De Zee van de Kluizenaar

Hier volgt een fragment uit het tweede deel van mijn fantasy trilogie De Potloden van de Droomtekenaar. De eerste twee delen zijn goeddeels af, het derde deel is nog in bewerking. Het verhaal handelt rond het meisje Fran dat onbewust een wereld schept en als Maakster het ultieme offer zal moeten brengen om haar wereld voor vernietiging te behoeden, omdat haar komst het evenwicht tussen goed en kwaad heeft verstoord. Haar strijd staat omschreven in de Drie Taken van de Maakster, die ze zal moeten vervullen om haar wereld te redden.

Ik schreef het verhaal voor mijn oudste dochter Annelyn, als voortborduren op de fantasieverhalen die ik haar als klein kind dagelijks vertelde. Dit fragment beschrijft hoe Fran haar Eerste Taak tot een goed einde brengt.

De Zee van de Kluizenaar

Fran en Alyne baanden zich met moeite een weg door de drukte van Fraehavyn. Juist op deze plaats maakte Rusteiland zijn naam allerminst waar. In deze stad -het belangrijkste Visfaehrinsteunpunt in het zuiden- heerste nog de onrustige sfeer van een grote zeehaven. Dat kwam omdat de stad in tegenstelling tot zijn noordelijke tegenhanger Tranlyhaefin aan een drukbevaren doorgaande zeeroute lag.

Hier bereidden de zeelieden zich voor op de barre tocht door de Albatros Straat door nog eens flink de bloemetjes buiten te zetten. Nu kon het nog. Misschien haalden ze de Wildor Straat niet eens en wie weet waren ze voor die tijd wel verzwolgen door die rare god van de Zeemeeuwen. Dus kon er onmogelijk iets tegen zijn om een nachtje door te zakken, zich te laten vermaken door een goochelaar of jongleur, zich te laten bedonderen door een van de vele valsspelers of nog wat genot te zoeken bij vrouw of man, al naar gelang de geaardheid. Daarom was Fraehavyn een kleurige, hitsige en bruisende stad, waarin van de oorspronkelijke soberheid van het Visfaehrinvolk niets meer te merken was.

Fran bedacht zich, dat ze zelf dat lot, dat zeelieden in de Albatros Straat vreesden, bijna hadden ondergaan, toen de Linat in de Baai van Rog aan de grond was gelopen.

In Fraehavyn was eten, drinken en vermaak in overvloed, zeker als je net je gage had gebeurd. Natuurlijk moest je dan niet het ongeluk hebben in de armen van een van de vele dieven en beurzensnijders te lopen. Want voor armen was Fraehavyn geenszins een vrolijke stad. En voor Priachrainn al helemaal niet.

Ik ben blij, dat het met Quadlin, Linat en hun kinderen toch goed af is gelopen, dacht Fran terug aan het afscheid vanmorgen aan de kade in Fraehavyn.

Ze hadden de gevangenschap en slavernij in Hyr-Rog samen overleefd. Daardoor was een band ontstaan, het afscheid had Fran pijn gedaan. Ze zou de tweeling missen, de spontane Laene, die een grote flapuit was en zich daardoor nog weleens in de nesten werkte en haar zuster Soyan, die veel stiller was maar op de momenten, dat dat nodig was altijd het juiste woord klaar had. Praynn zou ze misschien ook nog wel missen, die stille haast sombere jongen, die zijn hart toch wel op de goede plaats had zitten.

Fran keek steels naar Alyne. Praynn en zij waren in ieder geval vriendschappelijk uit elkaar gegaan. De jongen leek zich verzoend te hebben met zijn lot, dat hun wegen zich zouden scheiden en nooit op die manier samen zouden gaan als hij zich gewenst had. Hij keek in ieder geval niet langer als een geslagen hond, als hij haar in het oog kreeg. Alyne vertelde er overigens weinig over. Fran moest toegeven, dat ze toch wel nieuwsgierig was. Misschien werd ze ooit nog eens spraakzamer over wat haar sinds die nacht in Waline bezig hield, iets dat Praynn door zijn verliefde gedrag ongetwijfeld had aangewakkerd.

Ze bedacht zich, hoe weinig ze ervan begreep. Ze was nog nooit verliefd geweest en kon zich tot nog toe niet voorstellen wat het met je deed. Toch had simpelweg kijken naar de reacties van Alyne en Praynn haar iets geleerd en een mengsel van hoop en vrees in haar hart gebracht. Wat zou er met haar gebeuren als ze ooit haar hart verloor?

Maar eerst heb ik wat anders te doen, kapte ze haar mijmeringen af.

Ze trok haar mantel goed. Het was vrij koud en de wind wist een gaatje in de verdediging direct te vinden.

Het kostte hen weinig moeite de enige poort naar het platteland te vinden. Ze vroegen simpelweg een paar inwoners naar de weg. De stedelingen waren behulpzaam, dat wel, maar hun meewarige blik was Fran niet ontgaan. Die blik sprak boekdelen. Ze versleten hen blijkbaar voor gek, dat ze de stad met alle comfort achter zich wilden laten en zich in de wildernis waagden. Maar de aanwijzingen van de voorbijgangers waren meer dan voldoende. Al gauw stonden ze buiten de poort.

Daar was de weg, de enige, die het eiland rijk was. Alhoewel, de benaming weg was bijna te veel gezegd. Een hobbelig karrespoor slingerde zich door het kale land richting westen. Het was niet te zeggen hoe lang het hen zou leiden. Misschien liep het na een paar mijl dood in de wildernis. Misschien bracht het hen naar de hoge klippen aan de westzijde van het eiland. Omdat Rusteiland nu eenmaal een eiland was zou het gegarandeerd doodlopen op het water als het pad tenminste niet rondom liep. Er was weinig kans op het laatste, zo zei Alyne tegen Fran. Ze had toentertijd op Endland weleens wat kaarten bestudeerd om zich te oriënteren en had geen doorgaande wegen van betekenis gevonden.

Het pad begon vlak buiten Fraehavyn hoopvol. De weg leek duidelijk een functie te hebben om producten van het omliggende land naar Fraehavyn te vervoeren. Vlak buiten de palissaden stonden nog een paar boerderijen te midden van kleine landerijen en weiden waarop geiten nadenkend het stugge gras herkauwden.

Buiten Fraehavyn woonden er niet veel mensen op Rusteiland. Het land was arm en kaal, gegeseld door de koude winden, die over de Albatros Straat spookten. De overvloedige regenval zorgde ervoor dat de kale rotsen overdekt waren met mos in allerlei kleuren. Er was weinig geboomte, dat luwte bood, de strakke wind zorgde ervoor, dat de begroeiing laag bleef, op zijn gunstigst stond er wat laag kreupelhout op de uitgestrekte heidevelden.

Het land was hard en steenachtig. De ijverige boeren hadden vele stenen uit de weerbarstige grond moeten graven voordat ze zonder al te veel problemen konden ploegen. Op elkaar gestapeld vormden de rotsblokken en keien de wallen, die de akkers en weiden van elkaar scheidden. Sommigen waren begroeid met lage struiken. Fran vroeg zich af hoe de struiken in hemelsnaam konden wortelen op de wallen. Het vee, dat bij de begroeiing op de wal beschutting zocht tegen de wind hield zich echter niet bezig met botanische overwegingen maar maakte dankbaar gebruik van de luwte en van de stenen van de wal, die heerlijk waren om tegen te schurken. Bovendien bood het weerbarstige kreupelhout zelfs nog een enkel fris blaadje, dat spekkie voor het bekkie was voor de dieren.

Rusteiland had geen uitgestrekt platteland. Ze hoefden slechts een halve dag te lopen om de bewoonde wereld praktisch achter zich te laten. Het pad werd moeilijker begaanbaar. De eerste tijd zagen ze nog wel een enkele boerenwagen met een koppel geiten ervoor, of een boerin, die een aantal ganzen aan een touw naar de markt voerde. Op de erven, die ze passeerden blafte meestal wel een hond of keken een aantal kinderen verbaasd op van hun spel. Vreemdelingen kwamen hier niet vaak.

Of het moesten een paar pelgrims zijn, die al dan niet vergezeld van hun gezinnen op weg waren naar de grotten aan de westkust om de ultieme verlichting na te jagen of simpelweg antwoord op hun levensvragen te vinden. De Mystannin hadden eertijds dezelfde functie gehad als het orakel in Sasted en hele volksstammen kwamen toentertijd van heinde en ver om raad.

Maar toen de Leayin uit de wouden trokken en hun rijk stichtten werd Sasted de stad van het Orakel en de Wijkplaats van de Zilveren Zon het domein van de nieuwe Hoedsters van het Evenwicht. De straten en gaanderijen van de verblijfplaatsen van de pelgrims op Rusteiland verdwenen gaandeweg, verpulverd door de snijdende winden of begraven onder de heidevelden, zodat ze verdwenen uit de herinneringen van de mensen. Maar de grotten van de Kluizenaars bleven voortbestaan, net zoals de herinnering aan de vroegere grootsheid van de Mystannin. Zodoende zocht een enkeling op deze plaats nog raad.

De plaatselijke bevolking had eerbied voor deze zoekenden en behandelde hen goed, ook al versleten ze hen soms voor wereldvreemde snuiters. Of ze dit deden uit bewondering voor de levenswandel van de pelgrims of uit een bijgeloof vol duistere angsten was onduidelijk. Het laatste was verklaarbaar. De pelgrims zochten immers de Wereld van de Geesten. De boeren praatten weinig over dit soort onderwerpen. "Ieder het zijne," zei men, "wij het onze op deze wereld, de Geesten het hunne in hun verblijfplaats."

De bevolking meende, dat de pelgrims al bijna in twee werelden leefden. Ze waren op weg naar de Zee van de Kluizenaar, zo werd gefluisterd. Over die Zee zouden ze deze wereld vroeg of laat voorgoed verlaten en de Wereld van de Geesten bereiken. Daarom voedden ze de soms uitgemergelde mannen en vrouwen in hun stugge pijen alsmede hun metgezellen en gaven ze onderdak voor één nacht op voorwaarde, dat de pelgrims een goed woordje voor hen zou doen in de Wereld van de Geesten. Dat werd ingegeven door voorzichtigheid: Anders zorgden de bewoners daarvan er misschien voor, dat de koe geen melk meer gaf of dat de schimmel in het graan sloeg. Of misschien kwam de gekwelde en tekortgedane pelgrim zelf wel terug om op het erf te spoken en de bewoners in nachtmerries te kwellen.

De pelgrims kwamen in alle leeftijden, gewone alledaagse mensen, die op de een of andere manier zochten en antwoorden probeerden te vinden, hetzij door een Kluizenaar te ondervragen of zichzelf onder te dompelen in meditatie.

Alyne en Fran voldeden geenszins aan het gangbare beeld van een pelgrim. Ten eerste waren ze vrouwen. Nu was dat op zich niet bijster bijzonder, vrouwelijke pelgrims trokken hier al sinds mensenheugenis voorbij, zij het niet in zo groten getale als mannen. Maar Fran en Alyne waren anders gekleed en openlijk gewapend. Zo liepen de vrouwen er hier niet bij, en pelgrims al helemaal niet, zij straalden geweldloosheid uit, die soms door minder positieve lieden werd misbruikt.

Hun kleding kenmerkte Fran en Alyne als vreemden. Hun wapens kenmerkten hen als mogelijk agressieve vreemdelingen. Daarom ontmoetten ze in de meeste gevallen openlijke vrees of zelfs verborgen vijandschap van de weinige voorbijgangers, die ze op hun weg ontmoetten. Maar niemand viel hen lastig, degenen die ze op de weg ontmoetten zochten geen problemen. Dat was de bewoners van dit kale en winderige eiland eigen, iedereen had genoeg aan zijn eigen zaken.

Deze eerste reisdag sinds de gebeurtenissen in Fraehavyn liet Rusteiland zich van zijn beste kant zien. Er was geen regen, er was geen snijdende wind. Als om hun tocht op te vrolijken bleef het de hele dag droog en redelijk zonnig weer.

Na een vermoeiende mars van verscheidene uren viel de avond. De zon zakte naar de kim en de schaduwen, die Fran en Alyne op het pad wierpen werden langer. Nu sloeg het weer om. Aan de einder verscheen laaghangende bewolking waarachter de zon van tijd tot tijd verdween. De bewolking, die regen en kou voorspelde, dreef langzaam maar zeker uit de richting van de zee op de aanwakkerende wind over het eiland. Bovendien vormde zich in de luwtes van de lage rotsheuvels een kille nevel op het land, die de horizon liet vervagen tot een mistige streep onzekerheid.

Fran voelde aan haar slaapzak op haar rug. Overnachten onder de blote hemel leek haar op dit moment niet zo aan te bevelen. De slaapzak was vast warm genoeg. Maar het vooruitzicht op de harde grond, het kille vocht van de mist en mogelijke regen en een zeer waarschijnlijk stijf gevroren neus in de kou van de volgende ochtend sprak haar niet aan. Het zou niet de eerste keer zijn, dat ze na zo’n nacht een hinderlijke verkoudheid opliep waartegen Alyne's helende gaven niet bestand waren. Sommige dingen moest je nu eenmaal zelf uitzieken, zei Alyne dan maar als excuus.

Maar het geluk was met hen. Toen ze een heuvel beklommen waar het pad overheen liep zagen ze in het late licht een boerderij liggen aan een beekje, dat de weg kruiste. Ze dachten even aan doorlopen. Er was geen brug over de beek, ze zouden natte voeten moeten trotseren in de voorde. Het vooruitzicht van het ongetwijfeld koude water in hun schoenen zorgde ervoor dat ze zich bedachten. Misschien wachtte er in de boerderij een droge en warme slaapplaats.

De boerderij had dezelfde bouw als de bescheiden optrekjes, die ze al eerder waren tegen gekomen: een huis van ruwe stenen met een dak van leistenen pannen en een houten schuur, die door plaggen werd afgedekt, omgeven door de karakteristieke stenen walletjes. De herkomst van de plaggen was gauw verklaard: achter het beekje liep het pad verder in een heideveld. De kleuren van de paars, rood en wit bloeiende heide vervaagden langzaam in de steeds dichter wordende nevel, die het land als een deken bedekte.

Alyne keek Fran vragend aan: "Onderdak voor vannacht?" zei ze en wees op de boerderij. "Proberen maar," antwoordde Fran, "ik heb niet zo’n zin in natte voeten in de slaapzak en een regenbui op ons dak. Zelfs die schuur lijkt me al comfortabeler."

Ze verlieten het pad in de richting van het erf. Met de nodige voorzichtigheid gingen ze de omheining binnen. Ze hadden onderweg al gezien, dat de boeren hier bijna zonder uitzondering een of meer trouwe huisdieren hielden voor bewakingsfuncties. Hun voorzichtigheid bleek terecht, want een forse wildbehaarde hond schoot blaffend met ontblote tanden tevoorschijn uit een hok. Het dier was niet aangelijnd.

Fran en Alyne zagen dat ook. Ze stonden plotseling stokstijf, de hand aan de wapens om in te grijpen wanneer dat nodig mocht blijken. Het vriendelijke huisdier mocht eens behoefte hebben aan een lekker vers hapje vlees. Maar het dier ondernam verder niets en leek grommend met de status quo van dit moment in te stemmen. Hij had de indringers tot staan gebracht, de waardering van zijn baas was verzekerd. Hij blafte slechts om zijn baas van het onverwachte bezoek in kennis te stellen.

Een deur van het huis zwaaide open en de baas van de hond -een korte stevige man met een hooivork- kwam behoedzaam naar buiten, gevolgd door een magere jongen, die een dorsvlegel in de aanslag hield. Fran dacht, dat de jongen niet ouder dan tien jaar zou zijn. Beiden staarden Fran en Alyne eerst verbaasd en toen een beetje vijandig aan, ze hadden blijkbaar een ander soort indringers verwacht en zeker geen vertegenwoordigers van het zwakke geslacht, die ondanks dat nog gewapend waren ook. De hond blafte opnieuw alsof hij rapport uitbracht aan zijn baas en sloop dreigend verder naar voren.

Alyne maakte een gebaar naar Fran want zij wist, dat ze de taal van dit land niet zo goed beheerste als Fran dat deed. Fran moest het woord maar doen. Als ze zelf een onduidelijke uitdrukking plaatste, die verkeerd opgevat kon worden, zou die hen weleens een haastige aftocht kunnen opleveren onder vriendelijk aanmoedigen van de hond. En dan was hun kans op een dak boven hun hoofd vannacht echt verkeken.

"We hebben geen kwaad in de zin," begon Fran, "we zijn slechts op doorreis vanaf Fraehavyn. We zijn op weg naar het westen, naar de Kluizenaars. We zoeken een verblijf voor de nacht en misschien wat eten, de schuur is al goed voor slaapplaats! We willen daarvoor betalen."

De man was niet direct overtuigd van hun goede bedoelingen en hield zichtbaar de boot af. Ze waren gewapend en dus gevaarlijk. Het waren vrouwen. Vrouwen trokken hier niet alleen langs de weg. Als ze dat wel deden was er iets niet in de haak. Gewapende vrouwen moesten haast nog wel gevaarlijker zijn. Een verhaal over de heksen van het noorden, dat hij weleens in een kroeg in Fraehavyn had opgevangen, kwam hem voor de geest en verontrustte hem nog verder.

"We hebben geen plaats," gromde de boer terwijl hij afwerende bewegingen met zijn hooivork maakte, "we zijn arm en hebben al genoeg monden te vullen! Scheer je weg of ik stuur de hond op jullie af!"

Achter hem knerpten de scharnieren van de deur, een vrouw met een baby op de arm keek schichtig met grote donkere angstogen door de kier. Binnen klonk gekraai van een ander klein kind. Een baby huilde om de plotseling verloren aandacht. De man maakte een nijdig gebaar, dat ze weg moest wezen. De deur sloeg dicht.

Fran keek Alyne vragend aan. Deze man vroeg om een aangepaste aanpak, dat gaf zijn uitspraak over zijn negatieve rijkdom al aan. Nu, daar was snel iets aan te doen. Alyne begreep Fran's blik en haalde gedecideerd haar beurs tevoorschijn. Ze diepte een paar zilverstukken op en toonde ze op haar hand. De munten glinsterden in het licht van de ondergaande zon. Het bedrag zou hun verblijf ruim betalen.

"We hebben geen kwaad in de zin," herhaalde Fran, "een plaats om te slapen en misschien wat water en brood is alles wat we wensen.

De schittering van baar geld had het gewenste effect. De kleur van zilver op Alyne's hand was voor de boer, die hoogstens in koperstukken rekenen kon, een bijzonder intrigerend schouwspel. De man stootte de jongen aan: "Ga kijken hoeveel het is jongen, jij hebt leren rekenen van Kran de Wysdan!"

De jongen schrok: "Ik durf niet, vader, stel, dat ze toch heksen uit het noorden zijn? Wie zouden anders naar de kluizenaars willen gaan? Zij zijn verbonden met de Wereld van Geesten! Ik wil niet in een vlieg veranderd worden!"

"Onzin, jongen," mopperde de boer, die zich zijn verdiensten bijna zag ontgaan, "heksen uit het noorden spreken onze taal niet. Ik sta vlak achter je!"

"Wij doen echt niets," voegde Fran eraan toe. De jongen deed wat zijn vader hem gezegd had en liep aarzelend op hen toe, op de voet gevolgd door zijn vader. De hond volgde grommend. Fran glimlachte bemoedigend. De jongen bekeek het bedrag in Alyne's hand. "Vier zilverstukken, vader!" deelde hij als resultaat van zijn tellen mee, "dat is hetzelfde als tweehonderdzeventig kleine Cupris."

