Janny (In a Mist)

Een voorbeeld van mijn eerste schrijfsels uit het kartonnen schriftje dat ik aan het begin van mijn twintiger jaren gaandeweg vol schreef. Het is een mistige herinnering in een verzonnen context aan Els Grotendorst, een lief zwartharig meisje waar ik ooit verliefd op was. Zoals dat bij mij wel vaker gaat was daarbij de droom sterker dan de realiteit. Els is inmiddels verdwenen in de mist van de tijd, wat best wel jammer is, want we konden goed met elkaar opschieten... Maar zo gaat dat vaker, wegen die elkaar kruisen lopen zelden parallel.

Dit stukje was overigens mijn allereerste publicatie. De Twentse Courant schreef een kerstverhalenwedstrijd uit met als thema "Een nieuw begin". Op aansporen van mijn vrouw stuurde ik dit fragment in en warempel, het werd gepubliceerd! Niet geheel zoals ik gedacht had, overigens. Ik maakte voor het eerst kennis met de stille oorlog tussen auteur en redacteur, met als motto "schrijven is schrappen" om het gewenste regelaantal van het artikel te halen. Persoonlijk vond ik dat hij een essentie geschrapt had, maar daar kun je lang over discussiëren, natuurlijk.

Waar de naam vandaan komt?  Het stukje komt van het album Birds van de Nederlandse popgroep Trace. In a Mist is een pianostuk van de vroeg overleden jazzmusicus Bix Beiderbecke, een tijdgenoot van Louis Armstrong. De sfeer van het stuk past bijzonder goed bij het verhaal.

Janny (In a Mist)

De mist was behoorlijk dik, toen ik op een laat winterse avond min of meer doelloos langs de Amsterdamse Brouwersgracht wandelde. Zo dik zelfs, dat de ophaalbrug niet meer te zien was en de lantarens langs het water een ijl en spookachtig licht verspreidden over de glimmende straat en de vage vormen van de schepen, die aan de wallekant van de gracht gemeerd lagen. Een enkel verlicht raam gaf de illusie van verre warmte. Ik rilde van de mistige kilte en wandelde daarom een willekeurig cafeetje binnen, waar het lekker warm moest zijn en waar het leven zich van de goede kant kon tonen.

Het was geen echte bruine kroeg, maar er straalde een buurtse gezelligheid van uit, die zeldzaam is. Een oude radio achter de toog zond zachtjes zijn krakende klanken door het lokaal. Aan de tap zaten een paar mannen te praten over hun thuis, hun werk. Gezichtsuitdrukkingen reflecteerden stemmingen. Soms gaf de een de ander een bemoedigend klopje op de schouder.

“Morele steun,” dacht ik.

Verderop in het lokaaltje stootten biljartballen op elkaar; zo nu en dan kraste een krijtje op de keu, al dan niet begeleid door commentaar op de laatste stoot.

Ik ging aan de tap zitten, er was nog een kruk vrij tussen de twee mannen en een wat afwezig kijkend meisje. Zo nu en dan schudde ze haar lange zwarte haar weg en nipte aan een oude klare: het lamplicht weerkaatste in haar donkere ogen zoals in haar glas.

Ik had geen zin om te drinken, dus bestelde ik de erwtensoep, die als héérlijk aangeprezen stond. De kastelein keek wat verbaasd op zijn horloge, maar schreeuwde toch “Marieéé, Snert!” naar het doorgeefluik.

De radio gaf weer wat muziek na een hoop gepraat en de roestige klanken van een piano werden hoorbaar. Het meisje naast me bewoog, ze leek op te leven. Ik merkte het, maar beperkte me tot de erwtensoep, die zijn predicaat nog bewijzen moest.

“Ken jij dat nummer misschien?” vroeg opeens het meisje, dat er veel minder stoned uitzag, “het klinkt me zo bekend in de oren.”

“Geen idee,” antwoordde ik nadat ik me in de erwtensoep had verslikt en ik keek opzij naar haar. Haar blik was zo vragend, het raakte me een beetje: “Maar, eh, ik zal eens zien of ik het me herinner, het lijkt wel oude jazz of zo.”

Ondertussen was de muziek gestopt en de rustige droge commentator, die het woord “piano” nogal Angelsaksisch uitsprak, noemde het nummer “In a Mist” van ene Beiderbecke. Het meisje hoorde het, nam het voor kennisgeving aan en wilde net weer in haar afwezigheid verdwijnen toen ik een vraag niet voor me kon houden: “Waarom wilde je dat weten?”

“Ach,” zei ze dromerig en ze zuchtte, “ik geloof, dat ik er twee herinneringen aan heb, en nu ik de naam weet, weet ik misschien wat ze betekenen: Terug naar af! Maar ach, ‘t is zo lang geleden, hij is al zo lang weg, een begin en een einde van me verwijderd. ”

“Oh,” zeg ik en ik bedenk me de stompzinnigheid van mijn antwoord.

“Weet je,” mijmert ze verder, “misschien loop je dan allemaal in zo’n mist, die zo dik is, dat je met alles en iedereen botst.”

“Da’s best mogelijk,” antwoordde ik en nam een volgende hap erwtensoep.

“Ja,” gaat ze verder, “het lullige is, dat je dan zo alléén loopt met hoogstens die eeuwige ervaring rijker. En niemand houdt je hand vast om je niet te laten struikelen.”

De man aan de andere kant hoorde ik tegen zijn makker zeggen: “Kop op, kerel, en als je weer in de moeilijkheden zit, dan kom je toch gezellig bij Sjaantje en mij een borrel pakken en bijpraten!? Daar zijn we toch vrienden voor!”

Ik keek weer eens opzij, ze had een blik van pijn in de ogen, die weldra weer plaats maakte voor afwezigheid. Ze nipte nogmaals. Ik betaalde de erwtensoep en ik keek nog even bemoedigend om naar haar bij het weggaan, maar het bereikte haar al niet meer.

Op de gracht was het nog steeds mistig; ‘t was al duivels laat en ik verlangde naar mijn bed. Ik verbeeldde het me vast, maar het oosten leek al iets lichter en ondanks de vette mist was de lucht fris en bevatte een vleugje sprankeling. Ik wandelde haastig door: “Het zal wel weer lente worden, en,” zo bedacht ik me haast vanzelf, “ook voor háár!”