist om dat leven te ontvluchten.

Een enkel moment voelde ze zich schuldig over die voorgenomen vlucht. Ze had het haar moeder nooit durven zeggen hoe de beklemming haar aangreep naarmate haar Tweede Trentelyane naderde. Ze had daar veel schuldgevoel over gehad.

Ze zuchtte. Dat is nu niet meer nodig, dacht ze.

Toen liet ze haar gedachten naar haar jeugd terugglijden.

Yanaraia's jonge leven verliep vanaf haar geboorte rustig en geleidelijk in de gang van de seizoenen van de Cirkels van de Zonnen en van het leven zelf. De wrede wereld van voor haar geboorte keerde slechts in een enkele steeds verder vervagende nachtmerrie terug.

Haar moeder verhaalde soms hoe ze had leren lopen en praten en haar dagen doorbracht in de stoffige straatjes van het dorp temidden van een kwetterende meute kleintjes. Ondanks de soberheid van het bestaan in Finah Al Aqvivan was het leven er goed en tierde liefde en de gevolgen daarvan er welig. Daardoor was er aan speelkameraadjes geen gebrek en overstemde het geluid van spelende kinderen bij het riviertje ruimschoots het murmelen van het water.

Haar moeder vertelde hoe beiden in het stroompje bij de akker had gepootjebaad toen Yanaraia nog niet zwemmen kon en hoe ze Yanaraia dat zwemmen uiteindelijk had geleerd. Want ook al was het water niet diep, je kunt in water dat tot je middel komt al verdrinken als je de zwemkunst niet machtig bent.

Toen Yanaraia haar peuter- en kleuterleeftijd ontgroeide was het gedaan met de rust en de spelerij. Haar moeder leerde haar spinnen en weven en de kleine karweitjes doen die in het huishouden nodig waren.

Toen ze tien Cirkels van de Zon oud was en haar zusters het huis reeds hadden verlaten stuurde haar moeder Yanaraia erop uit met de paar geiten die ze bezaten. Een paar uur gaans naar het noorden begonnen de droge grasvlakten die nog niet door de woestijn waren verzwolgen. Daar konden de geiten voedsel vinden. Daar bevonden zich langs het stroompje een paar rietkragen en een laag bosje dat schaduw en beschutting bood. Die plaats zou vele Cirkels van de Zonnen lang Yanaraia's tweede huis worden.

Gedurende haar elfde Cirkel van de Zonnen bracht ze daar samen met haar moeder de nodige dagen en nachten door terwijl haar zusters het werk op de akkers deden als ze gereed waren met hun eigen huishouden. De Menlin van Finah Al Aqvivan hielpen elkaar en daardoor bleef er ruimte voor hulp en bijstand als de familieomstandigheden veranderden.

Samen bouwden Yanaraia en haar moeder daar een hutje en een omheining voor de geiten waarbinnen ze konden blijven als het ‘t heetst van de dag was. Daar leerde ze het weer herkennen, beschutting zoeken en zich verdedigen tegen wilde dieren, de snelle woestijnvossen, de geniepige gele slangen en de kleine maar felle Zandcheetah's. Het duurde niet lang of ze leerden Yanaraia's staf te vrezen.

Yanaraia leerde toen ook zuiver schieten met de boog die een van de mannen van het dorp voor haar had gemaakt. Ze leerde jagen en voedsel zoeken in de woestijn. Ze leerde de grondbeginselen van aanval en verdediging in de worstelspelletjes en de stokgevechten die de oudere kinderen van het dorp met elkaar speelden, geheel in de traditie van de Ahrbs van de woestijn. Een Ahrb met zijn staf mag ongewapend lijken maar een onvoorzichtige vijand zal al snel merken dat de Ahrb-staf niet slechts een ondersteuning op lange reizen te voet is.

Dat Yanaraia verdedigingskunsten leerde was niet verbazingwekkend. Want ook al waren de bewoners van Finah Al Aqvivan vredelievend en tolerant zoals de Noventale hen leerde, geheel verblind door idealisme waren ze niet. Ze kenden de wegen van de wereld en wisten zich te dapper verdedigen als dat nodig was.