De man sloeg om als een blad aan de boom. Dat was nog eens een bedrag, dat hij graag in zijn eigen beurs zou willen hebben: "Ayran, koest!" riep hij tegen de hond, "Goed volk!" De hond staakte zijn gegrom en snuffelde behoedzaam aan het schoeisel van Fran en Alyne.

De boer zette zijn hooivork tegen de muur en kwam weer dichterbij. Zijn wantrouwen was minder geworden. Hij had nog nooit een rover op zijn erf gehad, die met zilverstukken schermde. Hij pakte het geld aan en beet op een munt om de echtheid vast te stellen. Hij had horen vertellen, dat je in zilver bijten kon en dat het echt was als je de tanden erin kon zetten. En dat lukte. Tevredengesteld nodigde hij hen binnen. "Welkom onder mijn dak!"

Dat was het begin van een warempel genoeglijke avond, waarbij het binnen des te knusser werd naarmate de regen buiten harder tegen de ruiten sloeg. Fran moest er niet aan denken om bij dit weer in de open lucht te moeten slapen. De stemming was geanimeerd, temeer omdat bezoek in dit boerengezin een welkome afleiding was. Net zoals op hun schepen leefden de Visfaehrin gezinnen op het land op zichzelf en hadden ze weinig contact met anderen. Ze troffen elkaar hoogstens bij commerciële transacties en bijzondere gebeurtenissen zoals de Voorjaarssamenkomsten in Fraehavyn.

De enigen, die hier betrekkelijk regelmatig over de vloer kwamen, zo vertelde de boer, waren langstrekkende bedevaartgangers. Maar de laatste tijd zat er de klad in bedevaarten, voor de winter waren de laatsten hier gepasseerd.

Toen de boer vertelde, dat zijn boerderij de laatste was langs het pad, vond Fran het niet verbazingwekkend meer dat deze familie nog wel eens gasten huisvestte. Tot de kust woonde er geen sterveling meer. Behalve dan een enkele kluizenaar wellicht en de pelgrims, die niet meer terugkeerden. Er zou daarginds een soort dorp moeten zijn, maar ze bemoeiden zich er niet mee.

"Tegen betaling," voegde de boer eraan toe, "want liefdadigheid kun je niet eten!" Fran vroeg zich af of de prijs, die een gemiddelde pelgrim betaalde, net zo hoog was als ze zelf hadden neergeteld. Ze deed na wat nadenken de vraag als irrelevant af, Alyne had vast niet teveel betaald. De boer wist nu eenmaal, dat hij de laatste kans op onderdak bood langs deze weg, en maakte daar domweg gebruik van. En Alyne wist dat zelf ook, maar als Fran haar goed inschatte had zij op haar manier naar omstandigheden het onderste uit de kan gekregen.

"Er komen hier weing gewapende vrouwen langs," ging hij verder, "de grootvader van zijn grootvader heeft het weleens meegemaakt, maar zolang ik zelf de boerderij bewoonde is het nog nooit voorgekomen. Komen jullie van zo ver, dat jullie je moeten verdedigen tegen de gevaren op de weg? Op dit eiland gebeurt buiten Fraehavyn bijna nooit iets."

"We hebben een aardige tocht gemaakt," zei Fran, zich op de vlakte houdend, "vanaf het vasteland aan de overkant van Fraehavyn."

Alyne greep de gelegenheid Fran met een gedachtencontactje het een en ander over het pad te laten vragen, dat voor de boerderij langs liep en in westelijke richting in de wildernis verdween. Verder vroeg ze haar een paar dingen voor te denken, zodat ze zo goed en kwaad als het ging met de Visfaehrin kon praten.

Fran voldeed aan Alyne's verzoek en vroeg naar de bestemming van het pad.

"Langs dat pad gaan de pelgrims steeds langs op weg naar de zee," antwoordde de boerin op Fran's vraag. "Ja," voegde haar man eraan toe, "en er kwamen slechts weinigen terug. De Wereld van de Geesten is genadeloos! Wie eenmaal in het zicht van de poorten van dit rijk verkeert, daarvoor is geen terugkeer meer mogelijk! Moge hun zielen hun bestemming vinden en onze voorspraak zijn!"

"Wij zijn wel degelijk van plan om terug te komen," onderbrak Alyne de verschrikkelijke verhalen en geruchten, die de boer hen daarop opdiste. Fran was blij, dat ze dat deed, de verhalen waren niet zo opwekkend. Fran kon niet inschatten of het waar was, wat de man vertelde. Of dat het uit een bijgelovige fantasie kwam, die een geschikte draai aan de verhalen had gegeven. Fran wist niet wat ze moest geloven en Alyne deed geen moeite om een staaltje van Talp'ath te vertonen om wat de man vertelde nader te onderzoeken.

"Kennen jullie de Eerste van de familie van Mystan?" vroeg Alyne plompverloren in goed verstaanbaar maar enigszins gebroken Visfaehriaans. Het viel Fran mee hoeveel ze er nog van maakte. Haar lessen hadden toch wel effect gehad.

Het werd plotseling stil. Het geluid van de regen op het dak en het knetteren van het vuur leken de stilte te benadrukken. De boerin verbleekte en keek hen met grote angstogen aan en wrong haar handen. "Ga niet!" fluisterde ze, "hij is vervloekt!" Toen kroop ze tegen haar man aan als om bescherming te zoeken. De stilte werd voelbaar.

"De Eersten, die voeren op de Zee van de Kluizenaar!" hervond de boer zijn tong, "daar praat men niet over. Wij niet, niemand hier. Er gaan verhalen. De Zee brengt hen direct in de Wereld van de Geesten en men zegt, dat ze zich met Duisternis verbinden om dit te bereiken. Ik weet verder niets! Ik wil er niets van weten."

Hij haalde plotseling een amuletje tevoorschijn, dat aan een leren veter om zijn hals hing en en maakte een gebaar, dat ongetwijfeld ritueel van aard was. "Almyr beware en behoede ons," prevelde hij in zichzelf, "en moge zij de Honden van de Nacht van onze drempel verdrijven. Het was immers niet onze wens om in het Rijk van de Geesten door te dringen!"

Fran kreeg bange vermoedens. De Bewakers van het Evenwicht waren hier zo te zien niet bijster populair. En ze zou hen moeten bezoeken? Misschien moesten ze het onderwerp maar laten rusten en de zaak ter plaatse bekijken. Alyne was echter weinig onder de indruk van de reactie van de boer en de boerin en vroeg onverdroten door naar waar de Eerste van de Mystannin woonde.

"Loop het pad maar door naar de zee, dan zie je het vanzelf," was het stuurse antwoord van de man. Alyne haalde een zilverstuk uit haar beurs, in de hoop een beter antwoord te krijgen. In eerste instantie leek het geld het humeur van de man niet te verbeteren, totdat hij het uiteindelijk met een verlegen grijns toch aannam.

"Waar kunnen we hen vinden?" informeerde ze opnieuw.

De boer leek eerst teleurgesteld, dat Alyne op het onderwerp door wilde gaan. Hij zag Alyne's donatie meer als een snoepje voor de schrik. Toen herinnerde hij zich de verplichting, die het nieuwe geldstuk met zich meebracht. "De familie van Mystan woont bij de Videmare Grot, aan de zee, meer weet ik niet. Die grot moet in de buurt van het uiterste zuidwestpunt van het eiland liggen, daar waar je Elanstyn kunt zien liggen. Maar niemand weet precies waar. Mystan's familie zwijgt erover," beantwoordde hij haar vraag. Opnieuw ging zijn hand naar zijn amulet en prevelde hij een gebed tot de Moeder van het Heelal.

"Aan zijn familie hebben we niets. Waar woont de Eerste zelf?" vroeg Alyne door met een accent, dat haar vraag extra kortaf maakte.

De man rilde en kwam niet verder dan een paar gestamelde versregels, die hem om een onduidelijke reden voor de geest kwamen: "Dit vertellen onze overleveringen", zei hij,

"Als Zon en Syrthan aan elkanders zijde staan,
Wanneer Vitallin zijn hand van de rotsen laat glijden,
De zee is leeg, de weg is vrij om in duisternis te gaan,
Mystan wacht en slaat een brug tussen dood en leven."

Fran zag een groeiende angst op zijn gezicht. Ze verbeeldde zich, dat hij zelf over het uitspreken van het rijm geen controle had gehad. De stilte viel loodzwaar. Een zenuwtrek vertrok zijn gelaat en haastig greep hij naar zijn amulet, dat blijkbaar een steun en toeverlaat voor hem was. Dat kalmeerde hem weer enigszins.

Fran ontspande zich toen Alyne zich oprichtte en de stilte verbrak: "Ik weet genoeg," merkte ze op, "ik zal het onderwerp niet langer aanroeren. Ik zal jullie in mijn gebeden tot Almyr gedenken, zodat ze jullie wellicht spaart voor datgene, dat jullie in angst houdt." Ze zei dit op een toon, die zo’n autoriteit uitdrukte, dat de anderen haar met heilig ontzag aanstaarden.

"B-bent u priesteres van Almyr de Hoge Moeder?" stamelde de man.

"Ik dien haar, laat u dat voldoende zijn," antwoordde Alyne, "en door mij te helpen, dient u haar eveneens. Het is genoeg, ik zal u niet langer kwellen met vragen over zaken, die niet tot de alledaagse wereld behoren."

De plotseling bekoelde stemming warmde door Alyne's uitspraak weer een beetje op. Fran verbaasde zich over Alyne's autoritaire toon. Die had zijzelf haar toch niet voor gedacht, toen ze om vertalingen vroeg. Hoe lang was het voor haar idee al niet geleden, dat ze Alyne haar soldaten had horen bevelen? Ze was het haast ontwend. Maar het voldeed blijkbaar uitstekend om de stemming op een hoger plan te brengen.

Het was inmiddels aardig laat geworden, zodat iedereen zijn slaapplaats opzocht. Fran en Alyne kregen een prima plekje in het woonvertrek bij de haard, de boer en de boerin deden alle moeite om het hen naar de zin te maken. Met de opmerking, dat het hen een eer was om een Dienares van de Hoge Moeder onder hun dak te huisvesten en dat ze een goede nachtrust mochten genieten, trokken ze zich terug.

"Hoe wist je, dat ze zo’n heilig ontzag hadden voor de priesteressen van Almyr?" vroeg Fran aan Alyne toen de boer en zijn gezin buiten gehoorsafstand waren.

"Kwestie van voorbereiding," lachte Alyne, "Visfaehrin zijn een bijgelovig volkje en hebben veel respect voor het Hogere en haar vertegenwoordigsters. Zelfs zoveel, dat ze blij zijn op hun schepen te kunnen ontvluchten naar alle hoeken van de zeeën als ze er een zien. Voordat we vertrokken van Endland heb ik de oude Gryvaeld nog even een bezoekje gebracht en onder ons spelletje Linanor heeft hij wat zaken over de Visfaehrin van Rusteiland geciteerd. Dat noem ik het nuttige met het aangename verenigen."

Daarop kroop Alyne in haar slaapzak en viel bijna onmiddellijk in slaap. Fran had aanzienlijk minder succes, ze kon domweg de slaap niet vatten. Ze stond voorzichtig op en liep naar het raam. Ze staarde naar buiten. Ze hoorde geschuifel en zag, dat het de hond was, die rond de boerderij scharrelde. Het dier keek haar even aan, de ogen glinsterden in het licht van de vlammen, dat door het raam naar buiten viel. Toen sloop het dier waakzaam verder.

De nevel was opgetrokken en de regen was opgehouden. De nacht was helder nu de regen al het stof had weggespoeld. Fran zag honderden sterren. Syrthan overstraalde hun licht, haar gelaat was vol. Nu verheugde zij zich in haar lot ondanks het verdriet over haar gestorven kind. Maar dat zou niet lang meer duren, over enkele dagen zou zij haar gezicht weer in smart gaan verbergen totdat het geheel duister was.

Fran vroeg zich af wat haar te wachten stond in de Videmare Grot, waar die ook mocht zijn.

Maar het piekeren hielp haar niets, zodat ze na enige tijd haar slaapplaats weer opzocht. Ze had het koud gekregen. Daardoor was het contrast van de warmte van haar slaapzak aangenaam groot. Voor ze zich erover verbazen kon had de slaap haar overmand.

De overgang naar haar droom was ongemerkt. Fran verbaasde zich. De laatste tijd waren haar dromen weggebleven. Haar Scherm was een afdoende verdediging tegen iedere geest, die haar dromenland zocht. Ook de dromen van heimwee waren de laatste tijd langzaam vervaagd. Ze wist niet hoe het kwam. Was het de angst, die ze bij de boer en zijn vrouw gezien had, toen Alyne hen naar Mystan vroeg, die haar dromen hadden gewekt?

De zee spoelde rusteloos over de vochtig glimmende keien van het strand. De glans van de duistere steen herinnerde haar aan de basaltkeien van de strekdammen van de Waele. Een eeuwigheid van hier verwijderd. Het water spoelde als vloeibaar ijs om Fran's voeten. Ze klappertandde van de kou, die zich om haar voeten sloot en haar verstijfde. Ze liep van de zee vandaan. De keien deden zeer aan haar voeten, maar de pijn gaf haar een gevoel van leven in haar benen terug.

Het was donker. Desondanks probeerde ze haar omgeving op te nemen, ze moest toch haar weg zien te vinden. Aan de landzijde benamen scherpgetande rotsen het uitzicht op het land. Ze kon alleen de vormen zien op de plaatsen waar de kliffen haar het uitzicht op de myriaden van sterren benamen. Aan de zeezijde was de horizon onzichtbaar door de duisternis.

Ze liep in de richting van de rotsen en betastte ze. Ze merkte, dat ze te scherp waren om te beklimmen met blote voeten. Ze probeerde het ook maar niet, bij deze duisternis een onbekende rotswand beklimmen stond gelijk met zelfmoord. Als ze viel, zou ze op de tanden van de aarde worden gespietst voor ze in de gaten had, dat ze haar evenwicht was verloren. Ze liep weer terug naar de waterlijn. Als het water doorliep kon ze misschien daarlangs blijven lopen.

Het zachte klotsen van het water was het enige geluid dat ze hoorde buiten een veraf gebulder van vallend water. Ze besloot in de richting van het geluid te lopen, omdat ze nieuwsgierig was naar de oorzaak van het geluid.

De wandeling er naartoe viel haar tegen. De rotsen op het strand waren dan weer spekglad zodat ze bijna haar evenwicht verloor scherp en dan weer voetzolen kwellend scherp. Na een korte tijd had ze het gevoel al uren gelopen te hebben.

Ze pauzeerde even om uit te hijgen en zocht de horizon af. Een vage gloed tekende zich af in de richting waar het geluid van de stem van het water vandaan kwam. Het bulderen klonk luider. Ze tuurde over het water. In het vage licht van de sterren zag ze, dat de zee niet langer rustig over het strand klotste. Integendeel, het zeewater kolkte en bruiste en leek ergens met grote snelheid naartoe te stromen. Dat verbaasde haar, waar ging dat water naartoe? Het leek in de richting van de gloed te stromen.

Ze liep verder in een halfbewuste toestand. Ze was moe en liep louter op basis van instinct. De gloed aan de einder werd feller. De machtige roep van het water maakte, dat ze zich klein voelde. Fran herinnerde zich eenzelfde geluid, toen ze op een vakantie in de bergen na een uitputtende klim een waterval bereikte, die zijn water honderden meters lager in het dal stortte.

Maar dit is de zee en op zee zijn geen watervallen, dacht ze.

Dat had ze verkeerd ingeschat. Opeens hield het strand op en stond ze op een rand. Een paar stappen verder leek er een peilloze diepte te zijn. Ze schrok ontzettend en kon een kreet van verbazing niet onderdrukken. De zee stortte zich in een enorme waterval over een rand. Ze kon niet zien waar het water naartoe viel, in de diepte onttrok een mist alles aan haar gezicht. Dat vond Fran niet zo erg, ze had geen behoefte om uit te zoeken wat daar beneden was, als je hier eenmaal viel hield je misschien nooit meer op met vallen. Het was zo’n vreemd gezicht, een wereld waar gaten in leken te vallen.

In de verte voor haar lagen in een helder en haast zonnig licht een paar eilanden, die als pilaren uit de diepte op leken te rijzen. De eilanden waren begroeid. Grote zwermen zeevogels scheerden er overheen en vulden het geluid van de watervallen aan met klaaglijk gekrijs. Fran tuurde naar de eilanden. Ze verbeeldde zich, dat er op het grootste daarvan een wit gebouw stond.

Ze onderzocht de richel, die het einde van het strand vormde. Veiligheidshalve deed ze een paar stappen achteruit want ze stond voor haar idee te dicht bij de rand. Ze was bang, dat de zee, die hier als een grote rivier over de rotsen stroomde, haar mee zou sleuren in de diepte. Het was net alsof ze hier bij de afvoer van een bad stond, waarin al het water gorgelend verdween.

Een verre schittering viel haar op aan het einde van het strand. Het leken twee naalden, die glanzend uit de aarde rezen. Ze overwon haar angst en liep voorzichtig in de richting van het schijnsel. Toen pas zag ze, dat het strand nog vele kilometers zacht glooiend afliep naar de schittering toe. Tot haar opluchting veranderde het terrein, ze liep nu op hard zand en schoot een stuk sneller op.

Ze kwam aan bij wat twee reusachtige pilaren bleek te zijn. Ze stonden aan de rand van een ravijn. Fran vermoedde, dat in deze afgrond, diep beneden het neerstortende zeewater terecht kwam.

De pilaren glansden goudkleurig in het licht. Ze zag ook een aantal glanzende kabels, die op verschillende hoogte aan richels waren vastgemaakt en verderop in de grond verankerd zaten. Fran voelde aan het kunstig bewerkte materiaal van de kabels en de zuilen. Ze voelde de kilte van metaal. Ze liep om de zuilen heen om te bekijken wat het doel van de constructie was. Plotseling begreep ze het.

Een hangbrug! Maar waar naartoe?

Een fragiel pad hing aan de kabels vanaf de pilaren. Het was amper twee voeten breed met touwen als borstwering. Het leidde naar beneden en overbrugde de gapende afgrond, die de wateren van de zee in zijn diepte verzwolg. De brug zwaaide zachtjes heen en weer in de wind, die het vallende water veroorzaakte. De overspanning bleek naar het grootste eiland te leiden, dat een paar honderd meter verderop een stuk lager dan waar Fran stond uit de mistige diepte oprees.

Fran moest eerst even slikken voordat ze besloot het peilloze ravijn via de brug over te steken. Het zien van de constructie alleen al bezorgde haar hoogtevrees. Maar ze vermande zich. Ze greep de touwen en voetje voor voetje schuifelde ze over de smalle brug. Eerst probeerde ze met de ogen dicht te lopen. Als ze de diepte niet kon zien, zou ze vast geen hoogtevrees krijgen. Maar ook al zag ze de diepte niet, ze voelde hem wel. Bovendien maakte het gestadige zwaaien van de brug haar duizelig en misselijk. Ze was bang op het hellende pad te vallen en over de rand te duikelen.

Ze besloot ten langen leste haar ogen maar open te doen. Een schreeuw van schrik was haar eerste reactie. Ze had het bruggenhoofd al ver achter zich gelaten en hing nu voor haar idee tussen hemel en aarde. Alhoewel, het was zo diep onder haar, er was daar vast geen aarde meer, het zou net zo goed de hel kunnen zijn, die haar tegemoet gaapte. Ze voelde zich verstijven, de angst verlamde haar benen, zodat ze bijna geen poot meer voor de ander kon trekken. Daarbij kreeg ze het beangstigende gevoel, dat de diepte aan haar trok. Ze voelde zich loodzwaar, ze had de indruk dat haar armen een aantal malen haar gewicht moesten dragen. Haar knieën knikten. Het beeld van een vrije val, die haar van dat gewicht zou verlossen sijpelde haar geest binnen.

