Kerstkaart

In ons gezin hebben we een tijd de gewoonte gehad om zelf de kerstkaarten te ontwerpen: ieder jaar was eentje van ons aan de beurt om de kerstkaart te maken. Uiteraard was het ontwerp geheel in overeenstemming met eigen voorkeur en vaardigheid.

Ikzelf ben niet zo goed in het maken van een leuk grafisch ontwerp, dus mijn kerstkaart werd een toepasselijk verhaaltje. Ik herinnerde me een opmerkelijk visioen in de Kathedraal van Antwerpen, die in de boeken van Hubert Lampo een magisch realistische rol speelt. Ik was daar toentertijd met de klas op werkweek en werd duidelijk getroffen door het beeld van Els Grotendorst in interactie met de Madonna (die net zoals haar Mediterrane kenmerken had) in de halfduistere stilte van de kapel. Zo word je verliefd... De impressie overleefde de verliefdheid en keerde in de context van dit verhaal weer terug.

***

Stars were falling deep in the darkness,
As prayers rose softly, petals at dawn,
And as I listened, your voice seemed so clear,
So calmly you were calling your God.

De smalle straatjes en steegjes met de hoge oude huizen lagen als in een spinnenweb rond de grote kathedraal van de stad. De toren stak gotisch in zandsteen ver boven de daken in rood oranje en grijs uit. De hof rond het gebouw lag kaal en stil onder de bomen, die slechts kale vingers naar de hemel uitstrekten.

In het oosten was de hemel geschilderd in het geel tot rode palet van de dageraad, met vlak daarboven de schittering van de morgenster. Verder naar het westen verkleurde de hemelkoepel gaandeweg naar diepblauw, waarin een enkele ster nog aan de wijkende nacht herinnerde.

Hij liep schijnbaar doelloos door de straatjes rond de kathedraal, de damp van zijn adem verenigde zich met de mistflarden, die langs de gevels dwarrelden. Onder zijn voeten kraakte de rijp. In een etalage brandde licht. In de uitgestalde kerststalletjes bogen Jozef, Maria herders en wijzen het hoofd in aanbidding van het Kind.

Hij liet de huizen achter zich en liep langs de lage muur, die het terrein van de kathedraal omheinde. Als in een opwelling vertraagde hij zijn pas en liep hij naar het poortje van een zijingang. De deur in de gespitste boog was open. Zij gaf toegang.

Binnen was het tastbaar stil, maar zonder de beklemming van het zwijgen opgelegd zijn, die hij normaal bij stilte altijd voelde. Het licht van de dageraad verzachtte de kleuren van de gebrandschilderde vensters. In een nis brandden talloze kaarsen stil op een rek. Hij liep er naartoe en bestudeerde de vlammetjes.

Hij was niet alleen. Een man met twee kinderen -hij zag, dat het zijn dochters waren- stonden net zoals hij naar de lichtjes te kijken.

“Waarom branden de mensen hier kaarsen, papa?” vroeg het oudste kind.

“Omdat ze willen laten zien, dat ze van iemand houden of met iemand meevoelen of gewoon aan iemand denken, die op de een of andere manier een plaatsje in hun hart heeft gekregen,” antwoordde de vader, “het licht van de kaarsen is een symbool van wat ze in hun hart dragen. Een licht in duisternis van eenzaamheid en verlatenheid.”

Het jongste meisje moest lachen: “Wat raar, een vlammetje in je lijf! Hoe komt dat daar, papa?”

De vader glimlachte: “Daar bestaat een verhaal over,” zei hij. En hij begon te vertellen.

“Toen God de mensen geschapen had wilde hij hen iets speciaals meegeven, dat hen zou helpen in moeilijke tijden en hen blij zou maken wanneer alles goed ging. Hij wilde hen een vonk van Zijn liefde en scheppingskracht meegeven. Maar Hij wilde het niet zomaar op een presenteerblaadje aanbieden, de mensen zouden er moeite voor moeten doen, zodat ze het geschenk op waarde zouden weten te schatten.

God dacht diep na over een plaats waar hij zijn geschenk voor de mensen kon verbergen.

“Ik zal het verstoppen op de hoogste bergen ter wereld,” dacht Hij, “daar zullen ze het niet licht vinden.” Bijna direct verwierp Hij het idee, de mensen zouden in hun jacht naar kennis de hoogste bergen beklimmen.

“Ik zal het verbergen op de bodem van de diepste zee,” dacht Hij, “daar zullen ze nooit komen.” Bijna direct verwierp Hij het idee, de mensen zouden in hun nieuwsgierigheid om de schepping te doorgronden de bodem van de diepste zeeën bereiken.

“Dan zal ik de vonk verbergen in hun hart,” dacht Hij, “als mensen daar zoeken hebben ze het verdiend, dat ze het geschenk vinden.”

“En zo gebeurde het,” besloot de vader, “en die lichtjes hier zijn het bewijs, dat mensen dat geschenk gevonden hebben.”

“Mag ik ook een kaars aansteken, papa?” vroeg het oudste meisje.

“Tuurlijk. Voor wie wil je dat doen?”

“Voor opa, hij is alleen...”

Hij liet het drietal achter zich en liep verder, het licht van de kaarsen wierp een lange scha­duw voor hem uit. Onbewust liep hij behoedzaam, alsof hij bang was, dat hij met zijn voetstappen de stilte aan scherven zou slaan.

In stilte was hij jaloers op het kind. Kinderen kunnen vergeven en spontaan medelijden tonen. Is dat wat je vergeet als je volwassen wordt?

Hij liep door het schip met het spitsgeboogde gewelf, dat in tot de hemel leek te reiken. Toen hij bij een zijbeuk aankwam trok een zacht schuifelen zijn aandacht. Hij keek naar het oosten, waar de steeds krachtiger wordende dageraad de kleuren van de taferelen van de brandschilderingen versterkte.

Daar stond een jonge vrouw. De golven van haar lange haar versterkten haar profiel. Een glimlach speelde om haar mond en haar ogen weerkaatsten zacht het licht van de nieuwe dag.

Hij volgde haar blik, die zich richtte op het beeld van moeder en kind, dat aan de muur hing. De moeder glimlachte zoals zij. Beiden keken ze naar het kind.

Hij begreep hun glimlach. “Ze delen een geheim,” dacht hij, “de hoop voor de toekomst, dat een Kind hun eigen vonk van liefde en scheppingskracht zal verder dragen en weer doorgeven.”

Hij liep zachtjes door, bang om dit moment te verstoren.

“Hoop voor de toekomst,” mijmerde hij, “is het niet een goed begin om die naar het heden te brengen?”

Toen liep hij naar de uitgang en opende zachtjes de deur. Buiten schitterde het eerste licht van de dag op de daken.