Gelukkig voor hen werden ze niet al te vaak op de proef gesteld, want ze waren niet bijzonder talrijk en konden een geconcentreerde aanval niet lang weerstaan. De laatste aanval die de mannen en vrouwen van het dorp hadden weten af te slaan was die van een kleine roversbende geweest, die hier min of meer toevallig was beland na verdwaald te zijn in een zandstorm. De strijd was hard geweest maar geen van de rovers kon ontkomen om het gerucht van deze overwinning te verspreiden. Dat was zestig Cirkels van de Zonnen geleden en sindsdien was Finah Al Aqvivan vergeten. Wilde dieren vormden tegenwoordig de ernstigste dreigingen.

Na die inspannende en leerzame Cirkel van de Zonnen durfde haar moeder Yanaraia alleen te laten gaan en bleef zijzelf achter in het dorp.

Het had Yanaraia altijd verbaasd, dat niemand anders van het dorp met de geiten die richting op trok. Haar moeder had het haar uitgelegd. De Menlin waren bang om daarheen hun schreden te richten. Zij liepen liever een paar uren verder naar het oosten of westen dan naar het noorden te gaan. Op die plaats zou het spoken, want de droge grasvlakten bedekten daar langs de stroom de ruïnes van oude verblijfplaatsen en heiligdommen.

Volgens sommigen stamden die nog uit de tijd van na de Tweede Komst van het IJs, toen de vlakten en heuvels van Al Ahrb nog groen en vruchtbaar waren. Maar de hoogmoed van de Menlin die daar woonden had het land veranderd in de woestijnen van nu. Daarom waren volgens de overleveringen hun geesten als straf in de aarde gevangen, die zij hadden misbruikt. Wee degene die in hun klauwen verstrikt raakten en die ze meesleurden in de duistere gangen onder het zand!

Yanaraia's moeder was evenwel praktisch van aard. Zij was hier niet geboren en deelde het bijgeloof van de andere Menlin van Finah Al Aqvivan niet. Dus zag ze er geen kwaad in om Yanaraia naar die plaats te sturen. Een paar uur gaans was altijd nog beter dan een halve dag lopen. Nu kon Yanaraia in veel gevallen 's avonds weer thuis zijn als ze 's morgens vroeg vertrok. De andere dorpsbewoners haalden hun schouders op. Iedereen moest doen zoals hij of zij het goed dacht en als ze niet wilden luisteren zou de praktijk hen ongetwijfeld wijsheid bijbrengen. Maar er gebeurde niets en de geiten voeren er wel bij.

En zo werd die plaats vele Cirkels van de Zonnen mijn verblijfplaats voor de dagen en regelmatig ook voor de nachten, dacht Yanaraia terug.

Ze was het een heerlijke plaats gaan vinden, dat kleine hutje in het bosje aan de stroom. Hier vond ze schaduw en beschutting als de zonnen op hun hoogste punt op de grasvlakten brandden. Hier vond ze een plaats en een tijd om na te denken en zich te verwonderen.

Ze had de omgeving verkend, deels uit nieuwsgierigheid om na te gaan of de verhalen van de dorpelingen een kern van waarheid bevatten, deels uit hartstocht om te zien wat zich achter de horizon bevond. Op haar tochten volgde ze het stroompje in de richting van zijn oorsprong, de hoge bergen van Al Ahrb achter de horizon. Iedere Cirkel van de Zonnen ondernam ze die wanneer de grasvlakten in de nabijheid van haar hut afgegraasd waren.

Zo was ze bij de plaatsen gekomen, die de weinigen die er in Finah Al Aqvivan van wisten, kille vrees inboezemden. Daar staken oeroude stenen als versleten tanden in een langwerpige kring uit het dorre gras dat niet in staat was geweest ze toe te dekken. De lange as van die kring wees naar het sterrenbeeld Diamant in het zuiden en de Kroon van de Berenjager in het noorden. Binnen de kring staken verbrokkelde resten van muren boven het zand uit, op sommige plaatsen gladgepolijst door het zand op de adem van de wind. Hier mijmerde Yanaraia graag over haar leven terwijl ze op de stenen zat en uitkeek over het land.

Wellicht was het voor Yanaraia bij mijmeren en over de vlakte staren gebleven, want weinig wist zij van hetgeen er zich achter de horizon bevond. Maar dat liep anders.