Ik moet verder, dacht ze tegen haar angst en verlangen in.

Het kostte moeite, maar ze overwon de angst en scheurde zich los van het verlangen om vrij te vliegen en geen zorgen meer te kennen. Ze kwam weer in beweging, stapje voor stapje liep ze door. Door zich op het grote eiland met de witte schittering van het merkwaardige gebouw te concentreren kon ze haar hoogtevrees onderdrukken. Zo stak ze behoedzaam en met groeiende zekerheid de brug over en kwam ze sneller dan ze had verwacht op het eiland aan.

Vlak bij het eiland waagde ze nog een keer in de diepte te kijken. Ze was bijna in veiligheid, nu was het moment om haar eigen hoogtevrees te trotseren. Ze hijgde bij het uitzicht naar beneden. De wanden van de "kust" van het eiland waren praktisch loodrecht. Duizenden krijsende vogels nestelden in de kieren en gaten van de rotsen. Fran vroeg zich af waar de dieren van leefden. Wat voor een oneindigheid zouden ze moeten overbruggen voordat ze een vis uit het kolkende water beneden konden oppikken? Of zouden ze op iets anders te eten jagen?

Op de rand van het eiland stonden twee soortgelijke pilaren als Fran aan de anderekant gezien had. Hier was het einde van de brug. Met een zucht van opluchting stapte ze op de vaste grond. Ze keek langs de weg, die ze gegaan was. Ver boven haar zag ze de wand omhoogrijzen, waarover de zee zich naar beneden stortte naar een onbekende bestemming.

Het was klaarlichte dag op het eiland. Fran was verrast. Ze kon niet zien waar het licht vandaan kwam, er was geen maan, er was geen zon. Zelfs de sterren, die haar weg boven aan het strand hadden verlicht kon ze niet meer ontwaren. Ze hoorde vogels zingen en in de bomen en struiken ritselde het. Fran was blij. Dit was het land van haar droom. Ze keek naar de bomen, die verder van de kust op het eiland stonden. Ze was haast teleurgesteld, dat ze geen boomelfen zag, zoals ze die in haar vroegere dromen weleens gezien had.

Het eiland glooide licht omhoog vanaf de kust. Een geplaveid pad liep slingerend door de graslanden naar het woud. Het leidde in de richting van het gebouw, dat Fran zich herinnerde van toen ze op de hangbrug stond. De keien van het plaveisel waren glad en gelijkmatig, en kundig gelegd. Fran vroeg zich af waarvoor het pad hier was aangelegd. De vraag was weliswaar interessant maar voor het moment irrelevant, er was niemand om die te beantwoorden. Ze volgde het in de richting van de bomen.

Wat van veraf de zoom van een woud had geleken was niet meer dan een smalle strook bos. Fran kwam aan op een gigantische grasvlakte. In het midden stond het witte gebouw. Ze schrok, het leek sprekend op haar eigen huis aan de dijk aan de rivier, een plaats die gaandeweg uit haar herinneringen verdwenen was. Daar was het dakraam,

Half angstig, half verheugd rende ze erop af.

Zou ik nu weer..?

"Geluk en Eeuwig Leven aan de Maakster" hoorde ze een vrouw achter zich zeggen. Honderdnegenennegentig stemmen herhaalden in koor deze groet. Fran draaide zich schichtig om. Tweehonderd vrouwen zwegen en wachtten.

"Wie zijn jullie?" stamelde Fran.

"Wij zijn de Tweehonderd," antwoordde de eerste van de vrouwen, "wij dienen de Maakster als Bewaarsters van Haar Domein vanaf de Oorsprong. Volg ons alstublieft. Het is nu tijd. Uw volk wacht op Uw oordeel!" De anderen beaamden wat de eerste zei. Fran keek schichtig om. Haar huis was verdwenen. Ze besloot te doen wat haar dienaressen vroegen.

De vrouwen leidden haar naar een paviljoen van schitterend marmer, omzoomd door dicht geboomte. Ze gingen naar binnen stelden zich op langs een trap, die naar een terras leidde en wachtten. Fran besteeg de trap en liep over het terras naar de balustrade. Ze liet haar blik naar beneden glijden. Haar ogen werden groot van ontzetting.

Mensen! Voor zover de einder reikt! Miljoenen mensen...

Het was een enorme wanordelijke menigte. Iedereen schreeuwde door elkaar en het geluid overstemde het bulderen van het vallende water, dat overal prominent aanwezig was. Fran kon niet woordelijk verstaan wat het samengestroomde volk allemaal zei, maar ze voelde angst, ontzetting en verwijten.

"Ziet Uw Volk," zei de vrouw, die zojuist tot haar gesproken had, "zij bidden tot U en stellen hun hoop in U. U hebt hen en hun wereld gemaakt!"

Het geschreeuw en geroezemoes verstomde plotseling. Fran voelde honderdduizenden blikken op zich gericht. In de plotselinge stilte voelde ze woede, verdriet, haat, berusting. Allemaal op haar geprojecteerd.

"Bewaar ons voor het Kwaad, O Maakster," smeekte een stem uit de menigte, "ons bestaan glijdt af naar de Chaos! Heel ons leven zal anders ijdel zijn!" Deze smeekbede was het sein voor een nieuwe kakofonie en flarden van uitspraken bereikten Fran pijnlijk duidelijk.

"Heb medelijden, wij hebben weliswaar gezondigd, maar toch niet zo zwaar om een dergelijk einde te verdienen?"

"Smerige teef, je zult zeker lachen als wij versplinteren tot niets en verbranden in een hel van vuur! Waarvoor heb je ons eigenlijk gemaakt? Voor je eigen plezier als kosmisch speeltje, dat je in een hoek gooit omdat je erop uitgekeken bent?"

"Wat heeft Chaos je beloofd als je je wereld aan hem overlevert? Eeuwig genot op het bed van de hel, soms? Brand dan, hoer van de hemel! En moge het vuur van verlangen je verteren!"

"Hoe kan de Maakster deze dingen toestaan? Zij is toch almachtig? Waar blijven haar liefde en genade voor deze wereld en alles wat daarin is? Is dan alles gelogen, wat geschreven staat?"

"Wij geloven in U, wij staan standvastig waar de zondaren van deze wereld vallen en mogen rotten in de hel. Daarom zijn wij uitverkoren te zetelen in Uw eeuwigheid. Of niet soms? Spreek en wij geloven! Overtuig ons! Wij eisen een bewijs! Wat is geloven zonder een kans op een bewijs?"

"Geef ons tenminste een perspectief, een toekomst! Dat is alles wat we vragen! U beloofde ons eeuwig leven, we krijgen slechts eeuwig leegte!"

Alles wat haar werd toegeschreeuwd laadde een loodzwaar schuldgevoel op Fran's schouders. Alles wat mensen op Aarde in hun wanhoop hun Schepper toeschreeuwen kreeg zij op eigen wereld op haar dak. Op dat moment wenste ze, dat ze geen hart had en deze stroom verwijten onaangedaan kon toehoren, het ene oor in het andere uit. Ze keek wanhopig om. De tweehonderd vrouwen wachtten, maar zeiden niets. Zelfs hun ogen spraken niet. Ze stond alleen. Fran had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld.

Fran richtte haar blik weer op de menigte. "Stop!" riep ze. Haar stem brak de muur van geluid en sloeg hem aan scherven. Het schreeuwen verstomde plotseling en na de laatste echo's werd alles stil. De blikken, die Fran voelde, bleven echter hetzelfde.

"Jullie weten het," zei ze zacht, "het Evenwicht is verstoord en deze wereld glijdt af. Ik heb dat niet zo gewild. Het is toch gebeurd. Ik neem de schuld daarvoor op me. Ik ben niet zo groot als jullie denken. Ik ben maar mens!"

Een geroezemoes zwol aan. Fran voelde de blikken in haar rug. Ze keek om. Ze zag geen medelijden, geen teken dat haar excuus was geaccepteerd.

Jij bent Maakster, spraken de ogen, jij bent verantwoordelijk!

Fran draaide zich om en bedwong het rumoer met een merkwaardigerwijs koninklijk handgebaar. Ze voelde zich desondanks machteloos. Wat had haar schuldbekentenis voor zin? Welk verweer had zij tegen de Machten van de Chaos? Haar drie taken, waarvan de eerste nog niet eens begonnen was? Zij was verantwoordelijk, zij zou ze moeten uitvoeren. Maar met welk resultaat? Alles wantrouwde haar! Iedereen verwachtte het van haar, maar niemand geloofde haar. Ze voelde zich volkomen verlaten. Haar thuis was onbereikbaar, een helder toekomstperspectief was er niet. Er was hoogstens uitzicht op niets. Ze voelde tranen achter haar ogen branden. Ze boog bedroefd haar hoofd en de druppels spatten uiteen op de vloer.

De wanhoop sloeg over op de menigte. Die veranderde van het ene op het andere moment in een kolkende massa van doodsangst schreeuwende en huilende mensen, die door en over elkaar heen liepen. De chaos maakte zich van de mensen meester. Fran keek opnieuw achterom. De vrouwen waren er nog. Maar niet zoals ze ze eerst gezien had.

Alles golfde voor haar idee op en neer en loste als flarden op in een zwartheid, totdat ze op een klein stukje vaste grond in een eindeloze leegte stond. Ze keek naar haar voeten en zag, dat haar tranen het laatste stukje houvast aanvraten. Het materiaal werd bros en verpulverde. Scheuren tekenden zich af. Nog even en dan zou ook zij vallen in de leegte. Als laatste, nadat ze alles had zien vallen. Nadat ze al die miljoenen doden was gestorven. Ze gaf een schreeuw van angst. Ze kon niet meer ophouden, haar kreet galmde in schrille echo's door het heelal.

Dit is het einde! Het kan niet, dat het me nu al inhaalt! Ik zal het voor zijn. Ik moet die macht hebben! Wat heeft Maken anders voor zin?

"Fran! Fran! Word wakker, je droomt!"

Fran deed haar ogen open. Alyne hield haar vast en probeerde haar te kalmeren. Door een kier van de deur gluurden de boer en zijn vrouw verschrikt naar binnen.

De vrouw trok de man aan zijn mouw en verborg haar hoofd toen in haar handen. "De Wereld van de Geesten! Almyr help haar! Ze hebben het arme kind geprobeerd over de Zee te trekken!" fluisterde ze. "Zeur niet," gromde haar echtgenoot. Maar de angst in zijn ogen was dezelfde als die van zijn vrouw.

Alyne maakte een gebaar met haar hoofd, dat het al goed was. Ze trokken zich schielijk en haast opgelucht terug. Fran snikte ondertussen hevig en legde haar hoofd tegen Alyne's borst.

"Wat droomde je?" vroeg Alyne, "je schreeuwde het hele huis bij elkaar! Hebben de Noorderlingen..? Hoe kon dat? Waar was je scherm?"

"Het einde," snotterde Fran, "ik heb het einde gezien. Ze rekenden allemaal op me, maar ik kon niet.. Ik faalde, het was zo.." Tranen verstikten haar stem, ze kon niet verder.

Alyne begreep het. "Stil maar," suste ze, "het zijn kwade dromen. Je nadert de plaats waar de Roeping van Syrthan haar vervulling zal krijgen, dat kan niet anders. Wanhoop niet, je kunt het, ik vertrouw je. Ik zal bij je blijven, zelfs tot het einde en verder nog als dat zo moet zijn. Dat beloof ik." Ze wiegde Fran als een moeder haar doodsbange kind wiegt, dat midden in de nacht wakker wordt en schrikt van de dreigende schaduwen van takken buiten haar slaapkamerraam, die zwaaien in de wind. "Stil maar, je kunt het.."

Fran kalmeerde en dreef langzaam weg uit het bange waken. Ze was uitgeput door de emoties van haar droom. En Alyne hield haar vast en waakte in stille verwondering wat haar vriendschap met dit meisje haar feitelijk had gebracht. Een warmte in haar hart, datgene waarvoor Syrthan eertijds haar queeste begonnen was. Het geschenk van Nymaëre, het leefde ook in haar. Nilalnoth zou dit niet krijgen, nooit! Nilalnoth zou hen niet krijgen! Niet zolang Alyne Reyinalan vriendin van Fran de Maakster was! Zo waakte ze over Fran tot het morgenrood het sombere landschap kleurde.

Fran werd de volgende ochtend bij dageraad wakker en kwam overeind. Alyne liet haar voorzichtig los. Fran schaamde zich en durfde haar niet in de ogen te kijken. "Doe dat niet," fluisterde Alyne, "dat is tussen ons niet nodig." Fran keek haar even dankbaar aan en ging haar kleren pakken. Alyne deed hetzelfde. Na korte tijd waren ze op het ontbijt na gereed voor de reis.

De boer en de boerin waren al op. De man was in de keuken bezig met het slijpen van een zeis, de vrouw zat met een kind aan de borst en streelde het kleine hoofdje onder het drinken. Elders in het huis speelden kinderen, er klonk gestommel en gelach. De man stond op, bromde goedemorgen en gaf hen wat brood en melk als ontbijt. Onder het eten bekeek de vrouw Fran nu eens met een blik van vrees en dan weer met warm medelijden, al naar gelang de aard van haar gedachten over afgelopen nacht. Het meisje moest een echte pelgrim zijn, de Wereld der Geesten kwelde haar immers. De overkant van de Zee trok aan haar. Ze zouden haar vast nooit meer terugzien. Arm kind.. en zo jong nog..

Na het ontbijt vertrokken ze. De boer en zijn vrouw wensten hen goede reis op wat voor weg ze ook zouden gaan.

Ze moesten eens weten...

Het was niet voor het eerst, dat Fran die gedachte had. Deze mensen waren misschien wel bevoorrecht. Ze wisten niets van het gebroken Evenwicht. Voor hen lag de Chaos aan de overkant van de Zee van de Kluizenaar. Ze zouden op zijn hoogst verbaasd zijn op het moment, dat de wereld zou vergaan. Die luxe kende de Maakster niet, bedacht ze met spijt.

Ze liepen de hele dag door langs het smalle pad. Het was niet langer een karrespoor, er woonde verderop niemand meer, die vervoer met een wagen nodig had. Maar het pad bleef duidelijk, uitgesleten als het was door al die Zonnecirkels van pelgrimages. Fran zei niet veel. De droom van die nacht had haar pijnlijk bewust gemaakt van de last, die ze dragen moest. Waar zou ze de kracht vinden om te doen wat ze moest doen? Alyne hield haar in de gaten en voelde wat Fran bezighield. Maar ze hield zich aan de erecode van de vriendschap: ze gebruikte geen Talp'ath om te zien wat Fran's gedachten werkelijk in beslag nam. Ze wist het eigenlijk wel.

Laat in de middag hielden ze halt. Alyne trok erop uit om te jagen en Fran zocht de struiken op het heideveld af naar noten en bessen en sprokkelde wat hout voor het vuur. De buit was mager maar voldoende om de maag te vullen.

Die avond durfde Fran niet in slaap te vallen. Ze woelde in haar slaapzak. Ze was bang, dat ze weer die hangbrug over moest gaan, dat ze weer die miljoenenkoppige menigte moest aanhoren en teleurstellen. Alyne zag haar onrustig bewegen. Ze kroop uit haar slaapzak en ging bij haar zitten.

"Kun je niet slapen?" vroeg ze.

"Ik durf niet," zuchtte Fran, "ik ben zo bang, dat het weer gebeurt, dat het me zal blijven achtervolgen, dat vreselijke falen."

Alyne zei niets, streelde haar even door het haar en pakte haar Kytharan. "Van dit liedje weet ik, dat moeders het voor hun kinderen zingen als de duisternis van nacht hen bang maakt. Ik heb het nooit van mijn moeder gehoord omdat ik in de Tempel opgevoed ben, maar ik heb het leren zingen om kinderen te troosten, die net zoals ik van huis en haard waren weggehaald."

Toen zong ze en terwijl ze speelde droegen de noten de woorden van een slaapliedje naar de sterren.

De zon achter de einder, donkerblauw de nacht,
Het pad van dromen ligt voor je voeten,
Slingert door wat je wakend hebt gedacht,
Slaap zacht, weet dat ik je zal behoeden.

Waak, droom, leven, dood, een cirkel rond,
Tussen donkere nacht en gouden morgenstond.

De zon achter de einder, rood de dageraad,
Het pad van dromen ligt achter je uitgespreid,
Beelden in je geest, de nacht brengt raad,
Wees gerust, ik waakte over je, al die tijd.

Droom, waak, dood, leven, een cirkelrond,
Tussen donkere nacht en gouden morgenstond.

Alyne legde haar instrument weg. Fran zuchtte en legde haar hoofd op Alyne's schoot. Het lag fijn en geborgen. Rustig concentreerde ze zich op haar scherm, bouwde het op en viel in een aangename droomloze sluimer.

En Alyne waakte opnieuw in verwondering. Ze wist waarom ze het deed. Ze kon het. Houden van.. op een manier, die ze niet verwacht had. Ook in vriendschap.

Wat ze altijd gedacht had wat liefde was, bleek leeg. Het was niet slechts het spel, waarin minnaars tegen elkaar om haar gunsten vochten en zo in hun onderlinge strijd opgingen, dat ze haar vergaten. Het was niet zich lichamelijk geven omdat een man haar toevallig charmeerde en met de juiste bewegingen haar hartstocht op liet vlammen en de volgende morgen weer verdween zonder haar een blik waardig te keuren. De herinnering verwarde haar. Het was een deel van het spel, dat ze toen speelde. Misschien had ze blij moeten zijn, dat het geen blik van verachting was geweest.

Het was niet zoals het met Ysred gegaan was. Dat was voor haar altijd geweest wat ze echte liefde noemde. Nu wist ze beter. Het was niet de slavernij, waarin Ysred haar als een hondje de kunstjes had kunnen laten doen, die hij haar wilde laten doen.

Op dat moment had ze medelijden met haar al zo lang gestorven moeder, die haar al zo vroeg aan de Tempel had gelaten. Het was een grote eer, opgevoed te worden in de Wijkplaats van de Zilveren Zon. Had haar moeder geweten, wat ze had opgegeven en het desondanks toch gedaan? Had het haar pijn gedaan? Haar moeder had na haar nooit meer een kind willen hebben. Zich blijkbaar nooit meer zo willen binden.

Het heeft haar dus pijn gedaan, dacht ze spijtig.

En zo vergleed voor Alyne de nacht in mijmeringen, terwijl Fran rustig sliep.

De volgende dag leek de zee boven het land te zweven en haar wateren op de aarde uit te storten. Van 's morgens vroeg tot laat in de middag plensde de regen uit de loodgrijze bewolking. Maar toen trokken de wolken weg en liet de zon zich nog even zien voordat zij zich naar de andere kant van de wereld spoedde.

Zo gingen de dagen voorbij, deels in hevige regenval, deels in waterige zonneschijn, steeds in dezelfde routine van lopen, kamp opslaan, jagen en verzamelen. Ondanks het soms slechte weer overdag waren de nachten zonder uitzonderingen helder en vol van sterren. Syrthan verborg iedere nacht haar gelaat steeds meer en verplaatste geleidelijk haar baan totdat zij de nacht verliet en bijna gelijkliep met het pad van de zon. Zo kwam zij, zoals zij eenmaal in de dertig Zonnecirkels altijd deed, in de juiste positie om de zon te verduisteren.

Na tien dagen lopen kwamen Fran en Alyne aan bij de kust. De rafelige klippen van de kust leken een plaats aan te geven waar een kolossaal mes de grens tussen water en land had bepaald. In de diepte dreunde de branding en spatten de golven van de Albatros Straat uiteen op de zwarte steen. Het pad eindigde op leegte. De kust strekte zich links en rechts van hen uit. Waar nu te gaan?

"Het ziet er naar uit, dat we moeten kiezen," merkte Alyne op, "het pad leidt ons niet langer. Hoe gaan we nu? Naar het noorden of naar het zuiden?"

Fran keek om zich heen. Ze hadden geluk, die dag. De zon scheen fel en schitterde op het rusteloze water. Het was helder weer, de regen had het stof uit de lucht gespoeld, zodat ze ver konden kijken. "Zijn er geen sporen?" vroeg ze, "de pelgrims voor ons moeten toch ook ergens heen gegaan zijn?"

"Goed idee," prees Alyne haar. Samen zochten ze de omgeving af naar sporen. Na enige tijd vonden ze tekenen, dat de pelgrims hier naar het zuiden getrokken waren. Het lag voor de hand om die weg te volgen. De pelgrims trokken immers naar de kluizenaars om raad en onderricht. Op die plaats moest de Videmare Grot zich bevinden.

Fran en Alyne gingen op weg en trokken moeizaam door het ruige terrein. Er was geen pad, dus ze moesten zelf hun weg zoeken, net zoals al die pelgrims voor hen. Dat bleek niet eenvoudig, enkele gebleekte beenderen en een paar grijnzende schedels herinnerden aan degenen, die nog niet eens het uitzicht op hun queeste naar de verlichting hadden gehaald.

Het kostte hen nog een dag voordat ze de zuidwestpunt van Rusteiland bereikten. Hier had je uitzicht op de Albatros Stroom in het zuiden. In de vage grijze verte kon je Elanstyn zien liggen. Hier zou zich ergens de Videmare Grot moeten bevinden. En natuurlijk de woonplaatsen van alle andere kluizenaars. Eerst zochten ze op de weg erheen de toppen van de rotsen af naar woonplaatsen. De kale kliffen bleken onbewoond.

Tegen de namiddag van die dag hadden ze succes. Na het beklimmen van een paar lage heuvels aan de kust zagen ze, dat ze het einde van Rusteiland hadden bereikt. Een dorpje van ongeveer veertig huisjes met muren van gestapelde stenen en daken van plaggen lag aan de voet van de kaap. Een klein snel stroompje kronkelde tussen de huizen door en liep af in de richting van de zee. Rook kringelde uit een enkele schoorsteen omhoog.

Kleine akkers lagen als lapjes op een deken om de nederzetting heen. Verder naar het oosten strekten heidevelden zich uit. Zo te zien verschaften die voeding aan de huisdieren van de bewoners, er kwam juist uit die richting een grote kudde schapen de kant van het dorp op. De wind droeg het schreeuwen van de herders, het blaffen van de herdershonden en het blaten van de schapen al van verre over. Fran en Alyne bleven op afstand staan te kijken hoe de schapen in laag gebouwde schaapskooien aan de buitenkant van het dorp werden gedreven.

"Laten we daar maar eens wat navraag doen," stelde Alyne uiteindelijk voor, "hopelijk zien ze ons ondanks onze kleding voor pelgrims aan. Dit dorp lijkt me het einddoel van hun tocht. Verder zou het prettig zijn als we wat onderdak vonden."

Het dorpje bleek redelijk druk bevolkt ondanks het feit, dat het in een uithoek lag. Kinderen renden door de straten, kippen zochten kakelend een goed heenkomen voor het kinderspel. Een hond blafte naar Fran en Alyne, maar maakte geen aanstalten om zijn gevoel voor territorium op hen bot te vieren. De volwassenen, die door de straatjes liepen, besteedden in eerste instantie geen aandacht aan hen. Het dagelijks leven met al zijn karweitjes nam hen meer dan voldoende in beslag.

De kinderen kregen hen het eerst in de gaten: "Kijk! Nieuwe pelgrims! Waar zouden zij vandaan komen?" Ze dromden samen rond Fran en Alyne om ze te bekijken en een enkel kind was zo brutaal om zo onopvallend mogelijk hun kleren en wapens aan te raken. Normale pelgrims waren niet zo uitgerust als zij. Fran glimlachte, ze genoot van de ongedwongen nieuwsgierigheid, die de kinderen toonden.

Ze verbaasde zich over de openheid van de kinderen. Ze zag geen angst of wantrouwen in de ogen van de kinderen. Hoogstens benieuwdheid en blijdschap om een verzetje. Ze had verwacht, dat de mensen in zo’n afgelegen dorpje op zijn minst wantrouwig zouden zijn tegenover vreemdelingen.

Waarschijnlijk was dit dorpje aan het einde van de wereld zo totaal oninteressant, dat geen misdadiger de moeite nam om de lange reis te maken. Bovendien zagen de huizen en de bewoners daarvan er niet uit alsof ze zwommen in het geld. De mensen, die ze zag, waren eenvoudig gekleed, veelal in kleding van wol, die in warme geel en aardtinten geverfd was. Fran kon wel raden waar die wol vandaan kwam.

De sfeer in het dorp kwam Fran aangenaam over. Er leek een vrede over de bewoners te liggen, waarin ze ontspannen en rustig hun leven leefden. Dat wilde overigens niet zeggen dat ze lui waren, Fran had op haar weg naar en door het dorp al gezien, dat ze met toewijding deden wat nodig was om zichzelf en hun kinderen in leven te houden.

De akkers lagen er goed verzorgd bij, de schapen zaten goed in de wol, de huizen waren ondanks hun eenvoud goed gebouwd en keurig verzorgd. En ze deden meer dan dat, als ze de situatie goed inschatte. Maar de spanning en de druk om er materieel veel beter van te worden ontbrak hier. Fran vond het een verrassend heerlijk oord. Ze was benieuwd hoe de bewoners van het dorp hier met elkaar omgingen.

Een paar volwassenen hadden het toneel inmiddels opgemerkt en de officiële instanties gewaarschuwd. Een tanige oude man, die autoriteit uitstraalde, kwam uit een van de hutten tevoorschijn. Een jongere vrouw van middelbare leeftijd met een doordringende blik volgde hem en nam Fran en Alyne scherp op. Fran kon zich niet aan de indruk ontrekken, dat de vrouw meer vaardigheden bezat dan ze liet merken.

Ze keek Alyne zijdelings aan, of ze ook merkte wat zijzelf voelde, het tasten van een Almamarnadalin of iemand die in enige mate Talpa'th beheerste. Maar het was heel zwak. Fran vroeg zich af, of Alyne het wel merkte, want Alyne gaf geen krimp. Fran wist even niet wat ze moest doen. De sfeer was zo goed hier, zou deze vrouw dan slechte gedachten hebben en een eventueel inzicht in Fran's gedachten willen misbruiken? Haar aanraking was zelfs ontzettend zwak en onervaren, lang niet zo sterk als ze van Ylessan en Alyne had meegemaakt.

Fran nam haar besluit, ze wierp geen Gedachtenscherm op. Deze vrouw mocht zien, dat ze geen kwaad in de zin hadden, zo ze het al verstaan kon wat er in haar leefde. Alsof de vrouw dat voelde, trok ze zich terug, zodat de aanraking verflauwde tot een herinnering, die Fran het gevoel gaf, dat ze er goed aan gedaan had.

De kinderen zagen de man en de vrouw komen en weken terug. Op een afstandje bleven ze staan kijken en fluisteren onder elkaar. Ondertussen stroomden nog wat mannen en vrouwen toe, die nieuwsgierig toekeken.

De oude man nam het woord. "Welkom in Mystgardan, edele reizigsters," zei hij op licht formele toon, "Ik ben de Hyrnan, de Hoeder van dit dorp en dit is mijn gade Eladrin, die mij bijstaat bij het uitvoeren van mijn taken. Wat brengt jullie hier? Zijn jullie op doorreis of zoeken jullie de verlichting, die de geest uiteindelijk over de Zee zal voeren?"

Alyne verstond wat de man zei. Hij sprak een Zuid Frandaals dialect, dat leek op dat van Alyne's geboortestreek. Ze vroeg zich af wat de man naar dit verlaten eiland had gedreven. Roeping? Goddelijke inspiratie? Of gewoon een drang om te ontsnappen aan een dagelijks leven, dat hem niet langer bekoorde?

"Ik ben Alyne en mijn metgezellin is Fran," antwoordde ze, "wij zoeken de verlichting om een grote taak uit te voeren, die ons is opgelegd," antwoordde ze, "wij zoeken de raad van Mystan, hij die van vele dingen weet, die al vlak na de Oorsprong bestonden."

Hyrnan knikte begrijpend en wendde zich tot zijn vrouw. Eladrin fluisterde hem iets in het oor. Daarop liet Hyrnan zijn formele houding varen, schudde Fran en Alyne de hand en nodigde hen met warme stem uit: "Nogmaals, wees welkom en maak met ons gebruik van voedsel en een dak boven het hoofd." De mensen er omheen mompelden instemmend, blijkbaar was de nieuwsgierigheid naar vreemdelingen groter dan angst voor indringers.

"Wij zullen een plek voor jullie zoeken," hernam Hyrnan, "maar verschaf mij eerst de eer," Hij stopte plotseling, alsof hij iets in zijn nek voelde prikken. Een snelle blik naar opzij zei hem genoeg, hij glimlachte verontschuldigend: "Ons de eer om nader met jullie kennis te maken."

Hij wees uitnodigend naar een huis, dat iets groter was dan de rest. Daarna wendde hij zich tot een van de dorpelingen: "Wil je Jhynne vragen bij me te komen als hij klaar is met de schapen?" De man aangesprokene knikte en liep weg in de richting van de schaapskooien.

Met zijn vieren liepen ze naar Hyrnan's huis. De kinderen hervatten hun spel en de volwassenen gingen weer aan het werk, terwijl ze ondertussen de nieuwkomers bespraken.

Hyrnan hield de deur open voor de gasten en zijn vrouw: "Treedt binnen en wees welkom." Ze kwamen in een ruimte, die eruit zag als een werkkamer. Een ruwhouten tafel stond er, er lagen een paar perkamenten en er stond een inktpot met een pen en een potje zand.

"Hier behartig ik de zaken voor het nut van iedereen in het dorp," merkte Hyrnan op, "voor ik pelgrim werd leidde ik een hofstede by Vyrre aan de Esto. Ik wilde eerst verlichting zoeken, maar toen ik hier eenmaal kwam bleek ik beter te functioneren als Hoeder dan als Kluizenaar. Blijkbaar had ik het lampje van inzicht al bij me en hoefde het alleen maar aangestoken worden. Er moet ten slotte eten op tafel komen en de schoorsteen moet ook nog roken. Toen ik Eladrin hier ontmoette was mijn geluk compleet. Zij houdt het vuurtje, dat mij verlicht aan. Zij behartigt de zaken binnenshuis en ik doe het buitenshuis. Alhoewel, het verwelkomen van nieuwe gasten doen we samen. En regelmatig..."

Twee kinderen van een Zonnecirkel of acht stormden binnen. "Papa, je had ons beloofd om.." ze trokken Hyrnan bijna omver, "met ons te stoeien voor het eten!" Hij hield zich met moeite overeind onder het geweld van de kleine dames. Toen kregen ze Fran en Alyne in de gaten. Ze lieten hun vader los en staarden hen met open mond aan. "Papa komt zo," zei Eladrin, "we hebben nu gasten." De kinderen verdwenen in het achterkamertje.

"En regelmatig," maakte Hyrnan af waarmee hij begonnen was, "heb ik grote bewondering voor het organiseren van het reilen en zeilen binnen deze muren! Maar ga zitten, dan haal ik wat te drinken."

Hij verdween achter de kinderen aan en aan hun gelach kon je horen, dat hij een deel van zijn belofte inloste. "Ik mag er dan oud uitzien," riep hij naar achteren, "maar deze twee houden me jong!"

Fran moest glimlachen. Het was al weer een tijd geleden, dat ze voor het laatst warme huiselijkheid had meegemaakt. Wat haar nu prikte was geen heimwee, want thuis was van warme huiselijkheid niet zo’n sprake meer. Ze voelde meer een gemis. Misschien, dat ze het later zelf beter kon doen.

Met een uitnodigend gebaar herhaalde Eladrin het verzoek van haar man. Fran en Alyne gingen zitten en zwegen. Fran keek Eladrin aan. Haar blik was niet langer doordringend. Ze keek rustig terug. "Jouw Zee is groot en mistig, Fran," merkte ze op, "zoek je daarom de raad van de Eerste?"

Fran knikte: "het is zoals Alyne zojuist vertelde."

Eladrin vroeg niet door: "Binnenkort verduistert Syrthan de zon," vertelde ze, "en dan is het tijd voor de Wisseling. Dan vaart de oude Eerste weg over de Zee en neemt de nieuwe zijn plaats in. Op dat moment is het mogelijk om raad te vragen. Maar niemand weet waar de Eerste verblijft. Een nieuwe Eerste weet wanneer het zijn tijd is en waar hij moet gaan."

"Wordt de nieuwe Eerste uit de kluizenaars gekozen, die hier wonen?" vroeg Alyne.

"Jawel, Maar er is geen openlijk ritueel als je dat bedoelt," antwoordde Eladrin, "de Kluizenaars van de Mystannin weten het onder elkaar zonder erover te spreken. En zo blijft het, want de Kluizenaars vertellen dit geheim aan niemand. Daarom is de Eerste door een mist van onwetendheid onthuld. Onwetendheid, die bij velen snel in angst omslaat!" Fran moest aan de angst van de boer denken, toen ze het onderwerp van de Eerste aansneden.

Hyrnan kwam intussen binnen met een paar keramieken bekers, gevuld met een rode geurige vloeistof. Hij zette er drie neer. Fran rook eraan en proefde. Het smaakte fris en licht zurig. "Vers extract van Flynnerbessen van de hei met water en een paar kruiden, die Eladrin haast met de ogen dicht weet te vinden." Toen ging hij zelf zitten met een eigen beker. Hij knipoogde: "En voor mij hetzelfde nat, maar dan enige tijd gerijpt in een houten vat. Zo smaakt het bijna net zo goed als de wijnen van de Esto!"

Alyne glimlachte. Haar gedachten gingen even terug naar haar oom Walried uit Woldflyn, die wel twintig recepten kende om van gewoon vruchtensap zeer krachtige spiritualiën te maken. Hyrnan leek die kunst ook te beheersen.

Onder het drinken maakten ze nader kennis met elkaar. Het verhaal van de afkomst van Fran en Alyne afkomst klonk betrouwbaar. Alyne vertelde, dat zijzelf in Zuid Frandaal geboren was en op Endland had gewoond. Haar functie verzweeg ze met opzet, ze was niet zeker van de houding van deze mensen ten opzichte van de priesteressenklasse, die de Mystannin overvleugeld had.

Toen vertelde Fran, dat ze uit het Woud van Leayinand stamde, vlak bij de bronnen van de Lony. Het was het verhaal, dat ze met Alyne afgesproken had, en het was niet ver van de waarheid vandaan als ze zich bedacht waar ze op Frandaal was aangekomen. Hyrnan en Eladrin luisterde geïnteresseerd toe. Fran dacht even, dat Eladrin twijfelde, maar ze leek het niet belangrijk te vinden.

Hyrnan en Eladrin bleven niet achter. Hyrnan beschouwde zich als streekgenoot van Alyne en vroeg zich af waarom ze haar geboortestreek verlaten had. Tussen de regels door liet hij blijken dat hij vermoedde waarom. Geanimeerd vertelde hij over zijn jeugd en zijn leven op de hofstede van zijn vader, die hij later erfde.

"Ik vond daar het geluk echter niet," sloot hij zijn verhaal af, "dus greep ik een gelegenheid aan om iets van de wereld te gaan zien, toen er bedevaartgangers langstrokken. En zie, hier heb ik mijn geluk en verlichting gevonden!" Hij streelde het gezicht van zijn vrouw, die hem een vertederde glimlach niet onthouden kon.

Eladrin vertelde, dat zij haar jeugd op een Visfaehrinschip had doorgebracht. Door de dood van haar beschreven echtgenoot was ze buiten het Protocol gevallen. Mogelijk zou die jongen daar niet rouwig om zijn geweest als hij het geweten had, dat zij Helder Zag in het Water van de Geest. Daarom dong er geen Onbeschrevene naar haar hand. Liever dan af te wachten tot ze oud en grijs zou sterven had ze besloten in Fraehavyn te drossen en zich op het eiland te verbergen voor de druk van de tradities van het Visfaehrinvolk.

De Visfaehrin, die op het land woonden, waren iets meer geneigd om de strenge regels van Vitallin ruim op te vatten. Zijn straffende hand kon hen immers op het land niet bereiken? Omdat ze technisch gesproken geen Priachrainn was, kon ze aan de kost komen door als dienstmeid op de hofsteden te werken.

Op een dag was daar een groepje bedevaartgangers langsgekomen, vergezeld door een vrolijke Leayin uit Zuid Frandaal, die terloops haar hart meepikte. "En toen moest ik meegaan, want harteloos leven is een te zware last voor dit bestaan!" lachte ze, "gelukkig bleek Hyrnan een beminnelijk bewaarder van mijn hart!"

Zij ziet Helder in het Water van de Geest, dacht Fran, dat verklaart alles.

"Als jullie de Eerste Kluizenaar zoeken, zullen jullie hier enige tijd moeten blijven," zei Hyrnan, die blijkbaar het gesprek tussen Fran, Alyne en Eladrin gehoord had toen hij met de drankjes bezig was, "ik heb Jhynne gevraagd om jullie namens ons gastvrijheid te verlenen. Hij heeft buiten zichzelf en het dorp geen andere verplichtingen en hij doet het graag. Er woonden al een paar pelgrims bij hem in de hut. Een is naar de kust getrokken om een vrije grot te zoeken, de andere twee zijn teruggekeerd naar waar ze vandaan kwamen."

Er klopte iemand op de deur. Eladrin deed open: "Ah, Jhynne, kom binnen, jongen!" lachte ze.

Fran keek om en bekeek hem. Eladrin's aanduiding was correct, maar het zou niet lang meer duren voordat hij er niet meer bij paste. Hij droeg zijn haar in een staart, die met een leren vlecht boven op zijn hoofd samengebonden was. Dat leek hier mode te zijn, want Fran had al meer mannen staarten zien dragen.

Bij mij thuis zou dat een artistiek kapsel zijn, grapte ze in zichzelf, echt iets voor een muzikant, schilder of schrijver.

Hij was niet veel groter dan Fran, als ze tegenover elkaar stonden zouden ze elkaar recht in de ogen kunnen kijken.

Hij keek haar aan, ze voelde het oogcontact. Niet onaangenaam, niet uitkledend, zoals ze mannen in Fraehavyn naar haar had zien kijken. Zijn blik was anders: op dit moment was ze zich er niet pijnlijk van bewust dat ze vrouw was. Er blonk een welwillend pretlichtje in zijn ogen, een sympathiek soort nieuwsgierigheid. Fran vroeg zich af of dat er altijd zou branden, of dat het van het ene op het andere moment in smeulend vuur kon veranderen. Die onzekerheid maakte haar nieuwsgierig. Het maakte haar bewust van een sluimerende belangstelling, die ze nog nooit eerder jegens vertegenwoordigers van het andere geslacht had getoond.

Daarna richtte hij zijn blik op Alyne en nam haar rustig op zonder direct haar profiel af te tasten. Een licht glimlachje trok om Alyne's mond. Ze bekeek hem op haar beurt en stelde vast, dat hij er goed uitzag en er geen grammetje teveel aan hem zat. Haast boos op zichzelf liet ze de gedachte varen.

Zo beoordeelde ik mannen, toen ik nog deel was van het Spel van Macht, herinnerde ze zich, en wat heeft dat me gebracht? Niets dan scherven van een gebroken hart...