In het dorp leefde een grijsaard die men als wijze betitelde. Hij heette Therlan en was een vluchteling, net zoals zij. Hij was afkomstig uit een ver koninkrijk in het oosten van Aethya. Op verzoek van haar moeder had hij Yanaraia praktisch alles geleerd wat hij wist: lezen, schrijven, rekenkunst, een paar talen van de Noorderlingen, de grondslagen van de Noventale en een paar andere godsdiensten, kennis van kruiden en gewassen en verhalen van verre landen.

De dorpelingen hadden meermalen vorsende blikken op hen geworpen als hij Yanaraia aan de hand van kaarten, die hij in het zand getekend had, van alles vertelde over koninkrijken als Althoriande, het vergane Arthion en niet te vergeten zijn thuisland Lyn. Maar niemand achtte Therlan's lessen gevaarlijk voor het zieleheil van het meisje, laat staan dat ze er iets van begrepen.

Yanaraia tekende die kaarten gedetailleerd na op rollen papyrus, die de inwoners van Finah Al Aqvivan zelf maakten van het riet dat langs het stroompje groeide. Therlan zag dat met plezier aan en leerde haar hoe ze die kaarten op de manier van de Lynse zeelieden kon gebruiken om haar richting te bepalen. Hij leerde haar een beetje navigeren, overdag op de zonnen en 's nachts op de voornaamste sterrenbeelden aan de hemel.

Tussen Therlan en Yanaraia was een vriendschappelijke verhouding ontstaan die hen beiden voordeel bracht. Therlan was bijzonder blij geweest haar als leerling te hebben, ze was scherp van geest en gemotiveerd, ze vond in zijn lessen iets dat haar buiten het rustige bestaan in Finah Al Aqvivan bracht. En Yanaraia was blij om dingen te leren, die buiten het rustige leven in Finah Al Aqvivan om gingen.

Zo bevredigde zij het verlangen van de grijsaard om te onderwijzen en over te dragen en bracht hij haar in ruil kennis over de buitenwereld en wakkerde daarmee de onrust in haar hart aan. Ze droomde ervan dit dorp eens achter zich te laten en de weidse verten te gaan onderzoeken. Maar omdat ze haar moeder niet in de steek wilde laten bracht deze droom haar een gevoel van schuld, zodat ze bleef waar ze was.

Therlan had haar desgevraagd eens iets over de plaats gezegd die haar zo verwonderde. Haar gedachten gingen terug...

"Ben je weer op die plaats geweest?" vroeg Therlan, "de dorpelingen fluisterden weer over je dat je 's nachts weg was gebleven en ongetwijfeld met de Geesten van de Stenen had gepraat."

Yanaraia ging verzitten en haalde haar schouders op: "Ik begrijp niet waarover ze fluisteren", zei ze, "wat is dat voor een plaats, dat ze bang worden en er niet openlijk over spreken? Ik heb er een tijdje naar de sterren gekeken en ben toen in slaap gevallen. Ik heb er met niemand gepraat."

"Ik heb toen ik hier pas woonde een aantal Menlin gevraagd over de plaats waar jij op doelt", antwoordde de grijsaard, "ik trok eens uit nieuwsgierigheid net zoals jij door de omgeving rond en kwam ik op dezelfde plaats als jij nu kent.

Zij kwamen met vele verhalen. Lang geleden en onbekend is de geschiedenis van die plaats waarin Cirkels van de Zonnen zich tot een eindeloos snoer rijgen, die plaats die wij de Stenen van de Eeuwigheid noemen."

Hij sprak met de gebarsten stem die zo karakteristiek voor hem was.

"Hier rusten de vloeken van weleer in de zwarte aarde, de wandaden jegens het Al begaan. Vrees woont daar op vleugels van angst. Laat niemand daar naartoe gaan, zo zeggen de Menlin hier, want de waaghals wordt daar stellig gegrepen door die kilte van de dood!

Nu is dit natuurlijk een bijgelovig standpunt. Hoe vaak wordt onwetendheid in de geest van de Menlin niet tot angst en bijgeloof? In mijn land bestudeerden we de geschiedenis en onderzochten de loop der tijd aan de hand van aanwijzingen uit het verleden. Zo las ik in een van de bibliotheken die Lyn rijk is ook iets over deze streek, waarin de Stenen der Eeuwigheid zich bevinden.

Rijk en gul werd het land, toen het IJs zich voor een tweede maal terugtrok. Veeltallig waren zij die de kringen van stenen bouwden. Men zegt dat het afstammelingen waren van de Aelfin die in Althor uit de Hallen der Aeldin tevoorschijn waren gekomen en in het zuiden ruimte hadden gezocht om te leven.

Maar geen van ons kent het doel waarmee ze die plaatsen bouwden. Een heiligdom om hun goden en geesten te aanbidden? Een offerplaats voor ijselijke rituelen van de duisternis? Een plaats waar ze hun doden ter ruste legden, een grafplaats? Een plaats waar zij wijsheid en inzicht zochten? Wij weten het niet. En er is niets dienaangaande overgeleverd."

Hij zei, dat wij het niet weten, dacht Yanaraia met een teleurgesteld gevoel, zijn verhaal was in feite net zo vaag en onbestemd als de verten van de zandwoestijn.

Yanaraia peinsde regelmatig op die plaats in de hitte van de zonnen op het midden van de dag terwijl de geiten hun heil zochten in de schaduwen van de megalieten. Geen vrees teisterde haar geest. Gezeten op de stenen staarde ze diep in de nacht naar de sterren terwijl nog slechts sintels roodgoud gloeiden in de as van haar kampvuur. De stenen straalden om die tijd nog steeds de warmte van de dag uit. Geen angst omklemde haar hart in een kille greep.

Op deze plaats ervoer zij het bewustzijn van schier oneindige aantallen Cirkels van de Zonnen dat de Menlin de magie van deze plaats hadden gevoeld en ondergaan. Hier ervoer zij het contact met wat boven haar ging. En als zij naar de myriaden schitteringen in het firmament staarde, schitteringen waarvan sommigen het licht van het Begin en de Oorsprong nog uitstraalden, dan voelde zij zich deel van dit alles. Op die momenten woedde de onrust in haar hart onverminderd hevig. Dan trokken de weidse verten aan haar en fluisterden haar toe dat ze niet voor altijd in Finah Al Aqvivan moest blijven.

Daar ondervond ze voor het eerst haar gevoel voor het ongeziene. Zij zag dingen zonder dat de tijd daarin een rol speelde, dingen uit om het even het verre verleden en in de verre toekomst. Zij voelde de krachten die uitstraalden vanaf de aarde en instraalden vanaf de hemel. In het begin werd zij angstig als ze verder voelde. Maar zij leerde haar angst daarvoor te vergeten. In die wereld van haar voelen werden angst en vrees een illusie, schaduwen die vervloden zoals de schaduwen van de rotsen verdwenen als de zonnen op hun hoogste punt stonden.

De bewoners van Finah Al Aqvivan wakkerden haar onrust nog verder aan. Weliswaar fronsten ze slechts licht toen ze er voor het eerst van hoorden dat Yanaraia les kreeg van de wijze en weleens nachten doorbracht op de Stenen van Eeuwigheid. Iedereen was immers vrij om zijn of haar eigen weg te kiezen? De Noventale leerde hun immers lankmoedigheid? Maar toch...

Fa' minha Al Faeryan fluisterden ze toen voor het eerst en ik zag angst in hun ogen, herinnerde Yanaraia zich.

Ze tuurde langs het stroompje naar het noorden. De onrust in haar hart woedde weer. Ze zong een volgend couplet:

Een duisterder Cirkel van de Zonnen,
Brengt je droefheid en verdriet,
Het leven dat komt en daarop ook weer gaat,
Het spel van 't lot waarvan je de zin niet ziet.

Een pijnlijke herinnering overschaduwde Yanaraia's geest. Het was nu vier Cirkels van de Zonnen geleden gebeurd. Ze wist dat het onvermijdelijk was, zoveel had ze inmiddels van het leven geleerd. Maar "onvermijdelijk" lag altijd zo ver weg en "onvermijdelijk" en "willen aanvaarden" zijn er twee. Haar moeder was ziek geworden en gestorven.

Ze zag de beelden van die laatste nacht in die zomer in gedachten voor zich.