Jhynne leek niets gemerkt te hebben. "Hier ben ik, Hoeder Hyrnan," zei hij, "u had om me gevraagd?"

"Klopt," zei Hyrnan, "hier zijn Alyne en Fran, zij zijn op zoek naar de Eerste Kluizenaar. Dat zal wat tijd kosten omdat de Wisseling nog niet direct aanstaande is. Wil jij ze onderbrengen en wat wegwijs maken?"

Jhynne knipoogde en bewoog zijn staart met zijn hand: "Zeker, Hyrnan, wordt het het huis, de schaapskooi of het schuurtje?" Fran en Alyne zetten grote ogen op, moesten ze tussen de schapen logeren? Misschien was het wel een warm plekje, maar daar was vast alles mee gezegd. Een gezelschap van blatende en landelijk ruikende lawaaischoppers van schapen zou hen ongetwijfeld de nodige nachtrust kosten.

Hyrnan zuchtte en keek afkeurend, Eladrin moest lachen: "Foei, Jhynne," zei ze, "zijn ze in Tes-Lynd allemaal zo? Je moet onze gasten niet aan het schrikken maken!"

"Ik probeerde alleen maar of ze gevoel voor humor hebben," pareerde Jhynne, "de vorige gasten waren zo somber. Geen grapje kon eraf. Ik was haast blij dat ze vertrokken, want ze klaagden er de hele dag over, dat zij het beroerdste af waren van iedereen op deze hele wereld."

"Wel," merkte Hyrnan op, "dan hadden zij zeker Verlichting nodig voor de duisternis van hun pad! Moge Almyr het aan hen schenken."

"De Moeder geve het," antwoordde Jhynne, "en zo te zien is er iets van haar licht doorgedrongen. Vandaar, dat mijn nederige optrekje nu leeg is op mijn persoon, een paar muizen en een kat, die lui is, na."

Hij richtte zich tot Alyne en Fran: "Ik zal jullie graag onderdak verlenen, met als enige prijs op gezette tijden wat bijstand in de huishouding. Een half leven van zwerven heeft me nog niet alle kneepjes kunnen leren. Van ieder gast leer ik wel iets."

Eladrin lachte opnieuw: "Je gaat ze toch niet een paar van jouw speciale recepten leren, Jhynne? De laatste keer kwam het hele dorp bij je kijken of er ook brand was!"

Jhynne had een gezond gevoel voor humor: "Ah, mijn huisrecept voor schapenvlees? Het was een speciale manier van stoven, Vrouwe van de Hoeder, die zo lang duurde, dat ik mijn ogen niet meer open kon houden. Ik probeer het opnieuw als ik uitgeslapen ben."

"Goed," sloot Hyrnan de discussie, "dat is dus geregeld. Willen jullie me nu excusren? Ik heb nog wat schrijfwerk te regelen."

"Ik loop ook wel even mee," zei Eladrin. Fran en Alyne pakten hun bagage en met zijn vieren liepen ze naar buiten.

Jhynne's huis stond aan de buitenkant van het dorp, dicht bij de schaapskooien. Een gedempt geblaat klonk uit de kooi, waar ze zojuist een kudde naar binnen gedreven hadden. Er hing een geur van schapenmest, die Fran niet zo onaangenaam vond als de stank van varkensgier, die de boeren thuis overvloedig op het land gooiden.

Jhynne's huis was klein maar niet ongezellig. Het had een grote kamer, die als leefvertrek dienstdeed. Hier was de vuur- en kookplaats en stond een grote waterkruik. Deze kamer bleek het enige vertrek in het huisje te zijn. Tot Fran's opluchting bleek er een soort bedstee te zijn. Jhynne schatte Fran's blik goed in: "De bedstee heb ik me als slaapplaats voor jou en je metgezellin gedacht. Dames zoals jullie verdienen de beste slaapplaats in dit huis. Ik hoop, dat jullie er samen inpassen."

"We proberen het gelijk maar even," reageerde Alyne, "kom Fran, even passen!" Ze schoof het gordijn opzij. Fran was verbaasd over de ruimte van de bedstee, zij zou voor een kleine kamer kunnen doorgaan. Ze kropen er samen in en stelden vast, dat er voldoende ruimte was.

"Mooi, ik zie, dat jullie tevreden zijn," zei Jhynne vergenoegd, "dat maakt het iets mindere comfort van mijn slaapplaats bij de haard weer goed. Maak het jullie gemakkelijk, dan zal ik wat voorbereidingen treffen voor het eten."

Eladrin glimlachte: "Je hebt het prima voor elkaar, Jhynne" zei ze, "dat was bij jouw vorige gasten -drie heren overigens- een stuk minder."

"Dat is aangeboren beleefdheid, gecombineerd met een goede opvoeding, Vrouwe van de Hoeder. Ik ben eigenlijk best blij met damesbezoek. De heren kwelden me de godganse dag, nu eens met levensvragen, waar ik geen antwoord op wist, dan weer eens met levensechte verhalen waar je het weleens warm van krijgt, wat erg vervelend is als er geen lief is om die warmte mee te delen. En als ze dat niet deden, klaagden ze over het eten. Het verbaasde me niets, dat twee van hen de wereld weer hebben opgezocht. Maar excuseren jullie me even, ik moet de watervoorraad aanvullen." Hij verliet het huis door de achterdeur.

Één vraag brandde Fran op de tong: "Wanneer is de Wisseling precies, Eladrin?"

"Over tien dagen," antwoordde ze, "jullie komen op het goede moment, anders hadden jullie misschien wel dertig Zonnecirkels moeten wachten op de volgende keer, dat Syrthan de zon verduistert. Op de Wisseling gaat de toegang tot de VideMare Grot open, maar alleen de uitverkorene kan hem zien."

Eladrin maakte ook aanstalten om weg te gaan: "Ik denk, dat jullie goed onder dak zijn," zei ze, "Jhynne is een goeie jongen. Vraag hem of hij jullie naar de grotten van de kluizenaars wil brengen en wil helpen met jullie naspeuringen. Ik zal zorgen, dat iemand zijn werk in het dorp zoveel mogelijk overneemt." Toen ging ze weg.

Ondertussen kwam Jhynne binnen met een waterzak, die hij in de kruik leegde. Toen diepte hij wat gezouten schapenvlees, knollen, bessen en wat kruiderij op en kookte een maaltijd op de vuurplaats, die in tegenstelling tot de eerder beschreven zwarte walm een heerlijke geur verspreidde. Een geur, die de trek en de gretigheid om alles tot het laatste beetje op te eten tot grote hoogte bracht. De eerste ogenblikken van de maaltijd verliepen dan ook in stilte, als je het waarderend gemompel en van tijd tot tijd smallen niet meerekende.

Onder het eten vroeg Alyne aan Jhynne, waar hij vandaan kwam.

"Uit Tes-Lynd, zoals Eladrin al zei," vertelde hij, "ik woonde met mijn ouders aan de rand van de Lyndaerian Bossen, vlak bij de Noorderweg. Twee Zonnecirkels geleden kwamen de troepen van Lanar de Zwarte en dreven ons op de vlucht. Tijdens een overval van de Yhrs raakten mijn ouders en ik gescheiden, ik heb ze nooit meer teruggezien. Ik denk, dat ze gedood zijn, zoals zovelen in dat zwarte najaar."

Fran keek hem aan en bespeurde een flakkering in zijn blik, een venster op een wereld van verdriet. Hij vertelde niet alles wat hij had meegemaakt. En plotseling flitste haar het beeld van het vuur op de weg, de panisch krijsende vluchtelingen en de kermende stervenden voor ogen. Medelijden bewoog haar.

Als hij dat heeft meegemaakt is het een wonder, dat hij hier nu zit.

Alyne zag zijn oogopslag ook en bloosde: "Het spijt me, dat ik je eraan herinner, ik begrijp wat het is om te moeten aanvaarden, dat je ouders dood zijn. Hoe ben je hier terechtgekomen?"

"Door te zwerven van de ene plaats naar de andere. Ik zwom de Dyse over en dwaalde doelloos rond. Ik verdiende de kost door hier en daar wat hand en spandiensten te verrichten of simpelweg gelegenheden aan te grijpen binnen of buiten de wet. Zo kruiste ik op gegeven moment het pad van een paar pelgrims, die hier naartoe op weg waren.

Na alles wat ik meegemaakt heb, sprak de naam Rusteiland me geweldig aan. Ik reisde met hen mee en kwam hier terecht. Ik heb het hier prima naar mijn zin, ook al heb ik het idee, dat deze plaats niet het einde van mijn omzwervingen zal zijn. Misschien vertrek ik ook nog wel een keer."

Toen herhaalden Alyne en Fran hun verhaal om op hun beurt Jhynne's nieuwsgierigheid te bevredigen, hij was er niet bij geweest toen zij hun relaas aan Hyrne en Eladrin deden. Het hout in de vuurplaats was al veranderd in vaag gloeiende as met van tijd tot tijd een paar door de wind in de schoorsteen fel oplichtende sintels, toen de verhalen uit waren en ze besloten de slaapplaatsen op te zoeken. De sfeer was rustig en gaf Fran een veilig gevoel. Die nacht durfde Fran weer uit zichzelf in slaap te vallen.

Negen dagen vergleden. Ze vonden grotten. Ze vonden kluizenaars. Ze vonden bij de kust pelgrims, die kleine akkers bebouwden en vis vingen voor de kluizenaars, een dienstbaar bestaan, dat de opstap vormde naar een mediterend bestaan in een van de grotten. Zij woonden in tenten van huiden van een zeehond achtig dier, dat de rotsstranden van de kaap bewoonde en de zeevogels beconcurreerde in hun aanval op de visstand.

Dorpsbewoners van Mystangard, pelgrims en kluizenaars vormden een hechte gemeenschap, die zichzelf bedroop en geen contact met de buitenwereld had. Vandaar dat de boeren rond Fraehavyn met niet meer dan vage geruchten kwamen, wie hier eenmaal terechtkwam keerde bijna nooit meer naar de bewoonde wereld terug. De weinigen, die dat wel deden, bliezen meestal in stilte de aftocht, hoogstens wat geruchten achterlatend, die het volk op het platteland makkelijk kon opblazen tot verschrikkelijke verhalen over de Zee van de Kluizenaar en de Wereld van de Geesten. Er was niemand om de geruchten te ontzenuwen, die langzamerhand steeds vreeswekkender waren geworden.

Mede door Jhynne's voorspraak waren de bewoners van Mystangard en het kamp bereidwillig. Ze vertelden dat de rotsen met het uitzicht op het zuiden honderden, misschien wel duizend grotten herbergden. Vanaf de zee leek de kust op één grote gatenkaas. De grotten bovenin waren het veiligste, de ondersten stonden bloot aan gevaar van overstroming als de zee hoog kwam. Geruchten gingen, dat zich dichtbij de waterlijn zich ook nog spelonken bevonden. Deze kon je alleen met zeer laag tij bereiken en ze liepen bij hoog tij vol, zodat ze ongeschikt waren voor bewoning.

Maar op Fran's vraag naar de Eerste Kluizenaar antwoordde iedereen met onwetendheid. Ze kregen hoogstens de raad om de door de wol geverfde kluizenaars te ondervragen. Er zat voor Fran en Alyne niets anders op dan de talloze holen te doorzoeken en de bewoners te ondervragen. Jhynne wees hen de grotten en vergezelde hen van tijd tot tijd als zijn andere werk het toeliet.

Fran vond het meestal jammer, als Jhynne er niet bij was. Zijn opgewekte hondsbrutale nieuwsgierigheid naar de handel en wandel van haarzelf en Alyne vormden een welkom tegenwicht voor de wanhoop, die bij haar groeide naarmate de tijd verstreek en ze de Eerste Kluizenaar niet vonden. Tien dagen had Eladrin gezegd. En hoe lang zouden ze moeten wachten als ze die kans misten? Ze herinnerde zich dertig Zonnecirkels.

En dan is het te laat, want die hebben we niet, realiseerde ze zich dan.

Maar door Jhynne's vrolijkheid en zijn onvoorspelbare opmerkingen kon ze dat weer even vergeten en met frisse moed verder zoeken. En hij was eerlijk in zijn nieuwsgierigheid, hij vertelde zeker zoveel over zichzelf als hij over hen verteld kreeg.

Ze bezochten de spelonken aan de zee. Sommige grotten boden geen huisvesting meer aan menselijke levenden. Daar staarden de holle oogkassen van een schedel vanuit de kap van een halfverteerde pij naar de zee, waarover de geest reeds lang vertrokken was. Daar rondscharrelende zeevogels krijsten protesterend tegen de indringers van hun domein, wat in deze grot lag was van hen, de stof van de pij was een prima materiaal voor hun nesten, net zoals het vlees van de dode een prima voedsel was geweest in harde tijden als de vis diep onder water bleef. Meermalen zagen Fran en Alyne, dat de vogels in de ribbenkasten van de dode Kluizenaars nestelden. Niemand deed daar wat aan. Pas als de beenderen uiteen waren gevallen mocht de grot opnieuw als woonplaats dienen, zo hoorden ze van degenen, die ze daarnaar vroegen.

In een aantal grotten leefden kluizenaars, die hier al Zonnecirkels lang hun bestaan sleten, vastend en mediterend met de blik op de zee, die hen eens naar de verlichting zou voeren, de Zee van de Kluizenaar. Erg spraakzaam waren ze niet, hun meditatie was langzamerhand tot een diepe trance geworden waaruit misschien zelfs de dood hen niet kon laten ontwaken. Ze waren zichtbaar het stadium voorbij, dat ze zich ergerden aan onverwacht bezoek. En communicatief waren ze al helemaal niet.

In andere grotten leefden pelgrims, die zich nog maar pas tot het kluizenaarsbestaan hadden gewend. Zij spraken veel meer, maar boden geen uitsluitsel over de verblijfplaats van de Eerste Kluizenaar, de Oudste van de Mystannin, die de geheimen van de Oorsprong kende. De Videmare Grot was een geheime plaats, die niet voor iedereen toegankelijk. Misschien dat de plaats waar de Eerste zetelde geopenbaard werd na lange Zonnecirkels mediteren. Enkelen plaatsten een paar speculatieve ideeën, die onderling zo verschillend waren, dat ze waardeloos waren.

Fran werd er moedeloos van. Als de ervaren kluizenaars de plaats al wisten, dan konden ze hem toch niet vertellen, zo ver hadden ze de wereld al achter zich gelaten. Ze mijmerde er weleens over hoe ze hen desondanks kon bereiken. Ylessan had het destijds weleens over zwemmen in de Gedachtenzee gehad, over de Almamar.

Fran vroeg zich af of ze het zou kunnen. Dan kon ze misschien het geheim achterhalen wanneer ze in de geest van de kluizenaars door kon dringen. Alyne en Ylessan hadden al eerder gezegd, dat ze er aanleg voor had. Maar ze durfde het niet, Ylessan's waarschuwingen over verdwalen waren haar duidelijk genoeg. Als haar geest verdwaalde, wat zou er dan met haar wereld gebeuren? Zou dan haar droom van falen en teleurstelling van miljoenen bewaarheid worden?

Maar zo gemakkelijk gaf ze het niet op. Dus klauterde ze samen met Alyne en met Jhynne als het zo uit kwam van de ene grot naar de andere en zo doorzochten ze samen vele spelonken van boven naar beneden. Maar de Eerste Kluizenaar vonden ze niet.

Ze zakten op hun zoektocht steeds verder naar de waterlijn van de zee, die met de getijden rusteloos tegen de rotsen rees en zich daarna weer terugtrok. Naarmate ze verder zakten steeg de wanhoop. De kans om de Eerste Kluizenaar te vinden werd steeds kleiner. Of hij moest half mens half vis zijn om te overleven in de onderste grotten.

Op de tiende dag eindigden ze op het rotsachtige strand. Hier waren de ingangen van de grotten, die bij vloed onderliepen. Het was eb, de rotsen bij het water waren glad en bedekt met slijmerig wier waar de ze zich terugtrok. Kleine krabben spoedden zich haastig naar veiliger oorden toen ze de voetstap van Fran en Alyne bemerkten. Een enkele drooggevallen kwal lag als een rood en geel gekleurde bloem op de rotsen, de tentakels nog machteloos wiegend in het wijkende water. Zeeschuim markeerde de waterlijn. Alyne zag aan de begroeiing op het gesteente, dat de getijdenverschillen hier groot waren. Bij hoogtij zou het water bijna twee meter hoger staan dan de plaats, waar ze nu stonden.

Alyne wees Fran daarop: "We moeten hier weg zijn voordat het vloed wordt. Er staan hier vast sterke stromingen, die het gevaarlijk maken om hier te zwemmen." Fran beaamde het en struikelde bijna over de gladde stenen omdat ze niet uitkeek waar ze liep. Ze voelde hoe moe ze was. Ze hijgde: "Ook al is dit de derde dag en moeten we vandaag succes hebben, toch wil ik even rusten, eventjes maar."

Alyne vond het goed. Samen klauterden ze over de rotsen naar de hoogte waarop ze voor het water veilig zouden zijn. Het was midden op de dag, toen ze die plaats bereikten. Het tij bleek nog verder gezakt. Ze keken uit over een door rotsen ingesloten inham, die op een meertje leek. De zee had er door het lage tij geen toegang meer toe, zodat het water rustig en spiegelglad was. De druppels van het spatwater van de branding zorgden hoogstens voor kringen in het wateroppervlak. Pas bij hoogwater zou de zee haar domein weer in bezit kunnen nemen.

De plaats waar ze zaten was een klein plateau. Boven hen rezen de rotsen verder omhoog. Fran en Alyne waren er de afgelopen dagen wel vaker gaan zitten, het was een heerlijke plek om een beetje uit te rusten. Het was ook een vreemde plek. Vlak voor hen stonden een aantal spitse zuilen, die uit de rotsen waren gehakt. De toppen van de zuilen hadden merkwaardig vormen, het leken wel pinakels. Ze wierpen een geheimzinnig schaduwpatroon op de gladde steen van de rotswand erachter. Als je goed keek leken de schaduwen een symbool te vormen, maar je hoefde maar even met de ogen te knipperen of alle samenhang was verdwenen.

"De Vingers van de Eerste" had Jhynne deze opmerkelijke rotsformaties genoemd, toen ze er voor het eerst uitrustten.

De schaduwen van de vingers waren er overdag altijd, of de zon nu scheen of werd bedekt door bewolking, dat maakte niet uit. Over de oorsprong ervan waren ze duister geweest, de formaties zouden zijn uitgehakt, toen de verre voorvaderen van de Mystannin hier hun domicilie kozen. En dat was voor de tijd geweest, dat men met geschiedschrijving was begonnen.

De betekenis van het schaduwpatroon was de meesten onbekend, ook al speelde het volgens de legenden een rol in het ritueel waarin een Eerste Kluizenaar figureerde. Het verhaal ging, dat als er een volledige zonsverduistering optrad -zo eens in de dertig Zonnecirkels- de Eerste Kluizenaar zijn roeping waar moest maken. Op dat moment verdween de schaduw volledig. Dan moest de uitverkorene op deze plek aanwezig zijn en het lot zijn loop laten hebben. Zonder uitzondering waren de Eerste Kluizenaars op dat moment van de aardbodem verdwenen waarbij men over hun lot slechts kon speculeren. Het ritueel bestond al vele Zonnecirkels en ging terug tot in de mist van de tijd.

Op dat moment dacht Fran echter niet aan historie en rituelen. Haar maag rommelde. "Laten we even wat eten," stelde ze voor, "ik ben moe en ik heb honger." Alyne haalde brood en water tevoorschijn, het weliswaar karige maar toch toereikende middageten, dat ze van een paar pelgrims hadden meegekregen. Fran zuchtte en voelde zich moe.