Yanaraia zat in het woonvertrek van hun huisje. Ze had zojuist haar zusters uitgeleide gedaan. Ze kwamen eens in de twee dagen kijken hoe het ermee ging als ze terugkeerden van hun werk op de akkers. Ze waren bedroefd want ze wisten dat hun moeder's leven op het einde liep.

Haar moeder lag doodsbleek en bezweet op haar rustbed. De koortsen hadden haar uitgeput en opgebrand. Heel soms ijlde ze en hoorde Yanaraia flarden van herinneringen uit de tijd voordat zij zelf geboren was. Dan fluisterde ze een naam met een tederheid, die Yanaraia de tranen in de ogen bracht. Yanaraia depte teder haar voorhoofd en streelde haar grijze haar. Ze wist het, het was onvermijdelijk. Maar haar hart verzette zich.

Toen het na middernacht was opende haar moeder plotseling haar ogen, haar blik was helder en niet langer omfloerst door de inspanningen van de strijd tegen de ziekte.

"Yanaraia, mijn lieve kind", fluisterde ze, "ik heb mijn weg hier afgelegd. Zo meteen bereik in mijn bestemming en keer ik terug."

Yanaraia hijgde: "Nee moeder, het is uw tijd nog niet! Wacht tenminste tot ik Laëndryan en Thaëse heb opgehaald. Zij moeten ook afscheid kunnen nemen!"

Yanaraia's moeder schudde haar hoofd: "Dat gaat niet, lieve kind, ik voel mijn krachten uit me wegsijpelen. Het is tijd voor me om te gaan. Wees niet al te verdrietig, ik heb een goed leven gehad en ik heb mijn taak volbracht. Ik heb jullie groot zien worden en je volwassenheid zien bereiken. Ik keer nu terug naar de liefde van mijn hart."

De tranen sprongen Yanaraia in haar ogen. Het moment overviel haar ondanks het feit dat ze wist dat het zo moest gaan. De ziekte was te ernstig.

"Je moet de wereld in trekken, Yanaraia", ging haar moeder met moeite verder, "ik heb het al die tijd gevoeld, je hart leeft niet hier, je wilt elders zoeken. Ik voelde het maar durfde je er niet met je over te spreken, ik was te bang voor de eenzaamheid die komen zou als je mijn raad opvolgde. Ik ben je dankbaar, dat je me die eenzaamheid niet aan hebt willen doen, want dat moet jouw reden geweest zijn dat je hier bent gebleven.

Maar nu ben je vrij. Vlieg, mijn vogel, gebruik je vleugels! Verdwijn van hier voordat de riten van de Noventale je zullen ketenen aan een man waarvan je niet houdt en een gezin dat niet het jouwe is. Mijn zegen zal je altijd vergezellen, waar je ook gaat."

Toen stopte ze met spreken en sloot ze vermoeid haar ogen. Yanaraia greep haar hand en voelde de polsslag zwakker worden. Plots opende haar moeder de ogen weer. Een warme glimlach tekende haar gelaat en liet zien hoe mooi de liefde een gezicht kan maken. "Jij!" zuchtte ze, "ik wist het, je hebt gelijk gekregen! Zij zal weer bloeien!"

Toen blies ze haar laatste adem uit. Maar de glimlach bleef op haar gezicht.

Yanaraia herinnerde zich de eenvoudige begrafenisrituelen. De Menlin van Finah Al Aqvivan toonden warm medeleven. Maar langzamerhand ook iets van aandringen. Zij leefde nu alleen en het was niet goed dat een huis bijna leeg bleef. Maar om het huis te vullen was meer nodig dan slechts gezelschap.

Een gevoel van machteloos verdriet overviel Yanaraia toen ze het volgende couplet van Dertig Cirkels van de Zonnen zong.

Een helderder Cirkel van de Zonnen,
Toont je Liefde, niet slechts in je eigen hart,
Maar ook weerspiegeld in dat van de ander,
Dan waan je je leven opnieuw begonnen.

De liefde had Yanaraia in Finah Al Aqvivan een paar maal de verwondering en blijdschap van de vonk van het prille begin gebracht en de daarbij behorende verwachting van het vervolg. Ze glimlachte toen ze zich die dagen vol zon en licht herinnerde waarop haar geest helemaal op die ander was gericht. Die tijdspanne waarin de wereld aan de ene kant klein en knus scheen maar aan de andere kant verbluffend groot bleek, het heelal gevangen binnen de sfeer van twee gelijkgestemde zielen. Haar gezicht straalde bij de herinnering.

Gelijkgestemd?

Ze voelde weer die pijn. Een wolk leek over de zon op haar gezicht te trekken.

Dat vervolg was nooit gekomen. Soms waren haar inschattingen van de ander te optimistisch. Sommige mannen zochten veeleer kortstondig een bliksemafleider voor hun hartstochten dan dat duurzame dat in de poëzie zo vaak bezongen wordt. Soms bedroog haar inschatting haar met een vals vertrouwen. Bitter was dan haar teleurstelling als dat vertrouwen werd versplinterd op het moment dat het haar bleek dat bij de man van haar hart het verlangen om louter eenzaamheid op te vullen groter was dan de liefde voor haar, zodat hij zijn heil bij een ander zocht als zij langere tijd afwezig was. Dan weer schatte zij zichzelf verkeerd in en raakte ze teleurgesteld omdat de ander dat eerder begreep dan zijzelf en haar verliet voordat zij zelf achter de schrijnende waarheid kon komen, dat verder gaan geen zin had.

Maar de wolk dreef weg en haar gezicht klaarde op. Met een glimlach dacht ze aan haar jonge verliefdheden toen ze voor het eerst verward en verrast raakte door haar belangstelling ten opzichte van het andere geslacht. Toen ze het verlangen in haar hart en lichaam leerde herkennen en een enkele blik of gebaar meer zei dan uren praten. Dat was een verrukkelijk zorgeloze tijd waarin ze niet dacht aan het leven erna. Wat had dat ook voor zin, het "nu" was zo heerlijk en allesomvattend, het "later" strekte zich daarbij slechts in verwachting uit tot de volgende ontmoeting. Het waren juwelen in haar herinnering als ze de dofzwarte zetting van pijn vergat.

Met een zucht dacht ze terug aan het onbegrip dat ze soms had ontmoet wanneer ze haar groeiend bewustzijn wilde delen en daar niets voor terugkreeg dan een aanhaling en een poging tot blinde hartstocht om haar het zwijgen op te leggen. Ze herinnerde zich de keren dat ze daaraan had toegegeven voor de lieve vrede maar toch met een pijn in haar hart was achtergebleven omdat ze voor haar gevoel gemist had waar het naar haar idee op aan kwam. Het was in die tijd dat de andere Menlin vrees begonnen te koesteren voor haar sensitiviteit en haar meden omdat ze meende dat zij gedachten kon lezen en helderziend was. Geen Menlin ervaart immers inzicht in zijn of haar diepste gedachten zonder zelf de deur te hebben geopend.

Met felle pijn in haar hart dacht ze terug aan die enkele keer, dat ze wél hoopvol had gedacht aan het leven erna. Het waren herinneringen die ze ondanks het vergaan van die hoop bleef koesteren. Maar zelfs die enkele man waarmee ze haar leven had willen delen had haar niet willen nemen zoals ze was en was bang voor haar geweest, bevreesd voor haar inzicht dat zijn diepste gedachten bloot leek te leggen nog voor ze -hoe beperkt ook- in woorden konden worden uitgedrukt.

Ze zuchtte. In die tijd had ze nog een eigen keus gehad. Maar nu was haar hoop ijdel. Nu zou de gemeenschap voor haar kiezen.

Als ik hier blijf, dacht ze.

De onrust in haar hart vlamde fel op. Ze bedacht zich dat ze zich hier misschien nooit thuis had gevoeld. Dat ze niet echt werd geaccepteerd...

Fa' minha Al Faeryan, dacht ze, daardoor komt het. Maar zo ben ik nu eenmaal!

Een vogel bouwt geen nest op een plaats waar zij zich niet thuis voelt. Waarom zou een Menlinvrouw dat dan wel doen? Wellicht waren haar pogingen om zich hier te vestigen en haar geliefde en haar stek te vinden daarom op niets uitgelopen omdat ze zich diep in haar hart verzette tegen een man en een gezin die haar op deze plaats vast zouden houden. Misschien zou ze het zichzelf pas toestaan als ze haar eigen plek gevonden had. Ze schudde verward haar hoofd. De gedachte leek zo ondankbaar jegens de gemeenschap die haar zo vriendelijk had opgenomen en vooruitgeholpen. Maar ze voelde dat het niet anders was. Niemand had schuld, het was gewoon zo.