Ze miste Jhynne's grapjes, hij was die dag niet meegegaan omdat hij wat bij de schaapskudde moest doen. Of zou hij misschien bang zijn om iets te maken te krijgen met het vreemde ritueel van de Wisseling? Hij keek haar weleens aan met een blik waarin ze de vraag meende te zien, wat ze met de Mystan en de oude rituelen te maken had. Als ze hem daarop aankeek wendde hij zijn blik af, zonder dat ze zien kon waarom dat was. Ze had op zo’n moment weleens aan Talp'ath gedacht. Maar dan verwierp ze haar nieuwsgierigheid als immoreel, Jhynne deed haar niets om een dergelijke inbreuk te rechtvaardigen.

De zon stond op haar hoogste punt in het zuiden in een wolkeloze hemel. Fran schermde haar ogen af en tuurde over de zee. Opeens viel er een schaduw en het zonlicht leek te verzwakken.

"Daar!" riep Alyne, "Syrthan ontmoet de zon! Eladrin had gelijk! Wonderbaarlijk, ik heb dat nog nooit gezien." Fran wist wel welk mechanisme erachter zat, maar ze had het eveneens nog nooit echt gezien. Ze zag een donker hapje uit de zon, een zwarte sikkel die gestaag groeide. Het zonlicht leek plotseling zijn kleur en warmte te verliezen, naarmate Syrthan de zonneschijf verder bedekte.

Een herinnering aan de avond van de nacht van haar droom drong zich bij Fran op. "Alyne!" stamelde ze opgewonden, "wat zei die boer ook al weer?" Het zweet brak haar uit. Als dit eens het moment was? Ze was volkomen onvoorbereid!

"Falaran's Dobbelstenen!" riep Alyne verrast uit, "dat rijm over de VideMare Grot! Hoe was het ook weer! Als Zon en Syrthan aan elkanders zijde staan, zo begon het, dat weet ik nog. Ze staan bepaald aan elkanders zijde als Syrthan de Zon verduistert!"

Fran zocht in haar geheugen: "Inderdaad," zei ze, "zo is het. En de tweede zin: Wanneer Vitallin zijn hand van de rotsen laat glijden, wat zou dat zijn? Vitallin, de god van de zee bij de Visfaehrin, laat zijn hand van de rotsen glijden..."

Fran keek bedachtzaam langs de met groen slijm begroeide rotsen. "Zijn hand! Het Water! Dat glijdt bij laag water van de rotsen!"

"Dat lijkt me plausibel," merkte Alyne op, "maar er resten nog twee zinnen voor de puzzle is opgelost. De zee is leeg, de weg is vrij om in duisternis te gaan / Mystan wacht en slaat een brug tussen dood en leven. Ik zie om te beginnen al geen lege zee."

Fran keek naar beneden. Ze wreef in haar ogen, wat ze nu zag leek gezichtsbedrog. Het water in de van de zee afgesloten poel zakte voor haar idee sneller dan het tij ooit gezakt was. Voor haar gaapte plotseling een gat waaruit een mist oprees, die zich verdichtte tot een spiegelend wateroppervlak. Alles leek zoals het was geweest. Maar zij had het gezien, zij wist, dat het gezichtsbedrog was.

Ze trok Alyne aan de mouw: "Zie je wat er met die poel gebeurt? Het water loopt weg!"

Alyne trok haar wenkbrauw op: "Hoe kom je daar nu bij? Ik zie niets bijzonders. Een poel met water, dat is alles. Niet anders als voordat Syrthan de zon begon te verduisteren. Het water staat zelfs nog net zo hoog als zojuist."

"Dat wil ik van dichtbij bekijken," bracht Fran er tegenin, "er is iets raars aan de hand."

Samen klauterden ze naar beneden tot ze bij de rand van de poel stonden. De zonsverduistering was halverwege en de schaduwen op de rotswand vervaagden langzaam. Alyne bukte en stak haar hand in het water. "Zie je? Er staat gewoon water in, ik snap niet wat je bedoelt."

Maar Fran zag meer. Het wateroppervlak was een flinterdun vlies, dat een diepe spelonk afdekte. Ze keek over de rand. Een wenteltrap langs de rand spiraalde naar een duistere diepte. Nieuwsgierig liep ze langs de rand bij Alyne vandaan, terwijl Alyne nogmaals met een verbaasd gezicht met de hand in het water spetterde. Waarom zag zij iets anders dan Fran?

"De zee is leeg, de weg is vrij om in duisternis te gaan," mompelde Fran in zichzelf, "dat zei het rijm. Dit moet de weg zijn. Hierlangs gaan de Eerste Kluizenaars, hierlangs moet ook ik gaan, het kan niet anders."

Ze liep naar het begin van de wenteltrap en begon hem af te dalen. Het water sloot zich gladjes om haar middel, maar Fran voelde het niet. Voor haar was er geen water, hoogstens een mistige grens tussen de echte werkelijkheid en wat zij als werkelijkheid nog verder zag.

Alyne slaakte een kreet van ontzetting toen ze Fran zag wegzinken: "Fran! Niet doen! Waarom loop je het water in? Het water is diep hier, je zult verdrinken!"

Fran was te ver weg om langs de kant te bereiken.  Bovendien reageerde ze niet op haar schreeuw. Ze dook Fran na. Voor haar was het water werkelijk, ze doorbrak het wateroppervlak en zwom met forse slagen naar de plek waar ze Fran zag verdwijnen. Maar ze was te laat.

Toen ze aankwam op de plaats waar Fran het water ingestapt was, was ze voor Alyne's idee al onder water verdwenen. Een paar luchtbellen en steeds wijder wordende kringen op het wateroppervlak was alles, dat nog aan Fran herinnerde. Alyne vloekte en dook onder, ze zocht. Maar hoe ze ook rondzwom, ze vond Fran niet. Boven water leek de poel helder als glas maar onder water was slechts mist en duisternis.

De Vloek van de Duistere, wat is dit voor poel? De toegang naar de hel? dacht ze koortsachtig.

Ze dook nog dieper tot haar longen bijna barstten. Misschien kon ze Fran op de tast vinden. Ze graaide in het rond maar vond niets. Ze voelde louter alles door haar vingers glippen.

Na een tijdje moest ze wel naar boven, anders zou ze stikken. Haar overlevingsinstinct won het van haar wil.

Proestend kwam ze boven: "Vervloekt!" tierde ze, "ik heb gefaald! Fran! Verdwenen! Wat moet er nu van ons worden?"

Ze klom uit het water en plofte wanhopig op de rotsen van de rand van de poel neer. Zij wilde haar vriendin beschermen. Of ze nu toevallig Maakster was of niet, dat maakte niet uit. Haar hart beschuldigde haar van nalatigheid, haar reden kon er niet bij. Waar was Fran naartoe? Zou ze ooit terugkeren? Ze moest, voordat het weer hoogtij zou worden en de verraderlijke onderstromen alles meesleurden in de diepte!

Fran daalde ondertussen steeds verder de wenteltrap af. De diepte trok aan haar, net zoals in haar droom op de hangbrug. Ze deed geen moeite om de neiging te onderdrukken, ze had ook geen angst meer. Ze keek naar boven en zag Alyne rondzweven en daarna op de rand klauteren. Fran zag haar wanhoop. Medelijden verwarde haar. Ze had Alyne zo alleen nog maar gezien na het incident in Waline. Toen was Ysred de oorzaak. Was zij nu de oorzaak? Die veronderstelling verwarmde haar, de implicatie overviel haar.

"Wanhoop niet, Alyne!" riep ze naar boven, "dit moet de weg naar Mystan zijn! Het is zo bedoeld. Als ik slaag zal ik terugkeren. Als ik faal, zal jouw vriendschap mijn troost zijn!"

Op het moment dat ze dat zei, geloofde ze het volkomen. Het laatste beetje angst verdween uit het hart van de Maakster. Ze stond voor haar eerste beproeving en zou de uitdaging aannemen. Alleen dan kon ze met opgeheven hoofd de klachten van de miljoenen weerleggen.

Fran daalde steeds verder af, tree na tree. Boven haar vormde het wateroppervlak van de poel een steeds kleiner wordend venster op haar wereld. Plotseling hield de trap op en kwam ze aan in een voorportaal. De vloer was betegeld en een diffuus licht straalde uit het kunstig bewerkte plafond. Ze keek omhoog en zag voorstellingen van de Roeping van Syrthan en het Maken van Werelden. Ook zag ze afbeeldingen van de riten van de Mystannin, die volgens hun zeggen tot het Maken teruggingen.

De VideMare Grot, realiseerde ze zich, hier bestaat de geest van Mystan! Hier komen steeds zijn opvolgers en wachten tot een volgende hen verlost. Dan vinden zij rust en vertrekken ze over de Zee. Dan neemt de nieuwkomer de fakkel over.

Met haar ogen zocht ze het vertrek af. Ze vond een poort, die op de boog hetzelfde teken droeg als de schaduwen van de zuilen op de rotswand projecteerden. Het symbool glansde zacht en uitnodigend.

Ze ging naar binnen. Ze kwam in een kleine kamer, een kaal vertrek zonder versieringen buiten sterrenbeelden op de muur. Maar de gouden stippen op het azuurblauw vormden niet de patronen, die Fran kende. Geen Grote Beer, die haar jong zocht. Geen Orion met de hand aan zijn zwaard. Er hing een mystieke sfeer, alsof de ruimte een geheim ademde, dat op het puntje van de tong lag maar niet uitgesproken wilde worden. De sfeer had niet zijn oorsprong in de ruimte zelf, zij kwam van buiten.

In het midden van de kamer zat een man in een eenvoudige tuniek met de rug naar haar toe. Hij bewoog niet, hij gaf geen enkel teken, dat hij haar had opgemerkt. Het zou net zo goed een wassenbeeld kunnen zijn, ware het niet, dat Fran na goed kijken een nauwelijks merkbare ademhalingsbeweging opmerkte. Zijn blik was gericht op een open raam. Daar vandaan kwam het gevoel van mysterie en onderdrukte openbaring.

Ik zou het je willen vertellen... Maar nee, nog niet...

Buiten ruiste de zee, het geluid van een kalme golfslag en een rustige wind vulde de ruimte. Fran negeerde de man en liep naar het raam. De zee was eindeloos. Ze zag geen wolken, geen zon, geen vogels. Geen vis doorbrak met zijn zilveren schittering het rustig deinende oppervlak. Het water trok Fran aan. Ze tastte met haar hand naar de opening om water en wind te voelen. Haar hand werd gestuit. Verbazing! Ze bevoelde de rest van de raamopening. Hard! Ondoordringbaar! Ze sloeg er op. Er kwam geen geluid, maar haar hand deed zeer.

Langzaam draaide ze zich om. Ze zag het gezicht van de man. Een bevroren glimlach. Mysterie. De zee weerspiegelde in zijn ogen. Zijn ogen straalden terug.

De Zee van de Kluizenaar? vroeg Fran zich af, of de Kluizenaar zelf, wie was er het eerst?

Ze ging zitten. Ze dacht na. De man reageerde niet. Ze stond weer op en raakte hem voorzichtig aan. Geen reactie... Ze duwde iets harder. Geen beweging! Ze durfde niet nog harder te duwen, stel dat hij omviel. Sliep hij? Ze klapte in haar handen, ze schreeuwde. Het geluid werd direct opgeslokt door de ruimte. Geen reactie.

Ze wilde teruggaan. Dit had geen zin zo. Maar haar intuïtie hield haar tegen. Hier moest ze zijn, hier moest het gebeuren. Die zee, die bron van de uitstraling van geheimenis. Daarin moest ze zien door te dringen. Daarin moest de sleutel liggen. Toegang tot de Wereld der Geesten, had de boer met angst in zijn stem gezegd. Wellicht toegang tot de geheimen van de Oorsprong? Het Evenwicht, dat ze zocht?

Fran overwon haar neiging om terug te lopen. De aandrang was sterk. Alyne is wanhopig ongerust, wat maakt ze nu wel niet door? Stel dat de vloed opkomt en je verrast? Ga toch terug...

Zwijg, dacht Fran de neiging naar de achtergrond, ik moet hier zijn, ik moet hier iets doen. Zo is het!

Ze ging zitten en probeerde zich te ontspannen. Ze bestudeerde de Kluizenaar. Hij moest onnoemelijk oud zijn, zijn gezicht was een netwerk van rimpels, slechts gedeeltelijk omzoomd door droog wit haar. Zijn handen waren tanig, pezen en blauwe aderen waren duidelijk zichtbaar. Ze vroeg zich af hoe hij aan zijn eten kwam, hoe hij de natuurlijke behoeften zijn loop liet hebben.

Ze bestudeerde het vertrek nogmaals. Het droeg nergens de sporen, die een levende in zo’n afgesloten vertrek moest achterlaten. Het vertrek was volkomen schoon op het zand na, dat Fran onder haar laarzen had meegenomen van boven.

Is hij wel echt? verwonderde ze zich.

Ze vroeg zich af of hij wel tot haar wereld behoorde. Ze pijnigde haar gedachten over een manier om te achterhalen wie de man was en wat hij hier deed.

Wat heb ik als Maakster met deze man hier te maken?

Ze keek nogmaals de kamer rond. Haar herinnering flitste. Lang, lang geleden voordat de volkeren van Frandaal hun kronieken begonnen te schrijven, was deze plaats er al. Deze plaats bestond al vanaf het Maken. Door een plotselinge ingeving keek ze om naar de raamopening. De zee was verdwenen en het beeld van eindeloosheid raakte plotseling geconcentreerd in een zittende vrouwenfiguur te midden van azuurblauw met sterren. Even flakkerden er tekens. Fran herkende. Toen vervaagde het beeld en de zee ruiste weer als tevoren.

"Gegroet, Bewaarder van het Evenwicht," fluisterde ze. De glimlach bleef en veranderde niets.

Hoe moet ik hem bereiken, mopperde Fran in zichzelf, denk dan toch eens na, Fran! Het vraagstuk prikkelde haar op een manier, die ze haar irriteerde.

Opnieuw gleed haar blik over de zee. Ze wreef door haar haar met een wanhopig gebaar. Hoe? Haar hand gleed langs haar hemd en raakte het kleine houten voorwerp, dat ze steeds bij zich droeg. Het stukje boomschors viel op de vloer en toonde een kinderlijk portret met piekhaar, harkvingers, stralende ogen en een brede lach.

Ben ik. Ik niet vergeten. Jij later terugkomen. Zusje, ja?

Fran pakte het voorwerpje op en glimlachte vertederd.

Nirial... Hoe zou het met haar, met Ylessan en met Braer zijn?

Inzicht verblindde haar als de lage zon boven een schitterende ijswoestijn. Ylessan, Almamarnadalin, Gedachtenzee, de Zee van de Kluizenaar. Ze ordende haar gedachten. Ze wist het. Zo moest ze het proberen.

Ze ging voor de man zitten en probeerde zich te herinneren, hoe ze het destijds bij Alyne had gedaan. Het beeld voor haar ogen leek heftige te golven alsof ze onder water door onrustig wateroppervlak naar de wereld erboven keek. Een scherpe pijn schoot door haar hoofd.

Heeft hij een scherm? vroeg ze zich af.

Misschien was haar aanpak niet goed. Ze dacht aan tederheid. Aan een knuffelbeer in haar armen, de geur, die al vanaf haar geboorte haar eigen was. Het beeld golfde rustig, nu blies er een rustig windje over het kabbelend oppervlak van haar waarneming. De pijn verdween. De glimlach leek zich te verdiepen en een warmte uit te stralen als een voorjaarszon. Ze draaide zich om. De poort was open en gleed om haar heen. Ze zat op een strand.

Op dit moment heeft Almamarnadal blijkbaar weinig met zwemmen te maken, verwonderde ze zich, het is hier droog. Is dit de Gedachtenzee van de Kluizenaar?

De zee spoelde kalmpjes over de vochtig glimmende keien van het strand. Ze stond op en keek om zich heen om zich te oriënteren. Scherpgetande rotsen verhieven zich aan haar linkerhand. Ze herkende de pieken. Maar nu zorgde geen sterrenhemel voor het contrast. Een gelijkmatig bleek licht overspoelde land en zee van boven. Fran zag geen zon, alleen licht.

Ze liep in de richting van het geluid van neerstortend water. Dat wist ze nog. Daar verloor de zee zich in een peilloze diepte, die nooit vol raakte maar vreemd genoeg de ganse zee ook niet voor zich opeiste. Ze kwam bij de hangbrug. Het metaal van de zuilen, stijlen en stagen schitterde en weerkaatste de beelden, die het licht erop wierp. Fran zag zichzelf weerspiegeld in de beide zuilen.

Ze liep de brug over. Ze durfde deze keer over de rand te kijken. Het licht van boven stelde haar gerust. De diepte trok haar nog steeds aan, maar ze wilde er niet aan toegeven.

Mijn tijd is kort, ging het door haar heen, ik moet me haasten...

Ze kwam aan de overkant en speurde het eiland af. Ze zag geen teken van leven, de vogels, die ze zich herinnerde, waren er niet. Alles was stil, geen wind zong in het gras en de bladeren van de bomen van het woud.

De vrouwen en al die miljoenen, zouden die nu ook weg zijn?

In stilte hoopte ze van wel. De schuld van hun ondergang, die de menigte haar had toegeschreeuwd, had zo zwaar op haar gedrukt, dat ze bijna iedere nacht sinds die droom vrees had gevoeld om in slaap te vallen. En iedere keer, dat ze dat gemerkt had, had Alyne zacht haar slaaplied gezongen, haar in slaap gesust en haar bange dromen omgeleid. Fran voelde een warmte in haar hart, toen ze aan Alyne dacht. Wat verbond haar, dat ze liefde voelde?

Ze was zo wanhopig, dacht ze met pijn, alsof ze me nooit terug zou zien. Ik hoop zo, dat ze in me gelooft...

Fran kwam aan op de enorme weide met het witte gebouw, dat sprekend op haar huis leek. Half en half verwachtte ze, dat de vrouwen, die ze de vorige keer had ontmoet, haar opnieuw zouden aanspreken en wegleiden, zodat haar huis zou verdwijnen. Maar dat gebeurde niet.

Ze kwam bij de het tuinhek. Ze opende het en liep het trapje af. Dit was toch haar eigen huis, er was geen reden om aan te bellen en statig door de voordeur binnen te komen. Achterom gaan was veel gemakkelijker. Dan kwam ze in de keuken en kon ze via de hal naar haar kamertje boven.

Zou ik nu weer thuiskomen?

Ze wist, dat het niet zo was. Ze voelde wantrouwen, misschien was dit een verleiding om haar te verzwakken. Toch voelde ze behoefte om haar huis -of in ieder geval het beeld van haar huis- te onderzoeken. Al was het maar om haar bijna vervaagde herinnering aan thuis nieuw leven in te blazen. Als ze dat wilde. Natuurlijk wilde ze dat! Heimwee overviel haar zoals de branding op de vleugels van de wind de kust bespringt. Ze kreeg de neiging om geen stap meer te verzetten en alles maar te laten gebeuren, als ze maar thuiskwam.

Dat kan niet, ik kan ze niet in de steek laten!

En plotseling ging de wind, die de branding voortjoeg, liggen zodat ze weer macht over zichzelf kreeg.

Ze stapte de achterdeur in. Binnen leek alles vertrouwd. De keukentafel met de lamp erboven, de grasplanten in mandjes voor het raam, de kalender met konijntjes, alle details klopten. Nieuwsgierig liep ze naar de kalender. De data waren onleesbaar, de enige dissonant in wat nu een bijna perfecte kopie leek. De enige? Ze realiseerde zich, dat alles wit was. Het interieur leek wel op een gipsafgietsel. Een afgietsel van de werkelijkheid? Of een bevroren wensdroom? Ze durfde de voorwerpen niet aan te raken, ze was bang, dat ze dan alleen maar dood of illusie zou voelen.