Ze zong het afsluitende couplet.

Dertig Cirkels van de Zonnen zijn voorbij,
Dertig mijlen op de weg van je leven afgelegd,
Met nachten door zilveren maan beschenen,
Tot de dageraad haar licht doet vervagen,
En je je afvraagt waar de tijd is gebleven,
Van al die Cirkels die zijn verdwenen.

Yanaraia dacht aan het gevolg van de riten van de Tweede Trentelyane, die haar te wachten stonden.

De Noventale -de leer die de bewoners van Finah Al Aqvivan aanhingen- was een vrij tolerante leer. Zij dwong haar leden niet tot het belijden van onbegrijpelijke dogma's. Zij kende geen geestelijkheid en hiërarchie die zuiverheid zou vertrappen in een spel van wereldse macht. Slechts enkele wijze Ouden spanden zich in om de Menlin van het dorp te onderwijzen, raad te geven en bij te staan bij het beantwoorden van de vragen van hun leven. Om de leer te bewaren en voort te dragen leerden zij alles aan precies een leerling, een man of vrouw die zich aangetrokken voelde tot de magie van de Noventale. Het dorp voorzag in hun levensonderhoud.

De bewoners van Finah Al Aqvivan voelden zich in de Noventale verbonden met elkaar en de natuur. Ze respecteerden elkaars vrije geest die zelf zijn paden koos om een doel te bereiken binnen wat hen verbond.

Hoe anders was dit dan de godsdiensten van de zuidelijke Ahrbs, die het heilig vuur verspreidden op de punt van hun lansen en zwaarden en die brand van geloofsijver regelmatig letterlijk stichtten onder de ongelovigen in hun heilige oorlogen. Hoe anders was dit dan de machten van magie, die de bewoners van de bergen in angst aanbaden. Hoe verschilde dit nog van de Trinitane, de religie die de bewoners van het Koninkrijk Althoriande en de andere noordelijke rijken aanhingen, die leer van liefde, die naarmate de geschiedenis eindeloze Cirkels voortschreed was verkracht door het kwaad van de macht.

Maar dat zij anders was wilde niet zeggen dat de Noventale geen regels kende. De leer was een deel van het dagelijks bestaan dat zijn eisen stelde. Aan dat bestaan was iets van die tolerantie van het begin ten offer gevallen. Het gezin was heiligverklaard als de plaats waarin de leer verder zou worden gedragen in de tijd. Ouders moesten daarin de Noventale uitdragen.

En kinderen moeten zelf een gezin stichten om de leer weer aan hun kinderen door te geven, verzuchtte Yanaraia, en gaat dat niet goedschiks, dan maar kwaadschiks.

Voordat een man of vrouw zijn dan wel haar Tweede Trentelyane inging moest de basis zijn gelegd om een gezin te stichten. Dat was het voornaamste voorschrift dat in Finah Al Aqvivan geldig was. Het erfgoed moest worden voortgedragen en iedereen had daarin een persoonlijke verantwoordelijkheid. En als iemand die verantwoordelijkheid niet nam zou de gemeenschap dat voor hem of haar doen op straffe van uitstoting.

Normaal gesproken was het stichten van een gezin geen probleem. Yanaraia herinnerde zich de bruiloft van haar zusters. Ze trouwden tegelijkertijd. "Zoals het een tweeling betaamt", zeiden de Menlin van Finah Al Aqvivan. Het was maar goed dat ze niet zo gelijk van hart waren, dat ze dezelfde man begeerden. Want polygamie was onder de Noventale niet toegestaan.

Laëndryan en Thaëse trouwden toen ze twintig Cirkels van de Zonnen oud waren en verlieten hun moeders huis, zodat Yanaraia en haar moeder alleen achterbleven. Zijzelf was toen net negen Cirkels van de Zonnen oud en zich nog onbewust van wat mannen en vrouwen wederzijds in elkaar aantrok.

Yanaraia herinnerde zich de geboortefeesten van haar nichtjes en neefjes, die al vrij snel daarop ter wereld kwamen. Ze haalde zich de tederheid en verwondering voor de geest, die de zuigelingen bij haar opwekten. Hoe kon ze als kind weten wat daar verder nog omheen speelde? Ze paste op hen en speelde met ze als ze niet in het noorden de geiten moest hoeden. Als Tante Yanaraia was ze geliefd bij de kinderen van haar oudste zuster.

Yanaraia dacht terug aan de inwijding van Laëndryan en Thaëse in de Tweede Trentelyane, toen zij het lied zongen waar zij nu de coupletten van uit het hoofd leerde. Het was een vrolijk en zorgeloos feest geweest omdat zij beiden hun Tweede als hoedster van een gezin begonnen.

Zij hebben hun plicht gedaan, dacht Yanaraia zuur, het lot heeft hen een eigen keus gelaten.

Het lot was haar wat betreft die keuzes wat minder behulpzaam geweest. Daarom stond zij nu voor haar Tweede Trentelyane zonder levensgezel en zou de gemeenschap die keus voor haar maken. Ze gruwde van die gedachte. Ze kon zich niet voorstellen dat ze zo maar aan een man verbonden zou worden zonder hem te kennen laat staan te beminnen. Daartegen kwam heel haar persoon in opstand.

Daarom stond haar besluit praktisch vast: ze zou de wereld in trekken op zoek naar haar bestemming, of die nu gelukkig of ongelukkig was. Want haar leven delen met iemand die zij niet zelf gekozen had stond haar tegen.

Nog twintig dagen scheidden haar van haar Tweede Trentelyane. Ze besefte dat die tijd kort was. Gelukkig was ze niet onvoorbereid. Ze had reiskleding voor zichzelf gemaakt. Ze had een stevig stammetje uit het bosje gekapt en daaruit een nieuwe staf gesneden en hem met banden van taaie twijgen versterkt. Ze had zich een rugzak gemaakt en een leren waterzak. Ze had eindeloos geprutst op een stuk leer om er stevige maar ook soepele sandalen van te maken, die een tocht van vele dagen zouden weerstaan. Ze had in stilte nieuwe pijlen gemaakt voor haar boog. Dat alles stil en onopvallend om in het dorp geen opzien te baren.

Ze wist dat haar bezittingen en de weinige zilver- en goudstukken en sieraden die ze van haar moeder had gekregen ruim in haar rugzak pasten. Het zilver en goud had haar moeder nog mee kunnen nemen op hun vlucht. Maar zilver en goud hadden hier in Finah Al Aqvivan geen waarde. De inwoners vonden de glans van het metaal mooi, maar het wekte bij hen niet de begeerte, die het elders in de wereld wekte. Zij kenden andere waarden die goud en zilver overbodig maakten.

Yanaraia realiseerde zich de laatste tijd geregeld dat ze eigenlijk ieder moment kon vertrekken. Toch had ze steeds geaarzeld.

Finah Al Aqvivan was op zich een fijne plaats om in te wonen. Misschien dat ze ondanks de keus van de gemeenschap toch gelukkig kon worden na een tijd, als ze er maar aan kon wennen. Misschien zou ze ermee kunnen leven. Misschien zouden de Menlin haar accepteren omdat ze zich conformeerde aan de gewoontes.

Ze wilde eigenlijk niet van haar zusters scheiden, met name Laëndryan lag haar erg na aan het hart. Ze was bang dat ze de gezellige drukte van haar gezin, die ze zocht als de stilte in haar moeders huis haar te veel werd, zou missen.

Maar dan hield ze zich voor dat haar aarzeling veeleer uit angst voor het onbekende voortkwam dan uit verlangen om in Finah Al Aqvivan te blijven. Op die momenten van aarzeling werd ze kwaad op zichzelf. Het onbekende was immers te verkiezen boven het ongewenste bekende! Als ze wegging kon ze in ieder geval zeggen dat ze haar eigen keuzes had gemaakt.

En dat doe ik! Ik neem mijn lot vandaag in mijn eigen hand, besloot ze, ik vertrek morgenvroeg. Vanavond neem ik afscheid van Laëndryan.

Toen pakte ze opgelucht haar spullen, floot de geiten en liet op weg naar Finah Al Aqvivan het hutje achter zich. De zonnen schenen helder op het spoor naar het zuiden dat ze nog éénmaal zou volgen.