Alle deuren stonden open, de weg was vrij. Ze liep door de hal en klom de trap naar boven op. Ze kon in het interieur van haar eigen kamer kijken. Ze had half en half verwacht door het raam de rivier te zien. Maar dat was niet zo, ze keek uit op de eindeloze weide, die ze al eerder gezien had. Maar het uitzicht was vervormd, ze zag slechts wit met reliëf in grijstinten. Ze wreef in haar ogen. Alsof ze kleurenblind was!

Ze liep naar haar bureau. Ze herkende haar spulletjes. Zo had ze alles achtergelaten. Een kaart lag half verfrommeld op het tafelblad. Wat erop getekend was zag ze in wit reliëf. Ze herkende het. Ze erkende het...

Frandaal! Dit is de plaats waar alles begon!

Ze ontwaarde de projectie in wit van de doos en de potloden met Revial's teken.

Zelfs de doos! Alles is hier zo wit! Wit bevat alle kleuren...

Onwillekeurig voelde ze onder haar hemd. Ze tastte naar de potloden, die ze nog had. Ze moest ze zien om vast te stellen of er nog wel kleur bestond. Of ze niet blind was. Of ze niet waanzinnig was. Groen, rood, geel, alles was er nog. Ook het zwarte potlood had ze nog. Het witte ontbrak, dat wist ze. Ze haalde gerustgesteld adem. Ze was niet blind en ook niet gek.

Ze onderzocht haar bureaublad verder. Er lag nog een voorwerp. Het contrast ervan deed zeer aan haar ogen. Het bleek een extra blad papier met daarop twee vlakken, eindeloos fel schitterend wit en diep volkomen leeg en duister zwart.

Ze kwam naderbij om de beide vlakken nader te bekijken. Er stonden lettertekens op, die in geen enkele Aards of Frandaals schrift bekend waren. Fran herkende ze wel. Ze vormden haar handschrift.

Haar hart juichte: Ik heb het gevonden! Dit moet de tekst zijn!

De beide vlakken met tekst waren volstrekt in evenwicht. Het aandeel van wit en zwart was exact gelijk. Zelfs de oppervlakte van de witte lettertekens op het zwart en de zwarte karakters op het wit was volkomen gelijk.

Fran keek naar het zwarte vlak. Ik moet de witte tekst hebben.

Het zwart trok haar aan, net zoals de duistere diepte van de afgrond even tevoren. Heel voorzichtig gleden haar vingertoppen naar de duistere kant van het papier en raakten hem aan. Het was alsof het plotseling het licht uitging. Fran versteende van angst. Maar dat duurde niet lang. Heel langzaam begon ze haar situatie af te tasten. Ze voelde haar hartslag, die langzaam minder snel werd naarmate de eerste schrik wegebde. Ze hoorde haar ademhaling, die haar rust terugvond. Ze voelde aan zichzelf. Hoofd, borsten, buik, heupen, benen, voeten, alles was er nog. Ze tastte naar haar ogen. Ze waren er, maar ze kon niet zeggen of ze haar in de steek gelaten hadden of niet.

"Eeuwig welkom in mijn rijk, Eerstenkind en Maakster," verbrak een stem de stilte om haar heen, "ik zie, dat je de weg hier naartoe gevonden hebt. Jouw wereld is dus in verval, anders was je niet hier gekomen. Dus je komt je onderwerpen!"

De verleiding van de stem zette haar in vuur en vlam, de kwaadaardigheid bevroor de vlammen weer tot rood ijs.

Fran merkte, dat het zinloos was om zich heen te kijken. Het leek alsof zij midden in de stem zat. Ze herkende de stem. Het pad van de Maakster, herinnerde ze zich. Het heimelijk genoegen in de stembuiging ontging haar niet. Haar geest kraaide revolutie.

"Nee!" zei ze, "ik onderwerp me aan niemand!"

"Onderwerpen is het juiste woord niet," suste Nilalnoth, "het is een welbewuste keuze, die je alleen maar voordeel zal brengen. Ik kan je zoveel geven. Tegen een zo geringe prijs. Kies voor mij, Eerstenkind, en ik zal je de eeuwigheid geven! Onsterfelijkheid, hoogverheven boven alle andere Eersten! Jij hebt de macht om te kiezen waar de Makers en Maaksters, die Nymaëre gemaakt heeft, die ontberen. Jij bent uniek en waardevol. Sinds het begin der tijden is een keus zoals jij die kunt doen, nog nooit gemaakt. Kies voor mij, Eerstenkind. Ik geef je alles wat je wenst. Vertel me, wat wil je? Eeuwig Leven in weelde?"

De duisternis verdween. Ze sloeg de handen voor haar gezicht en gluurde door haar vingers om aan het plotselinge licht te wennen. Fran stond in de grote zaal, die zo mooi was, dat zij haast bij een paleis moest horen. Een paleis, dat ze zich in haar gedachten weleens voorstelde als ze droomde over een eigen plek om te leven als ze later groot en koninklijk was.

De vloer was betegeld in een mozaïek, dat haar qua ontwerp en kleurstelling verrukte. Ze herkende het als iets eigens, het was haar kaart van Frandaal. Toch was wat ze zag niet hetzelfde als ze getekend had, want het wit ontbrak. Zuilen als spiralen leken spontaan aan de vloer te ontspringen in hun verlangen om het plafond, een blauw met gouden sterrenhemel te ondersteunen.

Zacht brandende olielampen in houders aan de muur zetten de zaal in een ogenschijnlijk warm licht, dat op de een of ander manier toch iets van kracht miste, want ook hier ontbrak het witte element. De zaal vormde een middelpunt van iets veel groters, vele deuren kwamen erop uit. Ze waren allemaal gesloten. Wandtapijten en schilderijen versierden de wanden waar geen doorgang was.

Fran werd nieuwsgierig naar wat zich achter de deuren bevond. Een voor een opende ze ze en verkende de ruimtes erachter. Ze vond ongekende weelde.

Eetzalen met dampende schalen vol met uitgelezen gerechten, die Fran het water in de mond brachten en haar leken uit te nodigen om te eten. Wasruimtes met geparfumeerde baden, die haar ertoe leken aan te zetten om het vuil en zweet van haar reizen af te wassen.

Schatkamers, gevuld met kisten vol goud en juwelen, die haar verleidden letterlijk te baden in weelde. En overal waar ze kwam vond ze meer deuren, meer prikkeling tot verder zoeken, ze zou een eeuwigheid kunnen doorbrengen voordat ze alles gezien had.

Maar was dat het waard? Na enige tijd leek alles hetzelfde. De weelde schitterde ijdel en glansde in het bleke licht, dat één ding duidelijk maakte: Dat er iets niet klopte, alles was hier leeg en dood. Geen levende ziel bevolkte de zalen. Ze had net zo goed in een graftombe kunnen rondlopen. Onsterfelijkheid op deze levenloze plaats scheen haar onsterfelijk vervelend toe.

Zou ze hiervoor haar ziel en haar schepping opgeven? Voor niets anders dan materie in vele vormen? In volstrekte eenzaamheid?

Deze prijs is te laag, dacht ze, ik zou het voor louter weelde nooit doen.

Ze schrok van zichzelf. Was ze al aan het marchanderen met de Duistere? Was dit een zwakheid, die haar duur te staan zou komen?

"Eeuwig Leven in lust en hartstocht wellicht?"

Het interieur van het paleis verdween. Het bleke licht van de olielampen doofde en werd vervangen door zilveren glans, die alles weerspiegelde in zichzelf en zo een vals beeld van oneindigheid gaf. Ze voelde zich drijven op een nauwelijks merkbare glanzende deining, ze lag bovenop een traag golvend oppervlak. Ze kon een deel haar eigen lichaam in het licht zien.

Perfect, vrouwelijk. Het licht tekende messcherp de contrasten op haar lichaam. Haar borsten met de kleine gladde tepels: perfect en stevig. De spieren van haar buik met de minieme holte van haar navel, sterk en goedgevormd. De heuvel daaronder met de bossen die de vallei tussen haar benen begroeiden: een geheime belofte. Heupen en dijen: krachtig en gespierd maar desondanks volledig in evenwicht met de rest. Ze voelde haar hart wild kloppen, toen ze dit zag: zo mooi wilde ze altijd al zijn als ze het voor het kiezen had.

Wat jammer, dat ik geen spiegel heb om mijn gezicht te bekijken.

Ze had dat nog niet bedacht of de oneindigheid kromp in en werd reflecterend. Ze zag haar eigen gezicht. Ze geloofde dit niet. Dit was het, dit was schoonheid.

Ze wilde overeind springen om met dit lichaam te dansen, een sierlijke pirouette te draaien en met een wilde radslag door de lucht te wieken. Maar het deinende oppervlak hield haar vast, ze kon de kracht niet opbrengen om zich los te maken.

Ze bemerkte een schaduw en keek geschrokken in de richting ervan.

Ze hijgde: "Jhynne, jij!"

Hij knielde naast haar neer. Naakt. Perfect.

Niet reëel! protesteerde haar inschatting.

Ze voelde desondanks een tomeloze opgewonden verwondering. Hij neigde zich naar haar toe. Ze zag de blik in zijn ogen waarvan ze zich had afgevraagd of die ook bestond. Maar het was niet zoals ze verwacht had. Het was koud vuur, als bevroren in kristal. Het was dood. Hij kuste haar. Ze voelde zijn lippen en tong. Ze voelde zijn handen over haar lichaam. Haar instinct woedde, ze voelde behoefte om terug te kussen en armen en benen om hem heen te slaan. Maar ze kon niet. Haar hart klopte als een razende. Frustratie! Maar het was niet anders. Ze gaf toe, bleef liggen en sloot haar ogen.

Iets van opstand prikkelde plotseling in een hoekje van haar geest.

Geef je jezelf zo gemakkelijk gewonnen?

Ze opende haar ogen en zag die van Jhynne opnieuw. Koud vuur, geen warmte, geen gevoel. Dat was niet wat ze wilde. Was dit Jhynne wel? Ze zag niets van zijn geamuseerde twinkeling en niets van de rimpeling, die zij in de poelen van zijn ogen wierp als hij naar haar keek. Waarom was ze zich er nu pas bewust van, dat hij weleens zo naar haar keek? Omdat ze het vonkje leven in zijn blik miste? Was dit de blik, die hij steeds voor haar verborg? Wat ze nu zag was niets! De droom in een hoekje van haar wensen was heel anders begonnen. Woede overspoelde haar en vaagde de hartstocht weg.

"Nee!" schreeuwde ze, "zo wil ik je niet zien! Zo ben je niet!"

De duisternis omsloot haar. Jhynne verdween, maar nu werd de duisternis tastbaar. Ze voelde haar op de huid. Een lichte streling, die heel subtiel begon en haar aangenaam prikkelde. Een herinnering zweefde voorbij, ze dacht aan de soms rusteloze nachten in de slaapzaal van het vrouwenkamp waarin de gebeurtenissen van de afgelopen dag haar kwelden en uit de slaap hielden.

Ze herinnerde zich Jeloë. Haar strelingen hadden de pijn verzacht van striemen van zweepslagen en van de wanhoop, wanneer ze elkaar troostten na de zoveelste dag van te hard werken en van de smerige beledigingen en handtastelijkheden van de bewakers. Ze voelde, dat haar huid reageerde op de prikkels en licht bezweet raakte. Ze voelde, dat haar lichaam reageerde met de spanning, die opwinding met zich mee bracht. Het gevoel van aanraking werd er niet door gehinderd.

"Je zult voor altijd genieten," fleemde de stem, "zacht en geleidelijk, als je wilt.."

Fran zuchtte en bewoog onbewust, toen de streling de juiste snaar raakte. Ze genoot ervan. Maar niet voor lang. Ze dacht aan het schuldgevoel, dat haar bekropen had, toen Jeloë het haar voor het eerst had voorgedaan hoe het moest, zelf bevrediging zoeken. Het was een vreemd schuldgevoel, want ze kon niet terughalen, hoe ze eraan gekomen was, wie haar dat had aangepraat. Maar het was er geweest en had haar schaamte aangewakkerd.

Jeloë had het begrepen en had geduld gehad. Ze had Fran geleerd, haar lichamelijke gevoel te leren aanvaarden en ervan te genieten. Steeds een beetje verder. Haar motief was redelijk zuiver geweest: Ze had het gedaan om haar te laten voelen, wat geliefden voelen als ze samen zijn, een stukje warmte van Nymaëre's geschenk. En ze had Fran geleerd het bij haar te doen om bij tijd en wijle de pijn van de scheiding van haar eigen liefde te verdoven. Zo hadden ze elkaar geholpen in moeilijke tijden.

Deze aanraking was anders. Ook al was ze zacht, ze was dwingend. Ze liet geen ruimte voor Fran zelf.

Hij misbruikt me, realiseerde ze zich, zou ik zo’n heer moeten dienen?

"Of hard en snel..."

Fran kon nauwelijks een schreeuw onderdrukken, toen de streling genadeloos de juiste plaats vond en vasthield. Ze raakte volkomen buiten zichzelf. Ze beet op haar lip, tot voor haar gevoel het bloed eruit droop, terwijl haar lichaam heftig reageerde. Het was vreselijk en extatisch tegelijk. Zo had ze het nog nooit meegemaakt. Jeloë stopte er altijd mee als ze eenmaal zo ver was dat het pijnlijk begon te worden. Maar deze aanraking ging haast wreed door en joeg haar weer naar een top. En daarna weer. En nog eens.

Houdt het nooit op?

"Word mijn koningin, en je zult dit alles hebben, voor altijd.. Je hoeft alleen maar te kiezen."

De streling ging door en tastte haar helemaal af. De duisternis veranderde plotsklaps in beelden. Nu eens een man en dan weer een vrouw, beiden van zo’n weergaloze schoonheid, dat ze haar hart wild in haar keel voelde kloppen en zich vertwijfeld afvroeg hoe dat kwam.

Ze zijn mooi, maar liefdeloos. Net zoals de Jhynne, die ik zag. Zonder warmte. Maar dat was hem niet.

Hun beelden waren adembenemend, haar hersenen zetten de beelden genadeloos om in lust. Zo is de natuur. Hun strelingen waren puur mechanisch, zij het zeer subtiel en effectief. Zo subtiel, dat haar eigen lichaam het verschil niet merkte en zich in de luren liet leggen.

Maar Fran voelde het diep in haar wezen anders. Ze miste die warmte en sympathie, die ze had leren voelen. Niet dat Jeloë van haar hield wanneer ze deed wat ze nu voelde. Maar ze waren elkaar in ieder geval vriendschappelijk gezind en hielden rekening met elkaar. Jeloë dreef dit spel nooi te ver door.

Hoe anders was het deze keer, deze duistere aanraking bleef haar prikkelen. Verrukte haar en stootte haar af. Lust veranderde in pijn, pijn ging over in lust. Fran voelde zich koud worden.

Dit voor altijd?

Deze marteling, die voor lust door moest gaan? Zou ze zo de eeuwen door moeten gaan? Zou zo de tijd voor haar stil moeten blijven staan? De beschuldiging van de miljoenen kwam haar helder voor de geest: "Wat heeft Chaos je beloofd als je je wereld aan hem overlevert? Eeuwig genot op het bed van de hel, soms? Brand dan, hoer van de hemel! En moge het vuur van verlangen je verteren!" Dat zou het zeker doen als ze toegaf.

Alles in haar werd weerstand. Ze schreeuwde: "Nee! Vloek van de Hel, denk je ooit iets van Nymaëre's geschenk te begrijpen? Ik geef het je niet! Blijf van mijn wereld vandaan!"

De aanraking hield op en de duisternis verdiepte zich. "Dus je weigert mijn goede wil. Ik zou je kunnen dwingen," gromde de stem. "Eerstenkinderen vrezen toch de dood en versagen in zijn aangezicht? Ik zal je doden als je jouw wereld niet overgeeft."

De pijn veranderde in doodsangst. Fran wilde niet sterven en als ontheemde ziel voor altijd in deze duisternis rondspoken. Maar er kwam hoop. Als vanzelf kwamen haar de Reizen van Syrthan voor de geest. Haar angst verdween "Als je me doodt, zal je mijn wereld nooit krijgen," antwoordde ze met iets van triomf in haar stem.

"Goed, dan sterf jij niet," merkte de stem laconiek op, "dan neem ik er genoegen mee om degene, waar jij van houdt, te kwellen. Je zult hen pas kunnen verlossen als je jezelf overgeeft."

Fran werd plotseling overspoeld met beelden van het lot van alle mensen waar ze van hield. Verminking, ziekte, dood en eeuwige kwelling. Plagen te veel om op te noemen. De miljoenen spraken weer! "Hoe kan de Maakster deze dingen toestaan? Zij is toch Almachtig? Waar blijven haar liefde en genade voor deze wereld en alles wat daarin is? Is dan alles gelogen, wat geschreven staat? Hoe heeft zij ons geloof zo kunnen misbruiken?" Ze hoorde weer dat verwijt, dat ze had gefaald.

"Nee, nee!" schreeuwde Fran, "ik geef jullie niet op, ik geef mezelf niet op! Als ik val, vallen jullie ook! Ik wil niet vallen! Loop naar de Hel, jij Duistere!"

"Daar bevind ik mij al," merkte de stem droogjes op, "en jij ook, zo te zien. Ben je zo begaan met het lot van je wereld, dat je alles op jezelf betrekt? Voel je jezelf zo beschaamd over je hoogmoed? Liggen de geschenken van Nymaëre zo zwaar op je hart? Geef je wereld over en ik zal je bevrijden van die last, ik zal je hart en geweten het zwijgen opleggen, zodat zij je nooit meer zullen kwellen. Denk eens aan die heerlijke eeuwige rust."

Zonder hart en geweten ben ik Fran niet meer, realiseerde ze zich helder, dan ben ik niets, geen mens, geen Maakster. Een levende dode zonder ziel.. De ideale onderdaan van de Chaos.

Er klonk vastbeslotenheid in haar stem, ze wilde Fran blijven: "Ik krijg alleen rust, als jij verdwijnt. Ik wijs je af, hellekoning!"

De venijnige ondertoon verdween uit de stem. "Niet zo heetgebakerd, Eerstenkind, we kunnen toch wel tot een vergelijk komen? Wat dacht je van Eeuwig Leven met Macht? Macht over je eigen lot en dat van anderen? Dan is slechts één van miljoenen werelden een geringe prijs. Wie zou jou deze goede ruil aanvechten als iedereen hetzelfde gekozen zou hebben?

Denk na, Eerstenkind, Macht in ruil voor je wereld?"

Het woord macht kreeg een wonderlijke weerklank in Fran's gedachten.

Macht om alles weer goed te maken...

Het beeld flitste. Ze zat thuis. Het was avond. Haar vader en moeder zaten samen op de bank. Dat was vreemd, want dat had Fran al in geen jaren meegemaakt. Dat ze al zo vroeg op de bank zaten. Normaal kwam vader pas thuis als ze naar bed was. Ze praatten zachtjes met elkaar. Uit hun blik sprak de liefde, die ze van heel vroeger gewend was. Dit kon helemaal niet! Als ze al samen in de kamer zaten duurde het nooit erg lang voordat de eerste stekelige opmerkingen kwamen. Of het bleef geladen stil. Dan kwam al gauw het moment, dat het Fran te veel werd en ze zicht tactisch op haar kamertje terugtrok. Als ze eens macht had om voor elkaar te krijgen, dat haar vader en moeder weer gewoon deden? Wat zou het leven prettig worden als ze weer terugkeerde in haar eigen huis!

Wie zegt, dat je terugkeert als je zijn kant kiest? twijfelde ze.

Het idee van macht bleef haar intrigeren. Weelde, ze had het niet nodig. De lust, hij was te leeg voor een eeuwigheid. Maar macht, wat zou ze niet met macht kunnen doen?

Macht om onmisbaar te zijn, om erkend te worden...

Ze liep over een wereld, waar alles goed was. Er heerste geen oorlog, ziekten bestonden er niet en als het hun tijd was gingen de mensen zacht en in de zekerheid, dat hun bestaan zinvol was geweest, zonder lijdensweg. Iedereen had voldoende te eten, er was geen ongelijkheid. Waar ze ook ging ontmoette ze mensen, die haar herkenden en voor haar op de kniëen vielen: "Wij zijn u alles verschuldigd, o Grote Maakster, o Geefster van Leven!"

Waar ze ook kwam ontving ze loftuitingen, staarde iedereen haar dankbaar en ontroerd aan. Overal prees men haar heilige werken.

Maar dit paradijs was maar schijn. De mensen hadden niet zelf met hun hart voor deze wereld gekozen. Fran las het in hun blikken, ze ontwaarde het in hun gedachten. Ze wilden aan haar macht ontsnappen, die hen dit paradijs had aangedaan. Zij had met macht hun menselijkheid gebroken, hen het eerste geschenk van Nymaëre -de vrije keus tussen Goed en Kwaad- afgenomen en hen daarmee voor hen de kans op goed doen en goed voelen voor altijd verijdeld.

Vertwijfeld liet Fran het beeld uit haar gedachten glippen. Dit was nog erger dan het verwijt van de miljoenen!

Macht om wraak over mijn vijanden af te roepen...

Ze besloop Dionne. Het meisje had haar eerst niet in de gaten, maar verbleekte toen ze Fran uit de duisternis tevoorschijn zag stappen. Ze deinsde met grote angstogen terug.

"Jij!" stamelde ze.

Wankelend liep ze achteruit tot een onzichtbare kracht haar stuitte. Ze schrok en strekte haar armen uit om een val te breken. Maar ze viel niet, ze bleef in de lucht hangen en het leek alsof ze gekruisigd was. Fran liep bedaard naderbij, een scherp zwaard blinkend in haar hand.

Dionne probeerde op haar knieën te vallen, om voor haar leven te smeken, maar het lukte niet. Ze hing op een merkwaardige manier tussen hemel en aarde, als een vastgeprikte vlinder in een botanische verzameling.

"Nee," hijgde ze, "dat niet! Heb medelijden. Het was maar een geintje, ik heb je nooit willen..!"

"Had jij ooit medelijden met mij?" onderbrak Fran haar cynisch, "noem mij eens een goede reden, waarom ik je zou moeten sparen? Maar wees wel snel, want anders zouden de omstandigheden je weleens kunnen inhalen."

Dionne wilde iets zeggen, maar Fran gaf haar geen tijd. Dat was ze nooit van plan geweest. Haar zwaard flitste. Een bloedige vore tekende zich op Dionne's lichaam af. Van boven bij haar hals tot beneden bij haar kruis. Ribben tekenden zich wit af in de bloederige afgrond. Haar buik verloor zijn samenhang. Bloed droop op de gladde marmeren vloer. Dionne's ademhaling werd rasperig.

"Genade," hijgde ze voor het bloed, dat ze uitademde haar het spreken onmogelijk maakte, "de pijn is zo.." Ze rochelde en blies rode bellen. Haar ademhaling verzwakte en haar wijdopen ogen begonnen glazig te worden. Ze maakte stuiptrekkingen, de dood was niet ver meer van haar vandaan.

Fran hoorde zichzelf lachen. "Genade? Je zult wensen, dat ik niet zo wreed voor je was!" Ze hief een hand op en het bloed op de vloer leek terug te lopen in Dionne's lichaam. De snee trok dicht en verdween alsof ze nooit verwond was geweest. De angstige uitdrukking van Dionne werd even wat minder, toen ze zich realiseerde, dat wat ze meemaakte misschien slechts een nachtmerrie was, waaruit ze ontwaken kon.

Al snel veranderde Dionne's gezicht weer, toen Fran het spelletje van haar verminken herhaalde en haar net voordat de dood haar verlossen zou weer genas. Na een paar keer wist ze wat er komen zou en toen schreeuwde ze alleen nog maar omdat de herinnering aan pijn zich al die keren opstapelde. Fran kon achteraf niet zeggen hoe vaak ze had toegeslagen.

Dit gevoel van macht over Dionne deed Fran plezier. Dit had ze altijd gewild, zo afrekenen met haar kwelgeest. Hoe vaak had ze er niet van gedroomd terwijl ze vergetelheid zocht in haar droomwerelden?

Hoe vaak werden daardoor jouw werelden niet een hel voor jezelf en allen die er woonden, zodat je ze haastig verkreukelde omdat je jezelf ervoor schaamde zo van je geloof te zijn afgevallen?

Fran schrok van de verwijtende gedachte. Het was waar. Normaal gesproken bouwde ze werelden volgens haar eigen moraal, met de pro's en contra's van dien. Het waren haar eigen keuzes. Als Dionne haar bezighield was het anders. Ze herinnerde zich die werelden stuk voor stuk. Het was op die momenten niet Fran zelf geweest, die de macht had. Het was Dionne, die op die manier haar macht over Fran's werelden had uitgestrekt. Met de Maakster als willoos instrument.

Net zoals Nilalnoth nu van plan is, drong het tot haar door. Ze walgde van zichzelf. Woede vlamde op.

Als zij macht kreeg van Nilalnoth in ruil voor haar wereld, dan was zij alles kwijt. Is wie macht weggeeft niet machtiger omdat hij precies weet hoever hij kan gaan met de illusie van almacht terwijl hij toch de touwtjes in handen houdt? Ze zou hem boven zichzelf stellen als ze erop in ging. Ze zou zijn macht erkennen als ze dat deed. Dan zou zijn overwinning compleet zijn.

En dan heb ik gefaald, schrijnde het door haar heen.

Ze begreep de opstandigheid en het verwijt van de mensen in haar perfect goede wereld. Zij waren hun keuze kwijt waardoor ze mensen waren. Zij zou haar keuze kwijt zijn als zij voor de macht van de Duistere koos. Op dat moment zou zij geen mensenkind meer zijn, maar een kil verlengstuk van Nilalnoth's lange arm van het kwaad.

Dat nooit! dacht ze en schoof de beelden van macht en wraak resoluut naar de achtergrond.

"Verdwijn, Duistere," schreeuwde ze de leegte in, die vol van hem was, "ik heb jou niet nodig om te herstellen wat gebroken is! Want dat is mijn taak! Ik zal mijn wereld herstellen en niet gebroken aan de duisternis laten! Ik zal uit Goed en Kwaad blijven bestaan! Zo ben ik gemaakt, de strijd is een deel van mezelf!"

De duisternis verdween in een huilende kakofonie van haat en frustratie. Syrthan had een opvolgster gekregen!

"Ik zal je bestrijden tot in alle eeuwigheid," was de kreet, die de wijkende Chaos achterliet, "kennis van het Evenwicht is niet genoeg om het te herstellen. Je zult het nog moeten schrijven en werkelijk maken! Ik zal je bestrijden bij iedere pennenstreek die je schrijft en bij ieder woord, dat je spreekt!"

Fran ademde diep. Ze stond weer in haar kamertje. Het zwarte vlak op het Verdrag pulseerde nog zwakjes na. Ze voelde een aanwezigheid en keek verrast op. Ze herkende de vrouw, die op de tafelrand zat. Zij leefde in Fran zelf, het waren haar geschenken, die ze in haar hart droeg.

De vrouw glimlachte: "Je hebt mijn vertrouwen niet beschaamd, Fran de Maakster! Lees nu je Evenwicht, dat je gevonden hebt!" Fran staarde naar het Verdrag op tafel. Ze zag alles, ze herkende haar handschrift tot het laatste karakter. Ze wist het nu. De tekst in wit, de tekst in zwart. Ze bewaarde hem, zodat ze schrijven kon als de tijd daar was.

Toen fluisterde de vrouw haar een Woord in. Fran knikte, dat ze het begrepen en in zich opgenomen had.

Haar kamer vervaagde. De contouren van de VideMare Grot kwamen in beeld. Ze zag de glimlach van de Eerste Kluizenaar. De glimlach was niet meer hetzelfde, hij had zich verdiept. Was wat Fran had meegemaakt waarvoor de Eersten hier waakten? Dat ooit de Maakster door hun geest over de Zee van de Kluizenaar kon varen om het gebroken Evenwicht terug te vinden?

Fran schrok ontzettend toen de man plotseling overeind kwam. Hij keek haar nog eenmaal aan en stapte toen door het raam naar buiten, naar de Zee. Hij verdween in de verte, de verraste Fran achterlatend. Toen vervaagde het raam langzaam en leek op te lossen in het blauw met sterren.

De Wisseling, realiseerde Fran zich.

Een plotselinge angst overviel haar. Stel, dat zij nu de Eerste was? Dat kon niet, ze kon hier geen dertig Zonnecirkels blijven! Ze wilde dat ook niet. Ze rende de grot uit en snelde naar de wenteltrap. Heel ver boven haar schitterde het venster op haar wereld.

Hijgend beklom ze trede voor trede en al snel was het diepte beneden haar en een groeiende schittering boven haar. Daar was de poel, daar was de ingang naar de wereld.

Naarmate ze verder naar boven klom, leek het alsof de lucht steeds stroperiger werd, het kostte haar steeds meer moeite om vooruit te komen. Ze zette haar tanden op elkaar en spande zich extra in. Ze moest naar boven, naar het licht. Ze keek even achterom. Onder haar gaapte de duisternis. Ze wilde niet meer terug, ze wilde die stem niet meer horen, die haar macht beloofde!

Plots leek het alsof ze geen adem meer kon halen. Ze voelde een ontzettende druk op haar oren. Het drong in een flits tot haar door.

Dit is water!

Ze proefde het zout en deed haastig haar mond dicht voor ze zou stikken. Ze begon te zwemmen, met krachtige slagen worstelde ze zich naar boven. Haar armen werden loodzwaar van vermoeidheid, haar benen wilden bijna niet meer mee. Maar ze moest naar boven! Haar longen leken te barsten, zo meteen zou ze in een laatste schreeuw haar lucht kwijtraken! Ze moest verder!

Met een schreeuw doorbrak ze het wateroppervlak en spartelde wild om boven te blijven. Alyne schrok op en sprong met een kreet van blijdschap in het water. Al snel voelde Fran haar armen, die haar boven water hielden. Uitgeput liet Fran haar hoofd tegen Alyne's borst hangen toen Alyne terug zwom naar de kant. Hijgend trok Alyne Fran en zichzelf op de kant. Daar zaten ze enige tijd met de armen om elkaar heen, ten prooi aan warrige gevoelens, verwarmd door een vreugde, die te groot was om uit te spreken.

Langzaam klaarde de mist in hun geest op. Syrthan liep verder in haar baan en liet het licht van de zon weer ongehinderd passeren. Het leven kwam terug in het licht. De schaduw van de Vingers van de Eerste verscheen weer op de rotswand. Fran keek naar de poel. Hij was weer water, de mist en het uitzicht op de diepte waren verdwenen. De VideMare Grot was weer afgesloten.

Zou hier weer een nieuwe Eerste Kluizenaar komen, als ik mijn Taken vervuld heb? vroeg Fran zich af.

Ze wendde zich tot Alyne: "Ik ken het Evenwicht, Alyne," zei ze.

"Nymaëre zij gedankt," lachte ze verheugd, "dus we moeten binnenkort weer op reis! Noordwaarts deze keer."

Fran knikte: "Laten we maar zo snel mogelijk vertrekken. Jhynne zal het wel jammer vinden, dat we niet langer van zijn gastvrijheid gebruik maken."

"Zit je daarmee?" vroeg Alyne plotseling.

Fran bloosde: "Eh, nee," stotterde ze, "maar ik denk, dat ik zijn grapjes zal missen."

Alyne glimlachte: "Niks aan te doen," zei ze.

Samen beklommen ze de rotsen en liepen terug naar Mystangard. De zon was al bijna onder, toen ze bij Jhynne's huis kwamen. Binnen troffen ze Jhynne aan, die dommelde bij het vuur. Een keteltje op de haard verspreidde een verrukkelijke geur.

Jhynne schrok wakker van het gestommel van Alyne en Fran. Hij kwam overeind en roerde haastig in de stoofpot. Hij schepte een beetje op een lepel en proefde. Het was naar volle tevredenheid.

"Ah, jullie hebben me gered," zei hij met een brede glimlach, "mijn recept van gestoofd schapenvlees waar de Vrouwe van de Hoeder het al over had is nog nooit gelukt, ik viel altijd in slaap als ik het probeerde. Aan tafel, dames, proef en verwondert u!"

Dat lieten Fran en Alyne zich geen tweemaal zeggen, ze schoven haastig aan en vielen op het gerecht aan.

"Perfect, Jhynne," prees Alyne, "ook al ontneem je het dorp nu een pleziertje."

"Volgende keer beter," lachte hij.

"Wij vertrekken morgen," kondigde Fran plotseling aan toen ze na het eten nog wat na zaten te tafelen. Ze keek Jhynne strak aan. Ze wilde zien hoe hij reageerde.

Hij trok een wenkbrauw op: "Weg? Hebben jullie de Eerste dan gevonden?"

Fran knikte.

"Dus jullie gaan weg. Jammer... Waar gaat de reis morgen naar toe?"

"Naar Frandaal," zei Alyne vlug voordat Fran hun werkelijke bestemming verraadde, "we hebben nog iets te doen in Waline." Fran keek Alyne zijdelings aan. Ze vroeg zich af wat ze daarmee bedoelde.

Jhynne wendde zijn blik af en dacht even na. Toen keek hij hen weer aan: "Ik vind het echt jammer, dat jullie gaan," ging hij door op zijn eerdere uitspraak, "ik begon net aan jullie gezelschap te wennen."

Fran wierp hem een spijtige blik toe. Hij beantwoordde die met een pretlichtje in zijn ogen: "Ik ben er zelfs zo aan gewend geraakt, dat ik dat niet graag zou willen missen. Weinigen hebben zo’n waardering voor mijn kookkunst als jullie. Hebben jullie er bezwaar tegen, dat ik op mijn terugtocht naar Tes-Lynd jullie een eindje vergezel? Ik zou Waline best eens willen zien."

Fran zette grote ogen op: "Wil je weg hier?"

"Ik zei toch eens, dat ik hier niet eeuwig wil blijven? Ik wilde toch al eens terugkeren naar mijn geboortestreek. Jullie lijken me een aardiger reisgezelschap dan een stel gefrustreerde en verzuurde ex-pelgrims."

Alyne keek Fran aan: "Dat is jouw beslissing," zei ze rustig.

Jhynne keek enigszins verbaasd. Hij had Fran geen leidersrol toegedacht. Fran bloosde, zij had ook niet gedacht, dat Alyne haar de beslissing zou overlaten. Zeker niet over het gezelschap van Jhynne. Ze had gehoopt, dat Alyne tactisch doch resoluut "nee" had gezegd. Dan had zij geen keuze hoeven te maken er er niet over hoeven te denken.

"Daar wil ik even met jou over praten," zei ze schuchter tegen Alyne, "onder vier ogen buiten."

"Als je het niet wilt, dan wil je het niet," zei Jhynne quasi opgewekt, " ik zal het niet als belediging zien wanneer je me er liever niet bij hebt. Mogelijk kan ik me bij een ander gezelschap aansluiten. Maar..." Zijn blik verraadde iets anders dan hij bedoelde te zeggen.

Fran zag het en raakte verward omdat hij een plotseling gevoelige snaar raakte: "Zo is het helemaal niet," snauwde ze, "wil je alsjeblieft even meekomen, Alyne?" Alyne knikte en samen gingen ze naar buiten.

Buiten was het donker, maar ze konden elkaar zien in het licht, dat uit een raam naar buiten straalde.

"Hij weet niet, wie ik ben!" verzuchtte Fran tegen Alyne, "stel, dat hij erachter komt? Wat zal hij dan doen? Vluchten? Me proberen te doden? Me proberen te paaien?"

"Maak je je daar zorgen over? Ik denk niet, dat hij erachter komt. Tegen de tijd, dat wij Lanar in het noorden op het spoor zijn, zit hij al hoog en breed in Tes-Lynd. Bovendien dacht ik, dat je zijn gezelschap wel waardeerde," ze glimlachte geheimzinnig, "en dat je het jammer zou vinden zijn dagelijkse grappen te missen. Hij doet echt moeite voor je.."

Fran bloosde nog heftiger. Alyne leek wel een koppelaarster! Hoe kwam ze daarbij, dat zij aanleiding zou geven tot... ze verwierp kwaad de gedachte. Zij moest naar het noorden om het Witte Potlood terug te halen. En daarna... Een herinnering aan de verleiding van Nilalnoth verstoorde haar gedachtengang.

Nee! Zo wil ik je niet zien! Zo ben je niet!

Hoe was hij dan wel? Als ze nee zei, zou ze het nooit weten, zou ze nooit weten wat haar nieuwsgierigheid had opgewekt. Ze wilde eigenlijk geen nee zeggen, de reis werd er vast leuker van. En ook wat veiliger met zijn drieën.

"Goed, hij mag mee," besloot ze, "ik ga ervan uit dat hij onze doeleinden niet in gevaar brengt."

Ze liepen weer naar binnen. Fran vertelde wat ze bedacht had: "Je bent van harte welkome, Jhynne, als je ons vergezellen wilt."

"Daar ben ik oprecht blij om," was zijn antwoord, "reken erop, dat ik jullie wat kneepjes van internationale kookkunst zal voortoveren. Ik ben wel niet zo goed in de jacht -ik hoop, dat jullie dat wel zijn- maar in de bereiding van wild en aanverwante zaken sta ik mijn mannetje."

"Zolang je er maar voor zorgt, dat het kookvuur niet van mijlen ver te zien is," grapte Alyne, "anders krijgen we uit de wijde nieuwsgierigen met al dan niet goede bedoelingen op onze nek."

De rest van de avond ging snel voorbij, alle drie moesten ze hun bagage inpakken. Jhynne bleek voor wat betreft zijn reisuitrusting goed voorzien. Alleen overtuigend wapentuig ontbrak aan zijn verzameling. Alyne leende hem een van haar lange werpmessen en oefende hem zo goed en kwaad als dat ging in het raak gooien. Het resultaat was niet onbevredigend, hij kon van dichtbij nauwelijks meer missen.

De volgende ochtend liepen ze al vroeg bepakt en bezakt door het dorp, wat een paar verraste inwoners op de been bracht. De reisgenoten besloten eerst afscheid te nemen van Hyrnan en Eladrin alvorens ze Mystangard achter zich zouden laten.

Het afscheid was hartelijk. Natuurlijk vonden de Hoeder en zijn vrouw het jammer, dat Jhynne en zijn gasten vertrokken. "Het zal zoeken worden naar iemand, die zo goed is in het huisvesten van onze pelgrims," verzuchtte Hyrnan, "we zullen je missen, al was het maar om de bijwerkingen van jouw culinaire experimenten. Die waren echt een gangmaker in het dorp."

Eladrin nam Fran apart. "Dus je hebt gevonden wat je zocht?" vroeg ze. Fran beaamde het. "Dan wens ik jou de hulp en inspiratie van Almyr toe op de weg, die je moet gaan. Ik voel, dat je wat de Eerste Kluizenaars bewaarden nu zelf in je hart draagt. Veel geluk!"

En toen lieten Fran, Alyne en Jhynne het dorp Mystangard achter zich, nagezwaaid door alle bewoners. De weg naar het noorden lag voor hen.